ECLI:NL:GHAMS:2025:639

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
23/854
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die het niet eens was met de vastgestelde WOZ-waarde van zijn onroerende zaak voor het kalenderjaar 2021. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 10.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 41,25. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep werd de vraag aan de orde gesteld of de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog had vastgesteld en of er sprake was van schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ en het motiveringsbeginsel. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde en dat er geen schending van de wet was. Echter, het Hof oordeelde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat aanleiding gaf tot een schadevergoeding van € 500 voor immateriële schade. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover het de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding betrof, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/854
11 maart 2025
uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G. Gieben)
tegen de uitspraak van 7 augustus 2023 in de zaak met kenmerk AMS 22/922 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Plaats] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 26 februari 2021 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de onroerende zaak aan het adres [Straat] te [Plaats] (hierna ook: het object) voor het kalenderjaar 2021 naar waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op € 10.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2021 van € 41,25 bekendgemaakt.
1.2.
Bij uitspraak van 1 februari 2022 heeft de heffingsambtenaar het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft als volgt op het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.”
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 september 2023 en nader gemotiveerd bij brief van
25 oktober 2023. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met instemming van partijen heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij brief van 3 maart 2025 heeft het Hof partijen geïnformeerd dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van het object met kadastraal nummer [#] . Het betreft een eiland van 635 m².
2.2.
Belanghebbende heeft het object op 1 april 2019 voor € 4.000 gekocht.
2.3.
Van een object als het onderhavige wordt geen modelmatige administratie gevoerd. Een taxatieverslag, kavelmodel en KOUDV-factoren zijn er om die reden niet.
2.4.
Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde heeft de heffingsambtenaar bij de uitspraak op bezwaar transactiegegevens en luchtfoto’s van vijf andere eilanden in de [Straat] overgelegd. De gemiddelde prijs per vierkante meter van deze vergelijkingsobjecten is € 55,44. Vier van de vijf objecten zijn verkocht binnen een jaar vóór of na de waardepeildatum.
2.5.
Bij zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de heffingsambtenaar een foto van belanghebbendes perceel met een meting van grond/water via Kaartviewer gevoegd. Hieruit blijkt dat de totale oppervlakte van het perceel van 650 m² voor 14,73 m² uit water bestaat.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, in geschil of de heffingsambtenaar de waarde van het object niet te hoog heeft vastgesteld. Daarnaast is in geschil of artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ is geschonden, of het motiveringsbeginsel is geschonden en of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft als volgt overwogen en beslist (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ’eiser’):

WOZ-waarde
(…)
5. De waarde die moet worden vastgesteld is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de [grond] op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van het object niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd.
6. In beginsel kan er van worden uitgegaan dat de waarde in het economisch verkeer overeenkomt met het eigen aankoopcijfer. De eigen aankoop moet dan kort voor of na de peildatum hebben plaatsgevonden. Met partijen is de rechtbank eens dat daarvan in dit geval geen sprake is. De heffingsambtenaar mocht dan ook aan de hand van referentieobjecten de WOZ-waarde vaststellen. De rechtbank vindt de referentieobjecten voldoende vergelijkbaar. Deze objecten bevinden zich in het zelfde gebied en zijn binnen een jaar voor of een jaar na de waardepeildatum verkocht. Er zijn verschillen wat betreft aard van de ligging en staat, maar deze zijn niet dusdanig groot dat de vergelijkingsobjecten niet als voldoende representatief kunnen worden aangemerkt. De verkoopprijzen van de referentieobjecten zijn daarom een goed uitgangspunt bij het bepalen van de waarde van het object van eiser.
7. De stelling van eiser dat de heffingsambtenaar gelet op de Kadastergegevens van onjuiste oppervlaktes is uitgegaan, volgt de rechtbank niet. De heffingsambtenaar heeft op de zitting navolgbaar toegelicht dat alleen wordt uitgegaan van de m² grond. De gegevens in het Kadaster zien op het totaal oppervlakte van de percelen inclusief water, terwijl de heffingsambtenaar voor het vaststellen van de WOZ-waarde alleen uit gaat van het aantal m² grond. Dit wordt berekend met een op de decimaal nauwkeurig (digitaal) meetinstrument in de kaartviewer. De heffingsambtenaar heeft verder afdoende toegelicht dat de gemiddelde prijs per m² van de referentieobjecten tot stand is gekomen door de verkoopcijfers van de referentieobjecten te delen door het aantal m² grond van de referentieobjecten. Er zijn geen andere secundaire factoren waar rekening mee moet worden gehouden bij het bepalen van de gemiddelde prijs per m². Nu de prijs per m² van het object van eiser met de vastgestelde WOZ-waarde € 17,24 bedraagt, vindt de rechtbank dat gelet op de gemiddeld prijs per m² van de vergelijkingsobjecten van € 35,- kan worden geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van het object van eiser niet te hoog heeft vastgesteld. Het beroep is ongegrond.
Schadevergoeding overschrijding redelijke termijn
8. Gemachtigde van eiser heeft op de zitting om schadevergoeding verzocht in verband met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
9. Volgens vaste rechtspraak mag in een procedure als deze de behandeling van het bezwaar hoogstens een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd, tenzij er omstandigheden zijn die een langere behandelduur rechtvaardigen. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van een zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de gehele rechtsgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene.
10. De rechtbank stelt vast dat de procedure in zijn geheel twee jaar en 5 maanden heeft geduurd en de redelijke termijn aldus is overschreden. De rechtbank is echter van oordeel dat het getroffen belang van eiser in deze procedure niet verder reikt dan de vraag of hij een bedrag van totaal € 41,25 aan onroerend zaakbelasting moet betalen in plaats van € 16,50 die hij op grond van de door hem voorgestane WOZ-waarde zou zijn verschuldigd. Het geschil heeft dus betrekking op een zeer gering financieel belang, wat geen aanleiding geeft om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij eiser heeft veroorzaakt en dat deze grond zou moeten opleveren voor een financiële genoegdoening. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding dan ook af en volstaat met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Het Hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank ten aanzien van de WOZ-waarde en maakt de gronden waarop deze beslissing berust (rechtsoverweging 5 tot en met 7) tot de zijne. Naar aanleiding van hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, overweegt het Hof als volgt.
5.2.
Gelet op de onder 2.3 en 2.4 vermelde feiten kan naar het oordeel van het Hof niet gesteld worden dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft geschonden. Er waren immers geen andere door belanghebbende specifiek verzochte gegevens die de heffingsambtenaar aan belanghebbende nog had kunnen verstrekken. Voorts is het Hof van oordeel dat met het verstrekken in de bezwaarfase van de transactiegegevens van de andere eilanden, de heffingsambtenaar de beschikte waarde van de grond reeds toen heeft onderbouwd. Dat de heffingsambtenaar in hoger beroep nog een foto uit Kaartviewer heeft overgelegd maakt niet dat sprake is van een schending van het motiveringsbeginsel.
De stellingen van belanghebbende met betrekking tot de WOZ-waarde, artikel 40, lid 2,
Wet WOZ en het motiveringsbeginsel zijn derhalve ongegrond.
5.3.1.
Belanghebbendes verzoek om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure in bezwaar en beroep slaagt wel.
5.3.2.
Het bezwaarschrift van belanghebbende is door de heffingsambtenaar ontvangen op
6 april 2021 en de rechtbank heeft op 7 augustus 2023 uitspraak gedaan (de uitspraak is pas op 16 augustus verstuurd maar die datum is niet relevant). De redelijke termijn van in totaal twee jaar is daarmee met afgerond een half jaar overschreden. Deze overschrijding wordt geheel toegerekend aan de heffingsambtenaar, omdat hij langer dan een half jaar over de bezwaarfase heeft gedaan terwijl de rechtbank binnen anderhalf jaar uitspraak heeft gedaan.
5.3.3.
Onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, en 29 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1758, is het Hof van oordeel dat, gelet op het financiële belang bij de gevoerde procedure van ten minste € 15 en het verzoek dat vóór 14 juni 2024 is gedaan, op grond van overgangsrecht recht bestaat op een vergoeding van immateriële schade van € 500.
Slotsom
5.4.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.

6.Kosten

Het Hof vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende in beroep en hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep. Ingevolge artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit, stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief vast op afgerond € 681 (= 3 punten [beroepschrift, zitting rechtbank en hogerberoepschrift] x 0,25 [wegingsfactor] x € 907 per punt).

7. Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover het de beslissing over het afwijzen van het verzoek om immateriële schadevergoeding betreft;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot een vergoeding van immateriële schade van € 500 aan belanghebbende;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende voor het geding in beroep en hoger beroep, vastgesteld op € 681, en
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep (€ 50) en het hoger beroep (€ 136) heeft betaald, in totaal € 186.
De uitspraak is gedaan door mr. N. Djebali, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 11 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: