In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de herziening van de kinderalimentatie die de vader moet betalen voor zijn 13-jarige kind, [kind 1]. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, die de eerdere beslissing van het hof Den Haag heeft vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte rekening had gehouden met de bijdrage voor de halfbroer van [kind 1] die al 21 jaar of ouder was. De moeder had in een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam een alimentatie vastgesteld van € 186,- per maand, die in de daaropvolgende jaren steeg tot € 204,- per maand. Het hof Den Haag had deze bedragen verlaagd, maar de Hoge Raad heeft deze beslissing teruggedraaid. Het hof Amsterdam heeft de zaak opnieuw beoordeeld en besloten dat de alimentatie opnieuw moet worden vastgesteld, waarbij de bijdrage voor de halfbroer niet meer in aanmerking wordt genomen. De ouders zijn het oneens over de exacte berekening van de behoefte van [kind 1] en de draagkracht van de vader. Het hof heeft uiteindelijk besloten dat de alimentatie vanaf 2020 met ongeveer € 30,- per maand moet worden verhoogd ten opzichte van de eerdere beslissing van het hof Den Haag. De ouders zijn ook in geschil over de proceskosten, maar het hof heeft besloten dat beide ouders hun eigen kosten moeten dragen. De uitspraak is gedaan op 9 december 2025.