ECLI:NL:GHAMS:2025:3281

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
24/3328
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ambtshalve vermindering aanslag IB/PVV 2015 en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende niet ontvankelijk verklaarde en de inspecteur opdroeg om alsnog op het bezwaar te beslissen. Belanghebbende had verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. De inspecteur had dit verzoek afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet in gebreke was gebleven en dat het verzoek tot ambtshalve vermindering niet tijdig was ingediend. Belanghebbende stelde dat de inspecteur verzuimd had om tijdig een beslissing te nemen op zijn verzoek en dat hij recht had op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Gerechtshof Amsterdam bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij tijdig een verzoek tot ambtshalve vermindering had ingediend. Het Hof concludeerde dat de inspecteur niet in gebreke was gebleven en wees het verzoek tot schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan op 30 oktober 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/3328
30 oktober 2025
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 28 juni 2024 in de zaak met kenmerk HAA 23/4620 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 11 november 2016 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.698.
Daarbij is aan belanghebbende een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 9.
1.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 15 december 2016 voor het jaar 2015 een verminderingsbeschikking vastgesteld. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is verminderd tot een bedrag van € 10.947.
1.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 11 maart 2022 verzocht om ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 21 juni 2023.
1.4.
Tegen het afgewezen verzoek tot ambtshalve vermindering heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.5.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 28 juni 2024 het volgende beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet ontvankelijk, en
- wijst de zaak terug naar verweerder en draagt verweerder op alsnog op het bezwaar te beslissen.”
1.6.
Belanghebbende heeft op 9 juli 2024 hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal van de zitting is aan deze uitspraak gehecht.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten
1. Verweerder heeft op 11 november 2016 aan eiser voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV (aanslagnummer: 2680.52.335.H.56.01) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.698.
2. Verweerder heeft op 15 december 2016 een ambtshalve vermindering vastgesteld.
3. Eiser heeft op 14 januari 2017 een (tweede) herziene aangifte ingediend. Verweerder heeft deze aangemerkt als bezwaarschrift tegen de verminderingsbeschikking.
4. Eiser heeft verweerder op 6 juni 2017 in gebreke gesteld.
5. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 juni 2017 het bezwaar afgewezen.
6. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
7. De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2018 met het zaaknummer
HAA 17/3066 ongegrond verklaard.
8. Eiser heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
9. Het Gerechtshof heeft het hoger beroep op 19 maart 2019 met het kenmerk
BK-AMS 18/00155 ongegrond verklaard.
10. Eiser heeft daartegen beroep in cassatie ingesteld.
11. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie op 7 februari 2020 met nummer 19/02146 onder toepassing van artikel 81 R.O. ongegrond verklaard.
12. Het ingediende verzoek van eiser met dagtekening 21 maart 2022 om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 is met dagtekening 21 juni 2023 afgewezen. In deze afwijzing is een rechtsmiddelenverwijzing opgenomen. Deze luidt als volgt:
‘Tegen deze beslissing kunt u bezwaar maken. Uw bezwaarschrift moet binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak binnen zijn bij de Belastingdienst/kantoor Den Haag, Postbus 30206, 2500 GE Den Haag. Vermeld altijd de reden van uw bezwaar en om welke beslissing het gaat.”
2.2.
Het Hof voegt hier de volgende feiten aan toe.
2.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 20 november 2024 nadere gronden ingediend. Als bijlage heeft belanghebbende onder meer bijgevoegd een afschrift van een bezwaarschrift d.d. 26 mei 2019 gericht tegen de aanslag IB/PVV 2015. Op dit afschrift staat een stempel van de Belastingdienst met ‘Ingekomen 26 mei 2019’. Deze stempel heeft gelijkenis met de stempel van de Belastingdienst op een brief van belanghebbende d.d. 9 juni 2023 (ingebrekestelling), die ook tot het dossier behoort. De letters en de vlekken op de stempels zijn gelijk aan elkaar.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de inspecteur heeft verzuimd een beslissing te nemen op een verzoek van belanghebbende tot ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2015. Verder ligt voor de vraag of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep relevant - als volgt overwogen en beslist:
Beoordeling van het geschil
17. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder heeft verzuimd tijdig een beslissing te nemen inzake het ingediende verzoek met dagtekening 26 mei 2019 tot ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015. Verweerder heeft ontkend dat een zodanig geschrift voor die aanslag met die dagtekening hem heeft bereikt.
18. Verweerder heeft erkend dat hij een brief heeft ontvangen van eiser met deze dagtekening. Echter die brief is gericht tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2016 (bijlage 33 bij het verweerschrift). In deze brief van eiser is het volgende opgenomen:
‘Naar aanleiding van de beslissing van wijziging van mijn Belastingaangifte 2016, wil ik graag in bezwaar gaan tegen de beslissing de aanslag, met aanslagnummer 2680.52.335.H.66.01, het bedrag van € 282,00 terug te betalen.’
19. De rechtbank overweegt als volgt
.De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt met de kopie van de brief van eiser met dagtekening 26 mei 2019 aannemelijk heeft gemaakt. Dat verweerder per abuis in de ontvangstbevestiging van 31 juli 2023 heeft vermeld dat het om de aanslag IB/PVV 2015 gaat acht de rechtbank geloofwaardig. Eiser op wie de bewijslast rust, heeft overigens zelf geen kopie van een verzoek ambtshalve vermindering met dagtekening 26 mei 2019 voor het jaar 2015 in het geding gebracht.”

5.Beoordeling van het geschil

Standpunten partijen
5.1.1.
Belanghebbende richt zich in de eerste plaats tegen het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur niet heeft verzuimd om een beslissing te nemen op een verzoek van belanghebbende tot ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2015. Belanghebbende acht dit onjuist en is van mening dat de rechtbank door hem ingebrachte bewijsstukken heeft genegeerd en daarnaar ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan. Dit betreft een brief van de Belastingdienst van 2 juni 2023 waarin, aldus belanghebbende, staat dat voor de aanslag met nummer [nummer] (zijnde het nummer van de aanslag IB/PVV 2015) een bezwaarschrift in behandeling is. Voorts heeft belanghebbende bij de rechtbank een printscreen overlegd van 13 juli 2023 waaruit, aldus belanghebbende, volgt dat bij de Belastingdienst geregistreerd was een verzoek tot ambtshalve vermindering ontvangen op 26 mei 2019 voor 2015 en met aanslagnummer [nummer] . Deze stukken zijn naar mening van belanghebbende duidelijke aanwijzingen dat er wel degelijk een verzoek voor het jaar 2015 is ingediend. Voorts heeft belanghebbende in hoger beroep nog overlegd een afschrift van een bezwaarschrift van 26 mei 2019 tegen de aanslag met nummer [nummer] ; kennelijk door belanghebbende bedoeld als zijnde een verzoek tot ambtshalve vermindering. Dit stuk zou hij op een later moment pas in zijn dossiers hebben gevonden. Hij zou dit stuk op 26 mei 2019 in persoon bij de Belastingdienst hebben ingeleverd, waarna het stuk door de Belastingdienst is voorzien van een ontvangststempel “Ingekomen 26 mei 2019” (2.3).
5.1.2.
Belanghebbende betoogt in de tweede plaats dat hij recht heeft op een schadevergoeding. De Belastingdienst heeft zijns inziens bij het behandelen van zijn verzoek van 26 mei 2019 tegen de aanslag IB/PVV 2015 de redelijke termijn overschreden als bedoeld in artikel 6 EVRM.
De rechtbank heeft nagelaten om hier een passende schadevergoeding voor toe te kennen.
5.2.1.
De inspecteur acht de uitspraak van de rechtbank juist en hij heeft het voorgaande betoog gemotiveerd betwist. Inzake het in hoger beroep ingebrachte stuk heeft de inspecteur ter zitting nog verklaard: “
Volgens belanghebbende is dit stuk op 26 mei 2019 in persoon afgeleverd. Belanghebbende verwijst naar de stempel. Dat kan niet juist zijn. 26 mei 2019 is een zondag en dan is het kantoor van de Belastingdienst gesloten. Ik betwist de echtheid van dit stuk.”
5.2.2.
Belanghebbende heeft naar mening van de inspecteur geen recht op schadevergoeding.
Oordeel Hof
-Verzoek ambtshalve vermindering aanslag IB/PVV 2015
5.3.
Het Hof constateert dat de stempels op (een afschrift van) het verzoek/ bezwaarschrift van belanghebbende met datum 26 mei 2019 en op een brief van belanghebbende met datum 9 juni 2023 (betreffende een ingebrekestelling) qua letters en vlekken zeer sterk op elkaar gelijken. Voorts constateert het Hof, met de inspecteur, dat de datum 26 mei 2019 een zondag was, zodat het Belastingdienstkantoor op die dag gesloten is. De advocaat van belanghebbende heeft zich, na kennisname van deze feiten, ter zitting teruggetrokken.
5.4.
Gelet op het hiervoor in 5.3 overwogene inzake de opmaak van de ontvangststempel en de dag van ontvangst, heeft belanghebbende met het in hoger beroep overgelegde document (2.3) de indiening van een verzoek ambtshalve vermindering aanslag IB/PVV 2015 niet aannemelijk gemaakt. Het Hof betwijfelt de echtheid van dit document, mede in acht genomen de heldere reactie hierop van de inspecteur ter zitting. Daarbij weegt het Hof mee dat de handelwijze van belanghebbende inzake de communicatie met de Belastingdienst getuigt van tegenstrijdigheden. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende namelijk enerzijds verklaard digitaal stukken bij de Belastingdienst in te dienen via een zgn. inloggen op de MijnBelastingdienst online omgeving, anderzijds brengt hij ze kennelijk ook in persoon langs bij het Belastingdienstkantoor. Bovendien acht het Hof het op zijn minst opmerkelijk dat belanghebbende dit verzoek al zou hebben ingediend (op 26 mei 2019) terwijl de cassatieprocedure ter zake van de aanslag IB/PVV 2015 nog liep. Het lag voor de hand om eerst de uitkomst van die cassatieprocedure af te wachten. Tot slot springt in het oog dat belanghebbende inzake zijn bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016 wel voortvarend heeft gehandeld; hij stelt de inspecteur binnen 5 maanden in gebreke vanwege het uitblijven van een beslissing daarop (zie onder 2.1, punt 3 en 4 van de uitspraak van de rechtbank). Inzake zijn verzoek tot ambtshalve vermindering aanslag IB/PVV 2015 wacht belanghebbende echter een kleine 4 jaren alvorens hij de inspecteur in gebreke stelt op 9 juni 2023, indien het Hof veronderstellenderwijs uitgaat van de indiening van voormeld verzoek door belanghebbende op 26 mei 2019.
5.5.
Ook met de overige reeds bij de rechtbank ingediende stukken heeft belanghebbende de indiening van een verzoek ambtshalve vermindering aanslag IB/PVV 2015 niet aannemelijk gemaakt.
5.6.
Het Hof is dan ook, gelijk de rechtbank, van oordeel dat de inspecteur niet heeft verzuimd om te beslissen op een verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2015.
Schadevergoeding
5.7.
Gelet op het oordeel van het Hof hiervoor onder 5.6, faalt het verzoek tot schadevergoeding.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten.

7.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank, en
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
De uitspraak is gedaan door mrs. N. Djebali, voorzitter, C.J. Hummel en J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier.
De beslissing is op 30 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken.
Bij verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. C.J. Hummel.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: