ECLI:NL:GHAMS:2025:358

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
200.342.280/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarige na echtscheiding

In deze zaak gaat het om het gezag over de minderjarige [minderjarige]. De rechtbank Amsterdam heeft in een beschikking van 8 maart 2024 de moeder alleen belast met het gezag over [minderjarige]. De vader is het daar niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld om het gezamenlijk gezag te handhaven. De moeder is het eens met de beslissing van de rechtbank. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de vader onbereikbaar is en niet in staat is om samen met de moeder beslissingen te nemen over [minderjarige]. De vader heeft in de procedure aangevoerd dat hij zich altijd heeft ingespannen voor het welzijn van [minderjarige], maar het hof oordeelt dat er geen basis is voor gezamenlijk gezag, gezien de verstoorde communicatie tussen de ouders en het feit dat de vader niet bereikbaar is voor de moeder. Het hof heeft ook overwogen dat de vader na de echtscheiding niet voldoende contact heeft onderhouden met [minderjarige] en dat de moeder feitelijk de enige opvoeder is. De vader heeft geen bewijs geleverd dat er verbetering in de situatie zal komen, waardoor het hof concludeert dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.342.280/01
zaaknummer rechtbank: C/13/743876 / FA RK 23/8456
beschikking van de meervoudige kamer van 4 februari 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. S. Karami te Amsterdam ,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. S. Bouddount te Weesp.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over de minderjarige [minderjarige] .
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 8 maart 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de moeder alleen belast met het gezag over [minderjarige] . De vader is het daar niet mee eens en wil het gezamenlijk gezag handhaven. De moeder is het wel eens met de bestreden beschikking. Het hof laat de beschikking van de rechtbank in stand en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 8 juni 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 3 september 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de vader van 11 september 2024, met bijlagen;
- een bericht van de vader van 28 november 2024, met bijlagen.
2.4
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om met de rechter te komen praten. Hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt
2.5
De zitting heeft op 4 december 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Janssen.
De advocaat van de vader heeft zich tijdens de zitting bediend van een pleitnotitie, die aan het hof is overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2015 te [plaats B] .
3.2
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest. De echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam dateert van 18 november 2020 en is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 26 februari 2021.
3.3
De ouders oefenden tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, op verzoek van de moeder, het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en de moeder voortaan met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] belast.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair het verzoek van de moeder, aangaande het verkrijgen van het eenhoofdig gezag, (alsnog) af te wijzen. Subsidiair verzoekt de vader te bepalen dat de raad onderzoek verricht naar het belang van [minderjarige] aangaande het gezag, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof in goede justitie meent te behoren.
4.3
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen, althans de vader niet-ontvankelijk te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De vraag in hoger beroep is of de rechtbank terecht het gezamenlijk ouderlijk gezag heeft beëindigd en de moeder met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] heeft belast.
De standpunten
5.3
De vader vindt dat de rechtbank het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag te belasten ten onrechte heeft toegewezen. De ouders zijn geen hulpverleningstraject aangegaan ten behoeve van het verbeteren van de communicatie en de raad heeft geen onderzoek gedaan naar de gezagskwestie. De moeder heeft na de echtscheiding alles eraan gedaan om de vader zoveel mogelijk uit het leven van [minderjarige] te weren. De vader voelt zich volledig buitenspel gezet door de moeder en hij wordt door de moeder niet op de hoogte gehouden van de belangrijke ontwikkelingen aangaande [minderjarige] . De vader heeft dan ook een gegronde vrees dat het toekennen van het eenhoofdig gezag aan de moeder een negatieve invloed zal hebben op de relatie tussen hem en [minderjarige] . De vader vindt dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de vader een net zo gelijkwaardige positie behoudt als de moeder. De vader heeft altijd in het belang van [minderjarige] gehandeld, heeft de moeder nooit tegengewerkt en wenst juist samen te werken met de moeder om gezamenlijke beslissingen te kunnen nemen.
5.4
De moeder meent dat de rechtbank op goede gronden het gezag van de vader over [minderjarige] heeft beëindigd. De ouders hebben geen rechtstreeks contact met elkaar en de vader is vaak niet bereikbaar voor de moeder. Wanneer de moeder iets van de vader nodig heeft dat betrekking heeft op [minderjarige] , moet zij eerst op zoek gaan naar een middel om de vader te bereiken. De man wil geen rechtstreeks contact met haar, zodat zij langs diverse ‘bemiddelaars’ moet om haar vraag voor te leggen aan de vader. Ook is het zo dat de vader dan pas na weken een beslissing neemt. De vader geeft de moeder de schuld van de verslechtering van de communicatie tussen hen, terwijl hij niet het vermogen toont om te kijken wat zijn aandeel is in de situatie. De moeder heeft als alternatief voor de afwezigheid van de vader in het leven van [minderjarige] ervoor gekozen om de omgang te laten plaatsvinden tussen de grootouders vaderszijde en [minderjarige] en zij houdt hen op de hoogte van belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot [minderjarige] .
