ECLI:NL:GHAMS:2025:730

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
24/3112
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges watervergunning en kenbaarheid heffingsmaatstaf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2024, waarin de rechtbank het beroep tegen een legesaanslag van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht ongegrond verklaarde. De legesaanslag van € 275.212 werd opgelegd voor de bouw van een ondergrondse parkeergarage in [plaats 1]. Belanghebbende betwist de hoogte van de aanslag en stelt dat de heffingsmaatstaf 'bouwkosten' onvoldoende kenbaar is. De rechtbank oordeelde dat de heffingsmaatstaf voldoende duidelijk was en dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het opgegeven bedrag van € 50 miljoen een kennelijke verschrijving was. Het Hof bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de aanslag niet te hoog is, ook niet als een deel van de parkeergarage zich buiten de keurzone zou bevinden. Het Hof concludeert dat de heffingsambtenaar de leges correct heeft berekend op basis van de opgegeven bouwkosten en dat er geen reden is om de aanslag te vernietigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/3112
18 maart 2025
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], gevestigd te [Y] , belanghebbende,
(gemachtigden: mrs. R.J.H. Minkhorst en T.G. Cornel)
tegen de uitspraak van 4 maart 2024 in de zaak met kenmerk AMS 23/1038 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 7 oktober 2022 een legesaanslag (hierna: de aanslag) ten bedrage van € 275.212 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft daartegen hoger beroep ingesteld bij het Hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in opdracht van gemeente [plaats 1] een parkeergarage gebouwd onder de [A-straat] in [plaats 1] (hierna: de parkeergarage). De parkeergarage ligt onder het water van de gracht en biedt ruimte voor 800 parkeerplaatsen, is circa 25 meter breed, 420 meter lang en beschikt over twee parkeerlagen.
2.2.
In het Gemeenteblad 2017, nr. [# 1] van 18 oktober 2017 staat over het besluit tot ‘Instemmen met de realisatie van de [A-straat garage ] en het beschikbaar
stellen van een uitvoeringskrediet. (2017, nr. 280/1054)’ van gemeente [plaats 1] :
“Met betrekking tot de investering, exploitatie en dekking van de [A-straat garage ] [naam] :
6. kennis te nemen van de investeringssom. De totale kosten zijn geraamd op € 78,2 miljoen op basis van de SSK-raming (Kabinet bijlage, opgesteld april 2017 op basis van het referentieontwerp, prijspeil 2017, geïndexeerd naar 2019) waarvan € 3,5 miljoen historische kosten;
7. in te stemmen met het beschikbaar stellen van een uitvoeringskrediet ter grootte van
€ 74,7 miljoen voor de bouw van de [A-straat garage ] [naam] , inclusief indexatie op prijspeil 1-1-2019, excl. BTW;
8. in te stemmen met de dekking van het exploitatietekort uit de structureel beschikbare middelen van het Stedelijk Mobiliteitsfonds. Het voorziene exploitatiesaldo bedraagt 6 miljoen negatief per jaar vanaf 2022 (nominaal structureel gemiddelde eerste 10 jaar), rekening houdend met de kapitaallasten van het casco, de afbouw en inrichting;
9. kennis te nemen van het voornemen de onderhoudskosten van de [A-straat] garage [naam] mee te contracteren voor de duur van vijftien jaar en deze onderhoudskosten onder te brengen in de exploitatie van de rve Parkeren en het saldo van alle kosten en opbrengsten van deze garage ten laste te brengen van het Stedelijk mobiliteitsfonds.”
2.3.
Belanghebbende heeft op 17 februari 2022 bij het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: het waterschap) via het omgevingsloket (digitaal) een aanvraag gedaan voor een watervergunning. In deze aanvraag staat:
“Aanvraagnaam Watervergunning object parkeergarage incl. aanvaar
(…)
Projectomschrijving Deze ondergrondse parkeergarage wordt gebouwd
onder de [A-straat] tussen het [B-straat] en het [bedrijf] (in [stadsdeel 1] ) en tussen de [C-straat] en [D-straat] (in [stadsdeel 2] ). In totaal is in de garage straks ruimte voor ongeveer 800 parkeerplaatsen. Ongeveer 80% van deze parkeergarage is bedoeld voor auto’s van bewoners en in de buurt gevestigde ondernemers.
Opmerking In overleg met [naam 1]
Gefaseerd Nee
(…)
Bijlagen die later komen geen
Bijlagen n.v.t. of al bekend geen
(…)
Wat is de geplande begin-
datum van deze activiteit? 07-03-2022
(…)
Wat is de geplande eind-
datum van deze activiteit? 21-07-2023
(…)
Welke activiteit(en) wilt u
uitvoeren in, op of nabij een
waterkering? Andere werkzaamheden
Welke andere werkzaamheden
voert u uit in, op of nabij een
waterkering? Realiseren ondergrondsparkeergarage
(…)
Wat zijn de bouwkosten? (in
hele euro’s). Let op: geen
euroreken, punt, komma of
letter gebruiken. 50000000
(…)
Aanvrager bedrijf(…)
(Statutaire) naam [X]
(…)
Contactpersoon(…)
Voorletters [letter]
(…)
Achternaam [achternaam]
Functie Omgevingsadviseur”
2.4.
Op 9 mei 2022 is door het waterschap aan belanghebbende op basis van deze aanvraag de volgende vergunning met nummer [# 2] verleend:
“Watervergunning
voor het realiseren van een ondergrondse parkeergarage, de [A-straat garage ] [naam] , tussen het [B-straat] en het [bedrijf] en tussen de [E-straat] en het [F-straat] in [plaats 1] .
(…)
Aangevraagde activiteiten
De aanvraag betreft de volgende activiteit in een watersysteem of beschermingszone:
- het realiseren van een ondergrondse parkeergarage onder boezemwater van de [plaats 2] ;
- het dempen van 38 m² boezemwater.”
2.5.
De aanslag van € 275.212 is vanwege deze aanvraag aan belanghebbende opgelegd.
2.6.
Deze vergunning met nummer [# 2] is de laatste die belanghebbende ter zake van de parkeergarage bij het waterschap heeft aangevraagd. Voordien waren in verband met de bouw van de parkeergarage door het waterschap aan belanghebbende watervergunningen verleend en legesaanslagen opgelegd voor:
datum
nummer
reikwijdte
leges
31-07-2020
[# 3]
tijdelijke bouwkeet
€ 825,50
24-08-2020
[# 4]
plaatsen damwanden ter voorbereiding
van de bouw
€ 3.418,00
onbekend
[# 5]
onttrekken grondwater
€ 846,00
27-07-2021
[# 6]
lozen grondwater dat in aanraking is geweest met oppervlaktebeton inrit
(moot A)
€ 825,50
31-07-2021
[# 7]
plaatsen gewi-ankers en tijdelijk
afdammen en tijdelijk dempen deel [A-straat]
€ 981,50
Totaal
€ 6.896,50
2.7.
Uit de WOZ-informatie blijkt dat de parkeergarage voor het jaar 2023 als een niet-woning in aanbouw met een percentage gereed van 25% is gewaardeerd op € 17.423.000,-.
2.8.
De Verordening op de heffing en invordering van leges van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2022 (Waterschapsblad 2021, nr. 14677 (hierna: de Verordening)) bepaalt:
“Artikel 2 Aard van de heffing en belastbaar feit
Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven ter zake van:
(…)
- het behandelen van verzoeken tot het verlenen van vergunningen of ontheffingen, genoemd in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(…)
Artikel 4 Maatstaf en tarief
1. Leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven die zijn opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.”
2.9.
De Tarieventabel 2022 behorende bij de Verordening (Waterschapsblad 2021, nr. 14677; hierna: de Tarieventabel) bepaalt:
“Hoofdstuk 6 Vergunningen en ontheffingen
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning op grond van de Keur van het waterschap, of indien deze inmiddels vervangen is door de Waterschapsverordening van het waterschap: de Waterschapsverordening van het waterschap, of andere wet- en regelgeving, voor:
(…)
Categorie V:
a. bouwwerken en kunstwerken indien de bouwkosten € 10.000,00 of minder bedragen: € 401,20;
b. bouwwerken en kunstwerken indien de bouwkosten meer dan € 10.000,00, doch ten hoogste € 100.000,00 bedragen: € 869,40;
c. bouwwerken en kunstwerken indien de bouwkosten meer dan € 100.000,00 doch ten hoogste € 300.000,00 bedragen: € 1.862,00;
d. bouwwerken en kunstwerken indien de bouwkosten meer dan € 300.000,00 bedragen: € 1.862,00 verhoogd met 0,55% van het meerdere boven € 300.000,00;
Onder een bouwwerk of een kunstwerk wordt in deze categorie begrepen dat gedeelte van een bouwwerk of een kunstwerk, berekend naar rato van de horizontaal geprojecteerde oppervlakte van het bouwvlak, dat zich onder, in, op of boven de keurzone, watergang en/of waterkering bevindt.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de aanslag vernietigd dient te worden, dan wel naar een te hoog bedrag is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende stelt primair dat de aanslag vernietigd moet worden, omdat in de Tarieventabel het onderdeel van de heffingsmaatstaf ‘bouwkosten’ niet gedefinieerd en daardoor onvoldoende kenbaar is. Subsidiair betoogt belanghebbende dat het bedrag van de aanslag te hoog is, omdat sprake is van een kennelijke verschrijving van het bij de aanvraag ingevulde bedrag. Dit moest niet € 50 miljoen, maar € 5 miljoen zijn. Indien toch van een bedrag van € 50 miljoen moet worden uitgegaan, dient volgens het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende de aanslag alsnog verminderd te worden, omdat een deel van de parkeergarage zich buiten de keurzone bevindt.
3.3.
De heffingsambtenaar acht het begrip ‘bouwkosten’ in de Tarieventabel voldoende duidelijk en kenbaar. Er is zijns inziens geen reden om de aanslag te vernietigen. Van een kennelijke verschrijving van het op de aanvraag ingevulde bedrag is volgens de heffingsambtenaar geen sprake, wel van een realistisch bedrag. En de stelling over de ligging buiten de keurzone is op de zitting bij de rechtbank door belanghebbende ingetrokken, aldus de heffingsambtenaar. Bovendien is, ook als uitgegaan moet worden van de juistheid van die laatste stelling, de aanslag gelet op de bouwkosten van de parkeergarage nog steeds niet te hoog.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“Moet de Legesverordening onverbindend worden verklaard?
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de Legesverordening (geheel of gedeeltelijk) onverbindend moet worden verklaard, omdat niet aan de vereisten van artikel 111 van de Waterschapswet is voldaan. In de tarieventabel behorende bij de Legesverordening staat als heffingsmaatstaf alleen ‘bouwkosten’ vermeld, zonder nadere uitleg. Dit is onvoldoende specifiek, waardoor eiseres als belastingplichtige op basis van de Legesverordening niet kan weten wat de omvang van haar belastingplicht is. Eiseres verwijst daarbij naar arresten van de Hoge Raad van 1 februari 2019 [voetnoot: ECLI:NL:HR:2019:143] en van 21 juni 2019 [voetnoot: ECLI:NL:HR:2019:1000].
6. De Waterschapswet stelt eisen [voetnoot: Deze eisen komen overeen met de eisen die de Gemeentewet hieraan stelt voor gemeentebelastingen, die onderwerp van geschil waren in de arresten van de Hoge Raad waar eiseres naar verwijst.] aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar waterschapsbelastingen worden geheven (hierna: de kenbaarheidseisen). Zij strekken onder meer ertoe dat de belastingverordening alle essentialia bevat waaruit de belastingschuldige de omvang van zijn belastingschuld kan afleiden. Met de in de Legesverordening genoemde heffingsmaatstaf ‘bouwkosten’ is dat naar het oordeel van de rechtbank voldoende mogelijk. Dat dit begrip voldoende concreet is en het daardoor mogelijk is de belastingschuld te berekenen, blijkt ook uit het feit dat eiseres zelf de bouwkosten ter hoogte van € 50.000.000 heeft opgegeven bij de aanvraag. Zij kon op basis van die opgave aan de hand van de Legesverordening en de daarbij behorende tarieventabel (kennelijk) afleiden welk bedrag zij aan leges verschuldigd was. Aan bovengenoemde arresten van de Hoge Raad kan eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen steun ontlenen voor het standpunt dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan de kenbaarheidseisen. Anders dan het geval was in de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2019, bevat de Legesverordening geen verwijzing naar een niet-gepubliceerd normenkader. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake geweest van een verschrijving bij de opgave van de bouwkosten?
7. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het door haar opgegeven bedrag aan bouwkosten van
€ 50.000.000 een verschrijving betreft. Het juiste bedrag van de bouwkosten bedraagt
€ 5.000.000. Volgens haar heeft de vergunningaanvraag immers alleen betrekking op de betonconstructie en niet op het gehele bouwwerk. Ter onderbouwing heeft eiseres een overzicht ‘Ruwbouw parkeergarage’ overgelegd, waaruit blijkt dat de kosten van de betonconstructie ongeveer € 5.000.000 bedragen.
8. De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat eiseres door een verschrijving € 50.000.000 (in plaats van € 5.000.000,-) aan bouwkosten heeft opgegeven. De rechtbank stelt allereerst vast dat de watervergunning uitgaat van de gehele ondergrondse parkeergarage, niet alleen van de betonconstructie. Uit de tekeningen die bij de aanvraag zijn overgelegd valt op te maken dat een vergunning voor de bouw van de gehele ondergrondse parkeergarage is aangevraagd, inclusief beide parkeerlagen, alle compartimenten en de voetgangersentrees. De rechtbank betrekt hierbij verder dat op zitting aan de orde is gekomen dat aannemelijk is dat de kosten van de gehele bouw van de [A-straat garage ] minimaal € 30.000.000 zouden gaan bedragen. Dit is gebaseerd op de kosten van een gemiddelde ondergrondse parkeergarage van ongeveer € 40.000 per parkeerplaats en de realisering van 800 parkeerplaatsen. Een en ander heeft Strukton al in 2013 becijferd, zoals ook staat vermeld in het verweerschrift. Eiseres heeft deze gegevens niet weersproken.
9. Eiseres heeft nog gesteld dat een deel van de totale bouwkosten al is betrokken bij eerder voor het project verleende watervergunningen en wijst in dit verband naar paragraaf 3.1 van de verleende watervergunning die ten grondslag ligt aan de in het geding zijnde legesaanslag. Dit brengt de rechtbank echter niet tot een ander oordeel. De in de hiervoor genoemde paragraaf omschreven watervergunningen hebben gezien de daar gegeven omschrijving geen betrekking op het bouwwerk, maar op voorbereidende werkzaamheden, zoals het tijdelijk verplaatsen van steigers en boten, het plaatsen van een tijdelijke bouwkeet en loslaadplateau en het lozen van grondwater op oppervlaktewater tijdens de bouw. Dat, zoals eiseres stelt, daarbij ook onderdelen zijn aangebracht die uiteindelijk permanent deel van de constructie zijn gaan vormen, zoals een deel van de damwanden en de GEWI-ankers, maakt het voorgaande niet anders. Immers, die onderdelen zijn aangebracht in het kader van voorbereidende werkzaamheden en betreffen dus onderdelen waar eerdere watervergunningen betrekking op hebben. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Bevindt het bouwwerk zich deels niet onder, in, op of boven de keurzone, watergang en/of waterkering?
10. Eiseres heeft tot slot betoogd dat een deel van het bouwwerk zich niet onder, in, op of boven de keurzone, watergang en/of waterkering bevindt. Dit betoog behoeft geen bespreking meer omdat eiseres op de zitting heeft erkend dat het volledige bouwplan in de beschermingszone van de keur ligt.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Kenbaarheid heffingsmaatstaf
5.1.
De onderhavige aanslag waterleges is conform de Tarieventabel berekend op basis van het door belanghebbende opgegeven bedrag aan bouwkosten. Belanghebbende betoogt echter dat het begrip ‘bouwkosten’ onvoldoende duidelijk is en dat er discussie over kan bestaan welke kosten al dan niet tot de bouwkosten behoren. Daardoor is de heffingsmaatstaf onvoldoende kenbaar, dient de Tarieventabel in zoverre verbindende kracht te worden ontzegd en moet de aanslag volgens belanghebbende vernietigd worden.
5.2.1.
Artikel 111 van de Waterschapswet bepaalt:
“De belastingverordening vermeldt in de daartoe leidende gevallen de belastingplichtige, het voorwerp van de belasting, het belastbare feit, de heffingsmaatstaf, het tarief, het tijdstip van ingang van de heffing, en hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is, alsmede het tijdstip van inwerkingtreding.”
5.2.2.
Een gelijkluidende bepaling dat onder andere de heffingsmaatstaf in de belastingverordening vermeld moet zijn, staat ook in artikel 217 van de Gemeentewet met betrekking tot gemeentelijke belastingverordeningen. De Hoge Raad heeft over de kenbaarheid van de heffingsmaatstaf in gemeentelijke belastingverordeningen als volgt geoordeeld (Hoge Raad 21 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1000):
“2.4.1. De artikelen 139 en 217 Gemeentewet stellen eisen aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar gemeentebelastingen worden geheven (hierna: de kenbaarheidseisen). Zij strekken onder meer ertoe dat de belastingverordening alle essentialia bevat waaruit de belastingschuldige de omvang van zijn belastingschuld kan afleiden (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 63). Tot die essentialia behoren bij de heffing van bouwleges mede de voorschriften voor het vaststellen van de bouwkosten, waarop de hoogte van die leges wordt gebaseerd.”
5.2.3.
In dit arrest (en in de zaken waarnaar de Hoge Raad in dit arrest verwijst: HR 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1669 en HR 1 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:143), ging het eveneens om de kenbaarheid van het begrip ‘bouwkosten’. In die zaken werd echter in de desbetreffende verordeningen voor de toepassing van het begrip bouwkosten verwezen naar de aanneemsom als bedoeld in bepaalde voorschriften zoals de Uniforme administratieve voorwaarden voor uitvoering van werken (de UAV) en NEN-normen. Aan de orde was of die verwijzingen naar andere voorschriften door de beugel konden. De Hoge Raad gaf in zijn arresten regels voor de bekendmaking (vindbaarheid door middel van juiste verwijzing en publicatie) van de desbetreffende voorschriften, maar overwoog ook dat voor vernietiging van de aanslag in elk geval geen aanleiding was indien de desbetreffende voorschriften in het voorliggende geval niet als heffingsmaatstaf voor de berekening van de leges waren gebruikt (zie de slotzin van 2.4.3 in het arrest van 19 juni 2015).
5.2.4.
De bekendmaking van de regels speelt in het onderhavige geval geen rol, net zo min als een verwijzing in de verordening naar bepaalde berekeningsvoorschriften. De essentialia zijn in de belastingverordening vermeld en niet ergens daarbuiten. In de onderhavige Tarieventabel wordt immers niet verwezen naar een berekening van de bouwkosten conform bepaalde regels die mogelijk moeilijk vindbaar zouden kunnen zijn. Er zijn ook geen berekeningsregels gehanteerd die belanghebbende niet kende, aangezien de heffingsambtenaar bij de berekening van de leges is uitgegaan van de door belanghebbende zelf opgegeven bouwkostensom als heffingsmaatstaf en daar het tarief op heeft toepast. In zoverre vormt de hierboven in 5.2 genoemde jurisprudentie geen reden om de aanslag te vernietigen. Ook de omstandigheid dat de Verordening in latere jaren anders is komen te luiden maakt niet dat de Verordening in dit jaar niet deugde.
5.3.
Aan de orde is dan de vraag of het begrip ‘bouwkosten’ op zichzelf een voldoende duidelijke heffingsmaatstaf is, hetgeen belanghebbende betwist.
5.4.1
Op de zitting bij het Hof heeft de heffingsambtenaar verklaard dat buiten belanghebbende geen belastingplichtigen bezwaar hebben gemaakt tegen de aanslag vanwege onduidelijkheid van de heffingsmaatstaf, in het bijzonder de duiding van het begrip ‘bouwkosten’. In de praktijk leverde dit begrip dus geen discussie op. Ook belanghebbende heeft voorafgaand aan de indiening van de legesaanvraag geen vragen aan het waterschap gesteld over het begrip ‘bouwkosten’, terwijl zij bij de bouw wel een contactpersoon had bij en in overleg handelde met het waterschap. Belanghebbende heeft bij de rechtbank allereerst verklaard dat zij een bedrag aan bouwkosten op het aanvraagformulier heeft ingevuld, overeenkomstig hetgeen volgens haar minimaal de bouwkosten zouden moeten zijn (ware het niet dat zij stelt dat er een 0 teveel is ingevuld, zie hierna). De heffingsambtenaar heeft deze opgaaf gevolgd en er is dus in de fase van de indiening van de aanvraag tussen partijen overleg noch discussie geweest de duiding van het begrip ‘bouwkosten’. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof toegegeven dat zij deze stelling als juridische onderbouwing pas achteraf heeft bedacht, te weten na de ontvangst van de aanslag die in haar optiek hoog was.
5.4.2.
Dat in het onderhavige geval en in de praktijk blijkbaar geen onduidelijkheid, noch discussie over het begrip ‘bouwkosten’ heeft bestaan, neemt niet weg dat belanghebbende de juridische vraag mag opwerpen of de heffingsmaatstaf niettemin voldoende kenbaar is.
Het Hof overweegt hierover dat de Verordening, via de verwijzing naar de Tarieventabel de heffingsmaatstaf vermeldt, zoals artikel 111 van de Waterschapswet vereist. Naar de letter genomen is met het vermelden van alle gegevens die nodig zijn om de aanslag te kunnen berekenen voldaan aan de kenbaarheidseis van de heffingsmaatstaf. Naar het oordeel van het Hof is ook de strekking van het begrip ‘bouwkosten’ voldoende duidelijk. Toegegeven moet worden dat over het bij de aanvraag op te geven bedrag aan bouwkosten discussie zou kunnen ontstaan (en dat belastingplichtigen zulks in hun voordeel zouden kunnen opvatten). Echter, uit het bepaalde in de Tarieventabel (zie 2.9) is zonder meer duidelijk dat het bij de ‘bouwkosten’ om de kosten van de bouw van het bouwwerk (of kunstwerk) gaat waarvoor de desbetreffende aanvraag wordt gedaan. En dat dit zijn de bouwkosten van dat gedeelte van het bouwwerk (of kunstwerk), berekend naar rato van de horizontaal geprojecteerde oppervlakte van het bouwvlak, dat zich onder, in, op of boven de keurzone, watergang en/of waterkering bevindt. Het Hof acht het begrip ‘bouwkosten’ voldoende duidelijk. En in het onderhavige geval heeft de heffingsambtenaar het door de aanvrager opgegeven bedrag als bouwkosten geaccepteerd en gebruikt voor het berekenen van de aanslag.
5.5.
Het Hof ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de aanslag te vernietigen bij gebreke aan een kenbare heffingsmaatstaf of om de Verordening (deels) onverbindend te verklaren.
Kennelijke verschrijving
5.6.1
Belanghebbende stelt dat het opgeven van € 50 miljoen als bouwkosten in de vergunningsaanvraag berust op een kennelijke verschrijving en dat dit € 5 miljoen moest zijn. Belanghebbende stelt namelijk dat zij beoogde enkel een vergunningsaanvraag voor de betonconstructie van de parkeergarage te doen. Dat is het bedrag aan bouwkosten van de parkeergarage dat nodig is voor het constructieve deel van de parkeergarage, dat wil zeggen zonder de afbouw. Belanghebbende stelt ook dat het faseren van de aanvraag aldus was besproken met [naam 1] , haar contactpersoon bij het waterschap.
5.6.2.
De heffingsambtenaar brengt daar tegenin dat de vergunningaanvraag wel degelijk voor de (gehele) parkeergarage gedaan is en dat de vergunning ook daarvoor is verleend. Er zijn nadien geen vergunningsaanvragen meer door belanghebbende gedaan en er was geen enkele reden te vermoeden dat het om een aanvraag voor enkel de betonconstructie ging. Het was bovendien niet afgesproken om enkel een aanvraag voor de betonconstructie in te dienen. Bovendien bestrijdt de heffingsambtenaar ook de hoogte van het bedrag van € 5 miljoen voor het constructieve deel van de parkeergarage. Belanghebbende weigert inzicht te geven in de werkelijke bouwkosten, maar het onderhavige project werd geraamd op afgerond € 80 miljoen en het heeft uiteindelijk circa € 200 miljoen gekost (inclusief herinrichting van de kades), aldus de heffingsambtenaar. Alleen al de WOZ-waarde 2023 op basis van de vervangingswaarde voor een ‘niet-woning in aanbouw met een percentage gereed van 25% bedraagt nog € 17.423.000. Onder verwijzing naar verschillende andere projecten en naar de beslissingen die over het onderhavige project zijn genomen (zie 2.2) betoogt hij dat het opgegeven bedrag van € 50 miljoen aan bouwkosten een reëel – zelfs voorzichtig – bedrag is en dat een bedrag van € 5 miljoen aan bouwkosten, zelfs voor enkel de ruwbouw, volstrekt onrealistisch is en niet door het waterschap geaccordeerd zou zijn.
5.7.1.
Op de zitting van het Hof is de door belanghebbende ingediende vergunningaanvraag besproken. Mede naar aanleiding van hetgeen aldaar door partijen is aangevoerd is het Hof van het oordeel dat uit de tekst van de aanvraag voor de heffingsambtenaar niet viel af te leiden dat het een deelaanvraag voor uitsluitend de betonconstructiewerkzaamheden was, zoals belanghebbende wel betoogt. Nergens in de aanvraag wordt immers vermeld dat het gaat om de betonconstructie of ruwbouw, er staat steeds ‘parkeergarage’ of ‘realiseren ondergrondse parkeergarage’. Bij ‘gefaseerd’ is ‘Nee’ ingevuld. Belanghebbende heeft weliswaar bij ‘Opmerking’ vermeld ‘In overleg met [naam 1] ’, maar het waterschap bestrijdt dat met hem een afspraak voor een aanvraag voor enkel de betonconstructie is gemaakt. Belanghebbende – op wie de bewijslast in dezen rust – heeft niets ingebracht van het bestaan van een dergelijke afspraak. Ook de eerder verleende vergunningen duiden daar niet op, alleen al omdat deze gezien de legesbedragen bouwkosten van ten hoogste € 1 tot € 2 miljoen betreffen en het dus in de rede ligt, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, dat het om geringe, tijdelijke of voorbereidende werkzaamheden ging. Belanghebbende heeft overigens ook van deze eerdere vergunningen geen gegevens overlegd, zodat het Hof dit verder niet kan beoordelen. Volgens belanghebbende wijzen de bij de aanvraag gevoegde bouwtekeningen er op dat het uitsluitend om de betonconstructie gaat; er ontbreken namelijk afbouw-bouwtekeningen. Maar de heffingsambtenaar heeft hierover verklaard dat het niet bijvoegen van afbouw-bouwtekeningen niet vreemd is, omdat het waterschap voor het verlenen van de vergunning wat betreft de bouwtekeningen alleen beoordeelt wat de invloed van het bouwwerk op het water en de waterdoorstroom is. Hiervoor zijn geen afbouw-bouwtekeningen nodig. De verleende vergunning ziet bovendien op ‘het realiseren van een ondergrondse parkeergarage’ en daartegen heeft belanghebbende ook geen bezwaren geuit.
5.7.2.
Het Hof is ook voorts van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een kennelijke verschrijving in de aanvraag. Belanghebbendes stelling hiertoe dat de omgevingsadviseur die de aanvraag indiende een onervaren projectmedewerker was en zij een verschrijving heeft begaan, acht het Hof niet geloofwaardig. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar aan de hand van verschillende voorbeelden betoogd dat de desbetreffende projectmedewerker ervaren was en dat zij, voordat zij de onderhavige aanvraag indiende, meerdere aanvragen voor grote projecten in [plaats 1] heeft gedaan. Daar heeft belanghebbende niet meer dan een betwisting tegenover gesteld, hetgeen onvoldoende is. Dat neemt niet weg dat ook ervaren medewerkers vergissingen kunnen begaan die bij een controle niet opgemerkt worden, maar dat er daadwerkelijk € 5 miljoen had moeten staan acht het Hof niet aannemelijk gemaakt (zie ook hierna).
5.7.3.
Het Hof acht daarbij van belang dat belanghebbende geen openheid van zaken heeft gegeven over de bouwkosten van de parkeergarage. Zij heeft geen enkele nota overgelegd, noch specifieke kostenramingen. Zij heeft ook geen ook maar enigszins onderbouwd inzicht gegeven in het beloop van de totale kosten van de parkeergarage. Zij heeft uitsluitend (pas bij haar bezwaar tegen de aanslag) één tabel getiteld ‘ruwbouw parkeergarage’ overgelegd met een aantal ronde bedragen die optellen tot € 5.000.100. De heffingsambtenaar heeft de hoogte van dit bedrag gemotiveerd betwist door te wijzen op de WOZ-waarde in aanbouw, op het investeringsbesluit en op vergelijkbare projecten en de kosten daarvan. Zelfs als veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat de aanvraag enkel op de betonconstructie van de parkeergarage zou zien, dan nog is volstrekt onaannemelijk dat die kosten slechts € 5 miljoen zouden bedragen, ook bij een voor belanghebbende gunstige uitleg van het begrip ‘bouwkosten’. In haar tweede termijn van de zitting bij het Hof heeft belanghebbende aangeboden om alsnog informatie aan te leveren over de totale bouwkosten van de parkeergarage, maar heeft daarbij ook verklaard dat zij zich realiseert dat dit wel op een laat moment in de procedure komt. Het lag naar het oordeel van het Hof gelet op de steeds ingenomen stellingen inderdaad op de weg van belanghebbende om dat (veel) eerder te doen. Dat zij dit niet heeft gedaan, terwijl het klaarblijkelijk wel had gekund, komt voor haar rekening. Door pas op het allerlaatst van de zitting in de laatste feitelijke instantie de mogelijkheid van nieuw bewijs te opperen zou dit een geheel nieuwe procesronde betekenen en daarmee de voortgang van de procedure en de goede procesorde te zeer verstoren.
5.7.4.
Tot slot wijst ook de handelswijze van belanghebbende er niet op dat sprake is geweest van een vergissing. Ervan uitgaande dat belanghebbende in overleg handelde met (haar contactpersoon bij) het waterschap wekt het bevreemding dat belanghebbende niet onmiddellijk na de ontvangst van de in haar ogen veel te hoge aanslag, contact heeft gezocht met het waterschap om hen te informeren dat er haars inziens een vergissing van maar liefst € 45 miljoen was gemaakt en of dit nog in onderling overleg opgelost kon worden. Ook had belanghebbende de heer [naam 1] kunnen herinneren aan de beweerdelijke afspraak een gefaseerde aanvraag voor de parkeergarage in te dienen. In plaats daarvan heeft belanghebbende haar advocaten ingeschakeld om bezwaar te maken en is daarbij het juridische argument van de kenbaarheid van het begrip ‘bouwkosten’ opgekomen.
5.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het Hof belanghebbende niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat het bedrag van de aanslag te hoog is vanwege een kennelijke verschrijving.
De keurzone
5.9.
De waterleges worden uitsluitend geheven ter zake van dat gedeelte van een bouwwerk (of kunstwerk), berekend naar rato van de horizontaal geprojecteerde oppervlakte van het bouwvlak, dat zich onder, in, op of boven de keurzone, watergang en/of waterkering bevindt. Belanghebbende heeft in de stukken in beroep de stelling ingenomen dat een deel van het bouwwerk zich buiten dat gebied bevindt en dat de aanslag daarom te hoog is. De projectmanager van belanghebbende heeft tijdens de zitting bij de rechtbank echter verklaard dat “er geen discussie over is dat het geheel in de (keur)zone valt”. De rechtbank heeft vanwege deze erkenning geen oordeel meer gegeven over de hierop gebaseerde klacht dat de aanslag te hoog is.
5.10.
In hoger beroep neemt belanghebbende de aanvankelijke stelling weer in. Hierbij heeft zij toegelicht dat uitgaande van de € 5 miljoen voor de betonconstructie de aanslag niet te hoog is, en uitgaande van € 50 miljoen voor de gehele bouwwerk van de parkeergarage wel. Deze stellingname acht het Hof tegenstrijdig van aard. De betonconstructie bevindt zich immers over het gehele bouwwerk. Belanghebbende heeft iets anders in elk geval niet gesteld, noch aannemelijk gemaakt. De heffingsambtenaar heeft voorts gemotiveerd gesteld dat gelet op de minimale totale bouwkosten waar hij van uitgaat, de aanslag hoe dan ook niet te hoog is, ook niet indien een klein deel van de parkeergarage buiten de keurzone zou vallen. Belanghebbende heeft daartegen onvoldoende ingebracht (zie 5.7.3.).
5.11.
Het Hof ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de aanslag te hoog is.
Slotsom
5.12.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M. Ferrier, voorzitter, A.M. van Amsterdam en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier. De beslissing is op 18 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: