Op 18 februari 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WOZ-waarde van een woning in Bloemendaal. De zaak betreft een geschil tussen de belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, en de heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 1.297.000, gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar de rechtbank kende wel immateriële schadevergoeding toe aan de belanghebbende.
In hoger beroep heeft het Hof de feiten en overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. De belanghebbende had niet aannemelijk gemaakt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met deze verschillen. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar geslaagd was in zijn bewijslast en dat de WOZ-waarde per waardepeildatum niet te hoog was vastgesteld.
De belanghebbende had ook verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar het Hof constateerde enkel dat de redelijke termijn was overschreden zonder verdere schadevergoeding toe te kennen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende werd verworpen.