ECLI:NL:GHAMS:2025:3046

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
200.357.448
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekarrest; beoordeling van tijdigheid en ontvankelijkheid van het verzet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 november 2025 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant had verzet aangetekend tegen een verstekarrest dat op 17 december 2024 was gewezen. Het verzet werd ingediend op 15 april 2025, maar de vraag was of dit tijdig was. De opposant stelde dat de verzettermijn pas was aangevangen op 25 maart 2025, omdat hij pas op dat moment op de hoogte was van het verstekarrest. Het hof oordeelde echter dat de verzettermijn op 26 februari 2025 was aangevangen, toen de gerechtsdeurwaarder het verstekarrest aan de opposant had betekend. De opposant had onvoldoende bewijs geleverd dat de grosse van het verstekarrest niet was bijgevoegd bij de betekening. Het hof concludeerde dat de opposant niet in zijn verzet kon worden ontvangen, omdat de termijn van vier weken was overschreden. De opposant werd veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure, die op € 858,= aan salaris advocaat werden begroot. Het arrest werd openbaar uitgesproken door de rechters in het openbaar.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.357.448/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 10696469 \ CV EXPL 23-12368
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 november 2025
inzake:
[appellant] ,
wonend te [plaats 1] ,
opposant,
advocaat: mr. D. Hwang te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [plaats 2] ,
geopposeerde,
advocaat: mr. R.P. van der Vliet te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

Bij verzetschrift, met bijlagen, ingediend bij de rechtbank Amsterdam op 15 april 2025 en door het hof ontvangen op 22 april 2025, is opposant in verzet gekomen van het verstekarrest van dit hof dat op 17 december 2024 onder zaaknummer 200.343.229/01 tussen partijen is gewezen (hierna: het verstekarrest).
De zaak is als verzoekschrift bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.354.123/01.
Bij rolbeslissing van 6 mei 2025 is opposant op grond van artikel 69 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de gelegenheid gesteld de procedure als dagvaardingsprocedure voort te zetten.
Op 21 juli 2025 heeft opposant een dagvaarding aan geopposeerde betekend. De zaak is bij het hof ingeschreven op de rol van 29 juli 2025. De zaak is bij het hof voortgezet als dagvaardingszaak onder zaaknummer 200.357.448/01.
Bij rolbeslissing van 29 juli 2025 is opposant in de gelegenheid gesteld zich op de rol van 12 augustus 2025 bij akte uit te laten over de aanvang van de verzettermijn van artikel 143 in samenhang met 353 Rv en is bepaald dat het hof daarna zal beslissen of geopposeerde zal mogen reageren.
Op de rol van 12 augustus 2025 heeft opposant een akte, met productie, als hiervoor bedoeld genomen.
Op de rol van 9 september 2025 heeft geopposeerde zich bij akte, met producties, uitgelaten over de ontvankelijkheid.
Arrest is nader bepaald op heden.

2.Motivering

2.1
Aan de orde is de vraag of opposant in zijn verzet kan worden ontvangen. Artikel 143 lid 2 Rv bepaalt dat het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging hem bekend is. Ingevolgde artikel 353 Rv is deze bepaling in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
2.2
Opposant heeft in dit kader gesteld dat hij tijdig in verzet is gekomen van het verstekarrest, dan wel de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Een afschrift van de grosse van het verstekarrest zat niet bij de door de deurwaarder op 26 februari 2025 aan opposant betekende brief. De verzettermijn is pas op 25 maart 2025 aangevangen toen derdenbeslag was gelegd op de bankrekening van opposant door geopposeerde ter uitvoering van het verstekarrest. Daarnaast wist opposant niet dat hij binnen vier weken verzet kon instellen, dat dit door middel van een verzetdagvaarding moet en dat hij daarvoor een advocaat nodig heeft, aldus steeds opposant.
2.3
Geopposeerde heeft een en ander gemotiveerd betwist.
2.3
Vast staat dat gerechtsdeurwaarder [naam] op 26 februari 2025 in opdracht van geopposeerde een exploot aan opposant in persoon heeft betekend. Het exploot van 26 februari 2025 is een authentieke akte en levert tegen een ieder dwingend bewijs op van hetgeen de deurwaarder binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard. In het exploot heeft de deurwaarder verklaard de grosse van het verstekarrest op 26 februari 2025 aan opposant te hebben betekend. Opposant heeft weliswaar gesteld dat de grosse van het verstrekarrest niet aan de brief was gehecht, maar hij heeft geen, althans onvoldoende, tegenbewijs geleverd. De enkele omstandigheid dat opposant, zoals hij heeft gesteld, bij het verzetschrift en bij de aanvraag van een aanwijzing van een advocaat bij de Amsterdamse Orde van Advocaten enkel een geanonimiseerde versie van het verstekarrest uit de digitale jurisprudentie databank van rechtspraak.nl heeft meegestuurd, is niet voldoende. Verder tegenbewijs is door hem niet aangeboden.
2.4
Het voorgaande betekent dat het hof als vaststaand aanneemt dat het verstekarrest op 26 februari 2025 aan opposant is betekend. Daarmee is op die datum de verzettermijn aangevangen en deze termijn is vier weken daarna ongebruikt verstreken.
2.5
Los daarvan is het hof van oordeel dat de e-mail van 10 maart 2025 van 14:57 uur van opposant, die als bijlage (pagina 18) bij het verzetschrift van opposant en als productie 7 bij antwoordakte van geopposeerde is gevoegd, heeft te gelden als daad van bekendheid. Kort gezegd schrijft opposant daarin dat hij de hoofdsom niet zal voldoen en hij niet bereid is kosten te maken in het kader van en verweer te voeren tegen een veroordeling die volgens hem niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. Uit het schrijven en verzenden van deze e-mail vloeit noodzakelijkerwijs voort dat opposant in ieder geval op 10 maart 2025 bekend was met verstekarrest en de daarin opgenomen veroordeling en hij zich daartegen tijdig en adequaat heeft kunnen verzetten.
2.6
Het voorgaande betekent dat de verzettermijn in ieder geval met deze daad van bekendheid op 10 maart 2025 is gaan lopen. Ook als, wat daar verder ook van zij, wordt uitgegaan van de datum van indiening van het verzetschrift bij de rechtbank van 15 april 2025 is de termijn van vier weken overschreden en het verzet daarmee te laat ingesteld. Het beroep van opposant op een verschoonbare termijnoverschrijding slaagt niet. De door opposant aangedragen gronden zijn geen bijzondere aan opposant niet toe te rekenen omstandigheden die een termijnoverschrijding zouden kunnen rechtvaardigen.
2.7
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat opposant niet in zijn verzet kan worden ontvangen. Opposant zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het verzet worden veroordeeld.

3.De beslissing

Het hof
verklaart opposant niet ontvankelijk in zijn verzet;
veroordeelt opposant in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van geopposeerde tot op heden begroot op € 858,= aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, J.W. Hoekzema en A.R. Sturhoofd, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 november 2025.