5.7.Het hof overweegt als volgt.
In HvJEU 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:470 (BNP Paribas Personal Finance) wordt als volgt overwogen, voor zover van belang:
“35 Aangaande ten eerste de tegenwerping van een verjaringstermijn in het kader van een door een consument ingestelde vordering tot vaststelling van het oneerlijke karakter van een beding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument, moet in de eerste plaats in herinnering worden gebracht dat oneerlijke bedingen in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument volgens artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 de consument niet binden.
36 In de tweede plaats verplicht richtlijn 93/13 de lidstaten, gezien de aard en het gewicht van het openbare belang van de bescherming van consumenten − zoals blijkt uit artikel 7,
lid 1, gelezen in samenhang met de vierentwintigste overweging ervan − om in doeltreffende en geschikte middelen te voorzien om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en consumenten. Hiertoe dienen de nationale rechters oneerlijke bedingen buiten toepassing te laten opdat zij geen dwingende gevolgen hebben voor de consument, tenzij de consument zich daartegen verzet (zie in die zin arrest van 9 juli 2020, Raiffeisen Bank en BRD Groupe Société Générale, C-698/18 en C-699/18, EU:C:2020:537, punten 52 en 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
37 In de derde plaats volgt uit de rechtspraak dat een als oneerlijk aangemerkt contractueel beding in beginsel geacht moet worden nooit te hebben bestaan, zodat het geen gevolgen heeft ten aanzien van de consument. Het Hof heeft daaruit afgeleid dat de vaststelling in rechte dat een dergelijk beding oneerlijk is in beginsel tot gevolg moet hebben dat de situatie waarin de consument rechtens en feitelijk zonder dat beding zou hebben verkeerd, wordt hersteld, zodat de verplichting voor de nationale rechter om een oneerlijk contractueel beding tot betaling van bedragen die onverschuldigd blijken, buiten toepassing te laten, er in beginsel toe leidt dat die bedragen moeten worden terugbetaald (zie in die zin arresten van 21 december 2016, Gutiérrez Naranjo e.a., C-154/15, C-307/15 en C-308/15, EU:C:2016:980, punten 61 en 62, en 9 juli 2020, Raiffeisen Bank en BRD Groupe Société Générale, C-698/18 en C-699/18, EU:C:2020:537, punt 54).
38 In deze context moet worden vastgesteld dat de consument, met name om te garanderen dat de rechten die hij aan richtlijn 93/13 ontleent doeltreffend worden beschermd, het oneerlijke karakter van een contractueel beding te allen tijde moet kunnen aanvoeren, niet alleen als verweermiddel, maar ook om een contractueel beding als oneerlijk te laten aanmerken door de rechter, zodat er geen verjaringstermijn kan gelden voor de vordering van de consument tot vaststelling van het oneerlijke karakter van een beding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument.
46 Opgemerkt zij dat een verjaringstermijn slechts verenigbaar kan zijn met het doeltreffendheidsbeginsel wanneer de consument kennis heeft kunnen nemen van zijn rechten voordat deze termijn begint te lopen of is verstreken (zie in die zin arresten van 6 oktober 2009, Asturcom Telecomunicaciones, C-40/08, EU:C:2009:615, punt 45; 9 juli 2020, Raiffeisen Bank en BRD Groupe Société Générale, C-698/18 en C-699/18, EU:C:2020:537, punt 67, en 16 juli 2020, Caixabank en Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, C-224/19 en C-259/19, EU:C:2020:578, punt 91).
47 De tegenwerping van een verjaringstermijn van vijf jaar als in de hoofdgedingen in het kader van een door een consument ingestelde vordering tot terugbetaling van de bedragen die hij onterecht heeft betaald op grond van oneerlijke bedingen in de zin van richtlijn 93/13 − die begint te lopen vanaf de datum waarop de offerte voor de lening is aanvaard − kan deze consument geen doeltreffende bescherming waarborgen, aangezien deze termijn kan zijn verstreken nog vóór de consument zich er rekenschap van heeft kunnen geven dat de overeenkomst in kwestie een oneerlijk beding bevat. Die verjaringstermijn maakt de uitoefening van de door richtlijn 93/13 aan deze consument verleende rechten dus uiterst moeilijk en schendt derhalve het doeltreffendheidsbeginsel (zie naar analogie arresten van 9 juli 2020, Raiffeisen Bank en BRD Groupe Société Générale, C-698/18 en C-699/18, EU:C:2020:537, punten 67 en 75, en 16 juli 2020, Caixabank en Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, C-224/19 en C-259/19, EU:C:2020:578, punt 91).
48 Gelet op het voorgaande moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13, gelezen in het licht van het doeltreffendheidsbeginsel, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan er voor een vordering van een consument:
−tot vaststelling van het oneerlijke karakter van een beding in een tussen een verkoper en die consument gesloten overeenkomst een verjaringstermijn geldt;
−tot terugbetaling van bedragen die onverschuldigd zijn betaald op grond van dergelijke oneerlijke bedingen, een verjaringstermijn van vijf jaar geldt die begint te lopen vanaf de dag waarop de offerte voor de lening is aanvaard, zodat de consument op dat tijdstip mogelijkerwijs niet op de hoogte was van al zijn rechten uit hoofde van deze richtlijn.”