AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Toepasselijkheid van het recht op arbeidsovereenkomsten van Hongaarse vrachtwagenchauffeurs en prejudiciële vragen aan het HvJEU
In deze zaak gaat het om de vraag welk recht van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van een aantal Hongaarse vrachtwagenchauffeurs met een Hongaarse zustervennootschap van een Nederlands transportbedrijf. Het materiële achterliggende belang is of deze chauffeurs aanspraak hebben op loonbetaling overeenkomstig de Nederlandse normen. Hierbij rijzen vragen over de uitleg van artikel 8 Rome I-Verordening. Het hof is van plan daarover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). De zaak is in hoger beroep gekomen na eerdere uitspraken van de Hoge Raad en andere gerechtshoven, waarbij de toepasselijkheid van het recht en de arbeidsvoorwaarden ter discussie stonden. De betrokken partijen hebben hun standpunten toegelicht tijdens een mondelinge behandeling, waarna het hof heeft besloten om de zaak aan te houden voor verdere beoordeling en om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de voorgenomen prejudiciële vragen aan het HvJEU. Het hof heeft vastgesteld dat de chauffeurs in de relevante periode hoofdzakelijk werkzaam waren in Noordwest-Europa, maar dat de vraag naar het toepasselijke recht complex is en afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de plaats waar de chauffeurs hun opdrachten ontvangen en hun werk organiseren. Het hof heeft geconcludeerd dat Nederland als het gewoonlijke werkland moet worden aangemerkt, maar dat er ook andere factoren zijn die in overweging moeten worden genomen.
Voetnoten
3.Trb. 1980, 156, PbEG 1980, L 266/1.
4.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PbEU 2008, L 177/6).
5.Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op verrichten van diensten (PbEG 1997, L 18/1).
11.HvJEU 15 maart 2011, zaak C-29/10, ECLI:EU:C:2011:151, punt 47-50.
12.HvJEU 15 december 2011, zaak C‑384/10, ECLI:EU:C:2011:842, punt 39.
13.HvJEU 14 september 2017, gevoegde zaken C‑168/16 en C‑169/16, ECLI:EU:C:2017:688, punt 63.
14.Conclusie AG Drijber 23 september 2022, ECLI:NL:PHR:2022:849, punt 4.12, met verwijzing naar de conclusie voor het verwijzingsarrest van AG Drijber 7 september 2018, ECLI:NL:PHR:2018:942, punt 4.6. 16.HvJEU 12 september 2013, zaak C‑64/12, ECLI:EU:C:2013:551.
18.Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1-123).
19.AG N. Wahl, 16 april 2013, C-64/12, ECLI:EU:C:2013:241.