Advies van de raad
5.5
De raad heeft het hof ter zitting – kort samengevat – geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hebben van gezamenlijk gezag houdt meer in dan alleen het geven van toestemming aan de andere ouder met betrekking tot zaken aangaande [minderjarige] . Het houdt ook in dat de ouders in staat zijn om met elkaar te communiceren en dat beide ouders in voldoende mate betrokken zijn bij het kind. Het ligt op de weg van de vader om niet alleen structureel contact te onderhouden met [minderjarige] , maar ook met de moeder, zodat hij aangesloten kan blijven bij het leven van [minderjarige] . Het is alleen niet gebleken dat de vader daarvoor zijn best wil doen.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof stelt voorop dat het zich op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te nemen, zodat naar het oordeel van het hof geen noodzaak bestaat om een raadsonderzoek te gelasten.
5.7
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders van een minderjarig kind gezamenlijk het gezag uitoefenen. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders dan ook niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen. In elk geval moeten zij in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind tussen hen niet klem of verloren raakt.
Het hof constateert op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep dat die (minimale) basis voor gezamenlijk gezag in dit geval ontbreekt. Sinds het uiteengaan van de ouders in 2020 is sprake van een verstoorde verstandhouding en vindt geen enkele communicatie plaats tussen hen. Aanvankelijk was bij het ouderschapsplan van 2 oktober 2020 een co-ouderschapsregeling overeengekomen, maar deze werd al vrij snel daarna door de vader niet nagekomen. Tussen de vader en [minderjarige] vond daarna zeer onregelmatig contact plaats, waarbij het ook voorkwam dat er maandenlang helemaal geen contact was. De moeder wist in die periodes ook niet wat de verblijfplaats was van de vader. Momenteel ziet de vader [minderjarige] af en toe wanneer [minderjarige] bij zijn grootouders vaderszijde is, maar dat is niet op regelmatige basis.
In deze zaak is de moeder al lange tijd feitelijk de enige opvoeder van [minderjarige] . Zij neemt de beslissingen over [minderjarige] . De vader is voor de moeder onbereikbaar en niet beschikbaar. De moeder heeft het telefoonnummer van de vader niet en de vader wenst geen rechtstreeks contact te hebben met de moeder, waardoor de moeder eerst langs de grootouders vaderszijde of diverse (bemiddelende) vrienden moet gaan om iets aan de vader te kunnen voorleggen. De vader heeft dit niet, dan wel onvoldoende, weersproken. De vader heeft zich bovendien na de bestreden beschikking niet, dan wel onvoldoende, ingespannen om in contact met de moeder te komen, ondanks zijn toezegging tijdens de zitting bij de rechtbank om zijn telefoonnummer aan haar te geven, hetgeen hij niet heeft gedaan. Dit bemoeilijkt het nemen van beslissingen door de moeder voor [minderjarige] . Zo staat vast dat de moeder de vader niet (op tijd) kon bereiken voor toestemming voor een reis met [minderjarige] naar Marokko, waardoor deze reis voor [minderjarige] niet mogelijk was. Niet voorspelbaar is of de vader bereikbaar is en of hij in staat is om mee te werken aan te nemen gezagsbeslissingen. Onder deze omstandigheden bestaat het risico dat gezagsbeslissingen niet, of niet tijdig kunnen worden genomen. De stelling van de vader, inhoudende dat hij een moeilijke periode achter de rug heeft, waarin hij dakloos is geraakt en meerdere operaties heeft moeten ondergaan vanwege zijn hydrocephalus (waterhoofd), en hij daardoor niet in staat zou zijn geweest om het contact met [minderjarige] en de moeder te onderhouden, doet hieraan niet af. Het hof heeft begrip voor de moeilijke periode waarin de vader zich bevond, maar de vader heeft kansen gekregen om zichzelf als ouder met gezag te laten zien en het had op de weg van de vader gelegen zich in te spannen om een rol in het leven van [minderjarige] te spelen. De vader heeft deze kansen niet benut en hij is daarom ook niet meer op de hoogte van de ontwikkeling van [minderjarige] en wat er in zijn leven afspeelt.
5.8
In het licht van het voorgaande en gelet op het feit dat sinds de bestreden beschikking geen verandering is gekomen in de opstelling van vader, ziet het hof geen aanwijzingen dat in de huidige situatie binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Als gevolg hiervan is naar het oordeel van het hof een onaanvaardbaar risico aanwezig dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders indien zij gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast zijn,. Daarbij acht het hof van belang dat de vader, door zijn eigen handelen, niet op de hoogte is van de ontwikkeling van [minderjarige] en hij dus niet meer in staat is verantwoorde gezagsbeslissingen te nemen. Het hof wijst het verzoek van de vader daarom af en zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.C. Louwinger-Rijk, A.R. Sturhoofd en P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier en is op 4 februari 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.