Uitspraak
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
De executeur heeft tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen die tijdens zijn/haar beheer uit die goederen moeten worden voldaan, zoals het afgeven van legaten, het nakomen of uitvoeren van overeenkomsten en de voldoening van de kosten van mijn begrafenis of crematie, van eventuele taxatie- en boedelkosten en van de successierechten die ten laste komen van erfgenamen of legatarissen. In verband met de betaling van de schulden is de executeur bevoegd de door hem/haar beheerde goederen van mijn nalatenschap te gelde te maken.
- binnen drie maanden na het overlijden van erflater een boedelbeschrijving met een voorlopige staat van schulden van de nalatenschap moet opmaken;
- de hem bekende schuldeisers moet oproepen om hun vorderingen in te dienen;
- een afschrift van de boedelbeschrijving aan de erfgenamen ter beschikking moet stellen;
- aan de erfgenamen alle gewenste inlichtingen moet geven over de uitoefening van zijn taak;
- jaarlijks en bij het einde van het beheer verplicht is rekening en verantwoording af te leggen aan de erfgenamen;
- jaarlijks aan de erfgenamen een overzicht moet geven van de voor de belastingheffing van belang zijnde inkomsten en kosten.
Uit de door u tijdens het onderzoek aan het BFT verstrekte brieven van de Gemeente [plaats] , gericht aan uw kantoor, blijkt dat er een auto ([kenteken]) met een verlopen APK tot de nalatenschap van [erflater] behoort. Uit uw dossier wordt niet duidelijk wat er met deze auto gebeurd is.
De auto met [kenteken] was in afgesloten staat aanwezig bij de woning. De auto diende op last van de gemeente te worden verwijderd. De auto verkeerde in slechte staat en was niet in staat te rijden; ik heb geen sleutels van de auto aangetroffen in de woning. De auto mocht evenmin op een andere plaats worden geparkeerd van de gemeente. Deze auto heb ik daardoor – om niet – laten verwijderen door het bedrijf van de heer M. van Dijk. Daarvoor zijn geen financiële middelen door mij ontvangen.”
U gaf tijdens ons onderzoek, na vragen van het BFT, aan dat het pand gekraakt is en door derden oneigenlijk wordt bewoond. Kunt u aangeven vanaf welke datum u hiervan op de hoogte was? En welke acties u sinds die tijd heeft ondernomen ter borging van dit pand in de nalatenschap?”
De kennisname daarvan is medio 2020 geweest. Er is daarop mijnerzijds geen adequate actie geweest, hetgeen ik betreur. Het pand is tot en met 2022 verzekerd geweest. In 2022 is een kostenopgaaf gevraagd bij een tweetal advocatenkantoren voor de ontruiming van het pand.”
Tijdens het onderzoek op uw kantoor gaf u aan dat de inboedel na overlijden in de woning is gebleven. Uit uw dossier blijkt niet welke inboedelgoederen en/of sieraden tot de nalatenschap behoren. Heeft u in kaart gebracht welke inboedel goederen en/of sieraden er waren? Kunt u uw antwoord toelichten?”
Er is geen beschrijving opgemaakt. De woning betrof een woning van een man een die na het overlijden van zijn vrouw daar alleen heeft gewoond. De in de woning aanwezige inboedel/inrichting en overige zaken waren in matige staat. Ik heb daar geen kostbaarheden aangetroffen. Daar is geen separate beschrijving van gemaakt.”
Uit uw dossier blijkt niet dat u de erfgenamen aangeschreven hebt? Kunt u dit toelichten?”
De aanschrijving van de erfgenamen had direct moeten gebeuren, hetgeen niet is geschied. Dat betreur ik. De aanschrijving van de erfgenamen had ik alsdan gedaan na oplossing van het bovenstaande. De aanschrijving van de erfgenamen zal thans geschieden voor [hof: bedoeld zal zijn “door”] een bureau gespecialiseerd in afwikkeling van (complexe) nalatenschappen. Zoals ik eerder aangaf lijkt het beter dat – gezien de situatie – dat een derde dat zal doen. Die volledige afwikkeling zal vanzelfsprekend geheel en al voor rekening van mijn kantoor plaatsvinden, alsook vergoeding van eventuele schade.”
Uit uw dossier blijkt dat u de afwikkeling van de nalatenschap niet heeft ingeschreven in het boedelregister? Kunt u dit toelichten?”
Ik vermoed dat daar sprake is geweest van een vergissing. Gebruikelijk wordt een opdracht van een akte van erfrecht – direct na ontvangst daarvan ingeschreven in het boedelregister. Destijds had het kantoor een zeer beperkte omvang qua medewerkers, gezien de situatie waarin de “herstart” van mijn kantoor heeft plaatsgehad. Destijds was niet direct sprake van opdrachtverlening in de vorm van een bespreking, nu louter de kennisgeving is gekomen van het overlijden. Nu gebruikelijk direct na aanvaarding van een opdracht die inschrijving plaatsvindt, is daarna geen controle gedaan daarop.”
Tijdens het onderzoek op uw kantoor hebben wij u gevraagd om de bankafschriften in deze nalatenschap. U heeft aan het BFT in kopie overhandigd:
- Afschriften van rekening [nummer 1] vanaf 08-01-2018 tot 10-01-2022.
- Afschriften van rekening [nummer 2] vanaf 11-10-2017 tot 01-01-2023.
Voor zover aan mij bekend zijn er geen andere bankrekeningen en/of beleggingsrekeningen die behoren tot de nalatenschap. Aan de nabestaandendesk van de Rabobank is – ter completering – gevraagd om alle bankafschriften/overzichten van het overlijden. Die verzoeken zijn gedaan op 22 maart, 30 maart, 11 april, 16 april. De Rabobank liet op 1 mei weten op 14 april afschriften te hebben verstuurd; ik heb die niet ontvangen. Ik heb op 10 mei nogmaals verzocht om verstrekking daarvan, zowel digitaal als per post aan mijn postbusnummer. Ik heb geen reactie meer ontvangen van de bank en kan ik derhalve niet bijvoegen. Ik heb met de verzending van deze brief gewacht teneinde deze afschriften te kunnen bijvoegen.”
Ik kan daar geen verdere opmerkingen bij plaatsen.”
U heeft het BFTnietaangegeven dat u in het jaar na afloop van het onderzoek op uw kantoor, maatregelen heeft genomen ter herstel van de schade en gemaakte fouten in de afwikkeling van deze nalatenschap ondanks daartoe met BFT gemaakte afspraken. Ook aan de (toen al) nijpende situatie omtrent de woning in deze nalatenschap of de opname van de nalatenschapssaldi in uw administratie lijkt u tot dusver geen gevolg te hebben gegeven.”
Mijn kantoor verwijst cliënten voor de afwikkeling van nalatenschappen altijd door naar het kantoor van Janus Notarieel Juristen te Eindhoven.
4.De klacht
5.Beoordeling
- de erfgenamen tot het moment van de mondelinge behandeling bij de kamer in 2025 nog niet had geïnformeerd over het openvallen nalatenschap waar hij sinds 28 mei 2015 mee bekend is (waardoor dus ook geen verklaring van erfrecht kon worden opgesteld);
- geen verklaring van executele heeft opgesteld;
- zich niet in het boedelregister heeft geregistreerd, ook niet nadat het ministerie hem in 2018 tweemaal had aangeschreven met de vraag of hij bij de nalatenschap van erflater betrokken was;
- niet heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen als executeur als bedoeld in artikel 4:144 BW e.v., noch aan de verplichtingen die erflater in zijn testament heeft omschreven (zie r.o. 3.2.);
- niet de moeite heeft genomen om snel na het overlijden van erflater inzage te krijgen in diens bankafschriften vanaf de overlijdensdatum; bij de mondelinge behandeling bij de kamer heeft [appellant] desgevraagd verklaard dat de post van de bank “uiteindelijk” – naar zijn “schatting” vanaf 2017/2018 – bij hem terecht is gekomen;
- de saldi van de nalatenschap niet in zijn administratie heeft opgenomen en dat [appellant] , ook nadat het BFT hem bij het onderzoek op deze schending van de Administratieverordening had gewezen, niet heeft aangetoond dat hij de saldi daarna alsnog in zijn administratie heeft verwerkt;
- niet binnen drie maanden na het openvallen van de nalatenschap een boedelbeschrijving met een voorlopige staat van schulden van de nalatenschap heeft opgemaakt en dat hij dat tot op heden nog steeds niet heeft gedaan;
- de auto – die kennelijk buiten geparkeerd stond – niet heeft beheerd en dat hij deze uiteindelijk ruim 4,5 jaar na het openvallen van de nalatenschap (nota bene na een daartoe gegeven opdracht van de gemeente) om niet heeft laten afvoeren;
- de inboedelgoederen in de woning heeft laten staan en niet heeft beheerd, ook niet nadat aan hem bekend werd dat de woning was gekraakt;
- de woning niet heeft beheerd;
- nadat hij ervan op de hoogte was dat de woning was gekraakt, geen noemenswaardige actie heeft ondernomen om er daadwerkelijk voor te zorgen dat deze ongewenste situatie werd beëindigd;
- kennelijk niet adequaat heeft gereageerd op de herhaalde verzoeken en aanmaningen van de gemeente, waardoor boetes en een last onder dwangsom zijn opgelegd.
- direct na de zitting bij de kamer heeft [appellant] een gesprek gevoerd met de diaken van de Willibrordusparochie (een van de twee erfgenamen);
- op 27 januari 2025 (drie dagen na de mondelinge behandeling bij de kamer) is de akte tot indeplaatsstelling van het bureau als executeur gepasseerd;
- de nieuwe executeur verricht zijn werkzaamheden op kosten van [appellant] ;
- de woning van erflater is inmiddels ontruimd en vervolgens verkocht en geleverd aan een derde;
- [appellant] heeft op instructie van het BFT – na afloop van het onderzoek op 10 maart 2023 – geen actie in de nalatenschap van erflater ondernomen en eerst gewacht op het definitieve rapport van het BFT;
- [appellant] heeft de afgelopen jaren een goedlopend kantoor opgebouwd, dat plaatselijk en regionaal veel klanten bedient;
- de rapportages van de KNB-auditoren van de afgelopen jaren zijn positief;
- [appellant] ambieert op geen enkele wijze een boedelpraktijk en garandeert dat hij zich nimmer meer tot executeur zal laten benoemen, dat hij eventuele oude testamentaire executeursbenoemingen niet zal aanvaarden of weigeren en dat hij geen opdrachten tot boedelafwikkeling zal aannemen;
- het stilzitten van [appellant] in de nalatenschap van erflater – hoe laakbaar ook – betreft één dossier. [appellant] beseft terdege dat hij in dit dossier het executeurschap veel eerder had moeten overdragen en neemt verantwoordelijkheid voor zijn nalaten;
- de door de kamer aangehaalde tuchtprocedure uit 2019 (waarin aan [appellant] een berisping is opgelegd) betreft een volstrekt andere kwestie, namelijk een hypotheekakte uit 2007 en de communicatie daarover in 2018 nadat in dat dossier buiten de schuld van [appellant] een (Baarns beslag-) probleem was gerezen, en is dus een niet met deze zaak te vergelijken kwestie. In afstemming met zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft [appellant] destijds berust in deze uitspraak, al heeft hij kritiek op diverse overwegingen daarin;
- door de grote hoeveelheid op zijn persoon gerichte negatieve publiciteit is [appellant] reeds zwaar ‘gestraft’;
- de maatregel van ontzetting is niet in overeenstemming met de eerder door het hof en de kamers voor het notariaat in vergelijkbare zaken opgelegde maatregelen.
Uitgangspunten proceskostenveroordeling in hoger beroep’ (te raadplegen op de website van dit hof). Nu het hoger beroep van [appellant] leidt tot oplegging van een lichtere maatregel, ziet het hof – overeenkomstig de uitgangspunten – af van een kostenveroordeling in hoger beroep; de door de kamer uitgesproken proceskostenveroordeling blijft in stand.