ECLI:NL:GHAMS:2025:962

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
200.341.336/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens betrokkenheid bij mishandeling van de CEO

In deze zaak gaat het om de vraag of er sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. De werkneemster, hierna [appellant], heeft op 20 mei 2023 haar partner geholpen bij de mishandeling van de CEO van haar werkgever, Topgeschenken Nederland B.V. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat dit een dringende reden oplevert voor ontslag op staande voet, waardoor het ontslag rechtsgeldig is. Het hof wijst de verzoeken van [appellant] om een billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding af, omdat het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [appellant]. De werkgever heeft de gefixeerde schadevergoeding bij de eindafrekening rechtsgeldig verrekend met het verschuldigde loon. De zaak is behandeld in hoger beroep na eerdere beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij de feiten zijn vastgesteld en de ontslagreden is beoordeeld. Het hof bevestigt de eerdere oordelen van de kantonrechter en bekrachtigt de bestreden beschikkingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.341.336/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 10620180 \ AO VERZ 23-86
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 april 2025
inzake
[appellant],
wonende te [plaats 1] (gemeente [plaats 2] ),
appellante,
advocaat: mr. M. Kager te Den Haag,
tegen
TOPGESCHENKEN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Hoofddorp (gemeente Haarlemmermeer),
geïntimeerde,
advocaat: mr. L. Stolk-Hogeterp te Zaandam.
Partijen worden hierna [appellant] en Topgeschenken genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om de vraag of sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] op 20 mei 2023 haar partner heeft geholpen bij de mishandeling van de CEO van Topgeschenken. Naar het oordeel van het hof levert dit een dringende reden op voor een ontslag op staande voet. Het ontslag op staande voet is dus rechtsgeldig. Het hof ziet geen aanleiding om de gefixeerde schadevergoeding, billijke vergoeding en transitievergoeding aan [appellant] toe te kennen. Topgeschenken heeft de haar toekomende gefixeerde schadevergoeding bij de eindafrekening rechtsgeldig verrekend met het aan [appellant] verschuldigde loon.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij beroepschrift, met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 16 mei 2024, in hoger beroep gekomen van de beschikkingen die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, (hierna: de kantonrechter) op 26 september 2023 en op 19 februari 2024 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden tussenbeschikking respectievelijk de bestreden eindbeschikking en tezamen de bestreden beschikkingen).
Op 6 december 2024 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van Topgeschenken ingekomen.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 17 januari 2025 laten toelichten, [appellant] door mr. Kager voornoemd en Topgeschenken door mr. Stolk-Hogeterp voornoemd, mr. Kager aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Vervolgens is een datum voor uitspraak bepaald.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikkingen zal vernietigen en alsnog (I) zal verklaren voor recht dat Topgeschenken de arbeidsovereenkomst met [appellant] heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW); en - uitvoerbaar bij voorraad - (II) Topgeschenken zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van een billijke vergoeding van € 53.817,28 bruto ex artikel 7:683 lid 3 BW, een gefixeerde schadevergoeding van € 3.610,44 bruto, een transitievergoeding van € 1.043,82 bruto, het bruto-equivalent van € 2.664,85 netto ter zake van ten onrechte verrekende gefixeerde schadevergoeding (te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%), € 2.523,69 (netto) aan buitengerechtelijke incassokosten en € 889,35 (netto) ter zake van deskundigenkosten, alle bedragen vermeerderd met de wettelijke rente; en (III) Topgeschenken zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties inclusief rente.
Topgeschenken heeft - naar het hof begrijpt - geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikkingen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de proceskosten in beide instanties inclusief rente.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in randnummers 2.1. tot en met 2.12. van de bestreden tussenbeschikking de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die tussen partijen niet in geschil zijn, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[appellant] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 mei 2022 bij Topgeschenken in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 december 2022. Vervolgens zijn partijen een arbeidsovereenkomst voor de periode van 1 december 2022 tot 1 juni 2023 aangegaan. Op 1 mei 2023 hebben partijen een derde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten met een looptijd van 1 juni 2023 tot 1 juni 2024.
3.2.
De functie van [appellant] was [functie 1] en eerstelijns [functie 2] (in de praktijk: [bedrijf 1] ). Haar salaris bedroeg laatstelijk € 2.467,45 bruto, exclusief 8% vakantietoeslag.
3.3.
Op vrijdagavond 19 mei 2023 om omstreeks 23.00 uur is [appellant] met haar partner [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en een groep vrienden naar horecagelegenheid ‘ [bedrijf 2] ’ (hierna: [bedrijf 2] ) in [plaats 1] gegaan. Zij kwam daar [naam 2] (hierna: [naam 2] ), CEO van Topgeschenken, tegen die daar samen met bekenden, onder wie [naam 3] (hierna: [naam 3] ), neef van [naam 2] , aanwezig was. De groepen hebben zich gemengd en hebben samen gedronken.
3.4.
Nadat [naam 2] en [naam 3] [bedrijf 2] hadden verlaten, is (in het begin van de nacht van 20 mei 2023) op straat een handgemeen ontstaan tussen [naam 1] en [naam 2] in aanwezigheid van [appellant] .
3.5.
In de ochtend van 20 mei 2023 heeft [naam 2] met betrekking tot het handgemeen aangifte bij de politie gedaan tegen [naam 1] en [appellant] . In dat kader is op diezelfde datum ook een geneeskundige verklaring opgemaakt door [naam 4] , [functie 3] te [plaats 3] . In die verklaring wordt melding gedaan van krassen in de huid van [naam 2] .
3.6.
Op 20 mei 2023 heeft [appellant] het volgende WhatsApp-bericht aan [naam 2] gestuurd:
“Hi [naam 5] , het is gister nogal uit de hand gelopen en ik vind het echt erg vervelend. Ik zou het dan ook fijn vinden om hier nog even over te bellen. Zou je mij kunnen terugbellen?’
[naam 2] heeft daarop diezelfde dag als volgt geantwoord:
‘Hoi [appellant] , gelet op hetgeen is voorgevallen, waarbij jij ook, zowel fysiek als mondeling, niet onbetuigd hebt gelaten, voel ik geen behoefte met jou te communiceren. Sterker nog er zal een ontslag volgen, aangezien de samenwerking niet langer houdbaar is. Ik zal jou bij deze blokkeren en jij zult nog vernemen van HR.”
3.7.
Bij brief van 20 mei 2023 heeft mr. C.J. Hes, advocaat te Haarlem, namens Topgeschenken aan [appellant] geschreven dat zij op staande voet is ontslagen. In die brief staat onder meer het volgende:
“(…) Op 20 mei 2023 hebt u samen met uw partner middels een handgemeen, de heer [naam 2] mishandeld. Uw partner heeft de heer [naam 2] op straat aangevallen en zowel geslagen, als geschopt. De aanleiding (…) is voor de heer [naam 2] nog steeds onduidelijk. U hebt zich echter nadat de beide heren in dit conflict raakten, evenmin onbetuigd gelaten en uw partner geholpen bij het mishandelen van de heer [naam 2] . De krassen van uw nagels zijn, her en der verspreid over zijn lichaam, goed zichtbaar. Daarnaast hebt u hem grovelijk beledigd. U hebt hem o.a. de woorden “Moet je jezelf nu zien staan joh, oude zak” toebedeeld. De heer [naam 2] heeft voorts diverse andere verwondingen overgehouden aan dit incident, als direct gevolg van uw handelen en dat van uw partner.
(…) Uw gedrag wordt opgevat als een dringende reden om het dienstverband met onmiddellijke ingang, vandaag 20 mei 2023, te beëindigen conform artikel 7:677 lid 1 jo. 7:768 lid 2 e BW. (…) Een ontslag op staande voet maakt u schadeplichtig, onder meer conform artikel 7:677 lid 2 jo 7:677 lid 3 BW. U bent cliënte een vergoeding schuldig, gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Dat betekent in uw geval dat u ons een vergoeding schuldig bent van één maandsalaris ad € 2.664,85 (inclusief 8% vakantiegeld). (…) Cliënte zal zodoende tot een afwikkeling van uw dienstverband overgaan, waarbij (…) eventueel nog verschuldigde bedragen zullen worden verrekend met de opeisbare schadevergoeding zoals genoemd in dit schrijven. (…)”
3.8.
Kort hierop heeft Topgeschenken op haar interne netwerk een bericht geplaatst, waarin is vermeld dat er een geweldsincident heeft plaatsgevonden waarbij [naam 2] , [appellant] en haar partner betrokken waren, dat [naam 2] hierbij (niet ernstig) gewond is geraakt, dat aangifte is gedaan tegen [appellant] en haar partner en dat [appellant] wegens ernstig verwijtbaar handelen op 20 mei 2023 ontslag op staande voet is aangezegd.
3.9.
Bij e-mail van haar (toenmalige) gemachtigde van 26 mei 2023 heeft [appellant] geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet en het bericht op het interne netwerk.
3.10.
Op de eindafrekening van 22 mei 2023 heeft Topgeschenken een gefixeerde schadevergoeding van € 2.664,85 met het aan [appellant] toekomende loon verrekend.
3.11.
Met ingang van 1 juli 2023 heeft [appellant] een nieuwe baan bij [bedrijf 3] Zij heeft daar een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 31 januari 2024 als [bedrijf 1] tegen een salaris van € 2.850,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag. In de tussentijd heeft [appellant] geen WW-uitkering ontvangen.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg na wijziging van eis verzocht om bij beschikking, (I) te verklaren voor recht dat Topgeschenken de arbeidsovereenkomst met [appellant] heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW; en, uitvoerbaar bij voorraad, (II) Topgeschenken te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een billijke vergoeding van € 44.199,80 bruto, een gefixeerde schadevergoeding van € 3.610,44 bruto en een transitievergoeding van € 1.043,82 bruto, alles vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen; (III) Topgeschenken te veroordelen tot betaling aan [appellant] van het salaris van 1 tot en met 20 mei 2023 ter hoogte van € 1.609,21 bruto (en € 231,15 bruto aan overwerkloon), het vakantiegeld ter hoogte van € 2.261,02 bruto, het salaris over de verlofuren van € 102,38 bruto en het vakantiegeld over die verlofuren van € 8,19 bruto, alles vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% alsmede de wettelijke rente over deze bedragen en met dien verstande dat op deze posten in mindering moet strekken het bij de eindafrekening netto betaalde bedrag van € 1.374,31; (IV) Topgeschenken te veroordelen tot betaling aan [appellant] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.897,66 vermeerderd met de wettelijke rente; en, ten slotte, (V) Topgeschenken te veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten en rente.
4.2.
Topgeschenken heeft verweer gevoerd. Volgens Topgeschenken is het ontslag op staande voet terecht gegeven. Subsidiair heeft Topgeschenken de hoogte van de billijke vergoeding betwist en betoogd dat deze tot nihil moet worden gematigd. Volgens Topgeschenken is de loonvordering van [appellant] bij de eindafrekening voldaan, met dien verstande dat het [appellant] toekomende loon terecht is verrekend met de gefixeerde schadevergoeding van € 2.664,85 waarop Topgeschenken recht heeft. Als het beroep op verrekening niet slaagt, moeten de vergoedingen worden gematigd. Topgeschenken heeft - bij wijze van tegenverzoek - de kantonrechter verzocht (i) te verklaren voor recht dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven; (ii) te verklaren voor recht dat [appellant] een gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 jo. lid 3 BW van € 2.664,85 aan Topgeschenken is verschuldigd en dat Topgeschenken een rechtsgeldig beroep op verrekening heeft gedaan; (iii) te verklaren voor recht dat Topgeschenken gerechtigd was de schade ten gevolge van de mishandeling, belediging en verspreiding van laster en smaad te verrekenen met enige vordering die [appellant] nog op Topgeschenken mocht hebben; (iv) voor zover het beroep op verrekening niet wordt gehonoreerd: [appellant] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 2.664,85 aan Topgeschenken; (v) te verklaren voor recht dat [appellant] aansprakelijk is voor de door Topgeschenken geleden schade als gevolg van onrechtmatige gedragingen van [appellant] ; (vi) [appellant] te veroordelen tot betaling aan Topgeschenken van de door haar geleden schade als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van [appellant] , op te maken bij staat; (vii) [appellant] te veroordelen tot betaling aan Topgeschenken van de door haar geleden reputatieschade van € 1.500,-; (viii) [appellant] te veroordelen in de proceskosten. [appellant] heeft tegen het tegenverzoek verweer gevoerd.
4.3.
Bij de bestreden tussenbeschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven en dat de ontslagreden onverwijld aan [appellant] is medegedeeld. Voorts heeft de kantonrechter overwogen dat vaststaat dat er op 20 mei 2023 een handgemeen heeft plaatsgevonden tussen de partner van [appellant] en [naam 2] . De kantonrechter heeft voorts geoordeeld dat als vast komt te staan dat [appellant] haar partner heeft geholpen bij de mishandeling van de CEO van haar werkgever, dit een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. De kantonrechter heeft Topgeschenken overeenkomstig haar aanbod in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van de stelling dat [appellant] op 20 mei 2023 haar partner [naam 1] heeft geholpen bij die mishandeling. In verband met deze bewijsopdracht is iedere verdere beslissing op alle verzoeken van [appellant] aangehouden. Topgeschenken is niet-ontvankelijk verklaard in haar tegenverzoeken om voor recht te verklaren dat [appellant] een gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 2 en lid 3 BW verschuldigd is en om [appellant] te veroordelen tot betaling daarvan, omdat die verzoeken te laat zijn ingediend. Voorts heeft de kantonrechter overwogen dat als komt vast te staan dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, de verzochte verklaring voor recht dat Topgeschenken een rechtsgeldig beroep op verrekening met die vergoeding heeft gedaan, zal kunnen worden toegewezen. De verzoeken met betrekking tot de verrekening van, aansprakelijkheid voor, of betaling van schade(vergoeding) zijn afgewezen omdat Topgeschenken de gestelde schade niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.4.
Op 23 november 2023 heeft Topgeschenken in het kader van de bewijsopdracht [naam 2] , [naam 6] (hierna: [naam 6] ) en [naam 3] onder ede laten horen. Het tegenverhoor heeft aansluitend op dit getuigenverhoor plaatsgevonden. In dat kader heeft [appellant] zichzelf en [naam 1] onder ede laten horen. Topgeschenken heeft vervolgens een conclusie na enquête ingediend en [appellant] een akte na enquête tevens houdende akte na contra-enquête.
4.5.
Bij de bestreden eindbeschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat Topgeschenken in de bewijslevering van haar stelling dat [appellant] op 20 mei 2023 haar partner [naam 1] heeft geholpen bij de mishandeling van [naam 2] , is geslaagd. De kantonrechter heeft daartoe het volgende overwogen. Voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] boos was op [naam 2] , [naam 2] heeft uitgescholden en [naam 2] heeft geduwd en aan hem heeft getrokken, terwijl niet voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] slechts heeft geprobeerd [naam 2] en [naam 1] uit elkaar te halen. Concluderend acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat het letsel (diepe krassen) van [naam 2] mede is ontstaan, doordat [appellant] heeft meegeholpen aan de mishandeling van [naam 2] . Er is daarmee sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Nu in de bestreden tussenbeschikking al was vastgesteld dat het ontslag onverwijld was gegeven en de ontslagreden onverwijld was medegedeeld, is het ontslag op staande voet derhalve rechtsgeldig gegeven. Dit betekent dat het verzoek van [appellant] om voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW is opgezegd, zal worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de verzoeken van [appellant] tot toekenning van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Ook het verzoek van [appellant] om Topgeschenken te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding wordt afgewezen, omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [appellant] . Omdat is komen vast te staan dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, heeft Topgeschenken recht op die gefixeerde schadevergoeding en heeft de verrekening met die vergoeding rechtsgeldig plaatsgevonden. Dit betekent dat de hierop gerichte verzoeken van [appellant] moeten worden afgewezen, evenals de verzochte wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijk incassokosten. De proceskosten in het verzoek komen voor rekening van [appellant] . Het tegenverzoek van Topgeschenken om voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, is toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de verzochte verklaring voor recht dat Topgeschenken een rechtsgeldig beroep op verrekening met de gefixeerde schadevergoeding heeft gedaan. Tot slot worden de proceskosten in het tegenverzoek gecompenseerd, aldus steeds de kantonrechter.
4.6.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met acht grieven op. Topgeschenken bestrijdt de grieven.

5.Beoordeling

Dringende reden
5.1.
Met de
grieven 1, 2 en 3betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat Topgeschenken heeft bewezen, althans voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat zij [naam 2] heeft mishandeld (in de zin van artikel 7:678 lid 2 sub e BW), zodat Topgeschenken geen dringende reden heeft die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. [appellant] betwist dat Topgeschenken in haar bewijslevering is geslaagd. Aan de verklaring van [naam 3] moet vanwege de familiaire en zakelijke band met [naam 2] minder waarde worden gehecht. Bovendien zitten er meerdere inconsistenties in de verschillende verklaringen. In zijn schriftelijke verklaring heeft [naam 3] het over “slaan en trekken”, terwijl hij tijdens het getuigenverhoor heeft verklaard dat het fysiek contact alleen bestond uit duwen en trekken. Ook stroken deze verklaringen van [naam 3] niet met de verklaring van [naam 6] . Voorts stroken de verklaringen van [naam 3] en [naam 2] omtrent het drankgebruik (vijf à zes bier) niet met de verklaring van [naam 6] (tien tot vijftien bier). Verder stelt de gemachtigde van [naam 2] in een e-mail van 1 juni 2023 dat [appellant] hem duwde en aan hem trok, terwijl [naam 2] tijdens het getuigenverhoor heeft verklaard dat [appellant] hem heeft geslagen en getrokken. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter vervolgens ten onrechte het duwen en/of trekken van [appellant] aangemerkt als mishandeling en daarmee als een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 lid 2 sub e BW. [appellant] heeft [naam 1] en [naam 2] enkel uit elkaar willen halen. Bovendien heeft [appellant] een onberispelijk dienstverband, heeft het incident zich in de privésfeer voorgedaan en heeft [naam 2] zelf (ook) bijgedragen aan de ontstane situatie.
5.2.
Het hof overweegt als volgt. Uit de hiervoor onder 3.7 gedeeltelijk weergegeven ontslagbrief van 20 mei 2023 blijkt dat Topgeschenken de volgende gedragingen van [appellant] als dringende redenen aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd: (1) dat [appellant] op 20 mei 2023 haar partner heeft geholpen bij het mishandelen van [naam 2] ; en (2) dat zij [naam 2] grovelijk heeft beledigd.
5.3.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat direct na het verlaten van [bedrijf 2] (in het begin van de nacht van 20 mei 2023) op straat een eerste handgemeen is ontstaan tussen [naam 1] en [naam 2] in aanwezigheid van [appellant] . Tussen partijen staat niet ter discussie dat [appellant] niet betrokken was bij dit eerste incident. Ook staat vast dat even later een tweede handgemeen is ontstaan tussen [naam 1] en [naam 2] in aanwezigheid van [appellant] en [naam 3] . De vier getuigen die bij dit tweede incident aanwezig waren, hebben hierover onder ede een verklaring afgelegd. Over de rol/betrokkenheid van [appellant] bij dit tweede incident heeft [naam 2] verklaard dat zij zich ermee bemoeide, dat zij op hem is gesprongen, aan hem heeft getrokken en hem heeft geslagen en geduwd, dat ze hysterisch was en heeft gescholden en dat het twee tegen één was. [naam 3] heeft hierover verklaard dat [appellant] [naam 2] heeft geslagen, dat het twee tegen één was, dat het op een woedeaanval leek, dat zij aan [naam 2] heeft getrokken en heeft gescholden en dat zij [naam 1] en [naam 2] in ieder geval niet uit elkaar heeft gehaald. [appellant] heeft verklaard dat de vechtpartij tussen [naam 1] en [naam 2] was en dat zij heeft geprobeerd om hen uit elkaar te halen. [naam 1] heeft hierover verklaard dat [appellant] niet heeft geslagen, dat zij alleen heeft geprobeerd om hem en [naam 2] uit elkaar te halen en dat [appellant] [naam 1] van [naam 2] weg heeft getrokken.
5.4.
Het hof is van oordeel dat op basis van deze getuigenverklaringen bewezen is dat [appellant] [naam 2] heeft geduwd en aan hem heeft getrokken, maar dat niet bewezen is dat zij hem ook heeft geslagen. Alleen [naam 3] en [naam 2] hebben verklaard dat [appellant] ook heeft geslagen, maar [appellant] en [naam 1] hebben hierover een ontkennende verklaring afgelegd. Bovendien heeft de gemachtigde van [naam 2] eerder in een e-mail van 1 juni 2023 geschreven dat [appellant] hem heeft geduwd en getrokken en daarbij niet heeft gesteld dat [appellant] hem ook zou hebben geslagen. Het hof gaat er derhalve vanuit dat [appellant] [naam 2] enkel heeft geduwd en aan hem heeft getrokken. Naar het oordeel van het hof moet dit duwen en trekken worden aangemerkt als hulp bij de mishandeling van [naam 2] door [naam 1] . Het door [appellant] geschetste alternatieve scenario dat zij [naam 1] en [naam 2] slechts uit elkaar probeerde te halen, acht het hof niet aannemelijk. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat alle vier de getuigen hebben verklaard dat [appellant] emotioneel en boos was en dat zij ook tegen [naam 2] heeft gescholden. Dat strookt niet met haar verklaring dat zij sussend en bemiddelend heeft willen optreden. Ook is daarbij van belang dat [naam 3] heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat [appellant] heeft geprobeerd om [naam 2] en [naam 1] uit elkaar te halen, maar -evenals [naam 2] - heeft verklaard dat het ‘twee tegen één’ was. Het hof hecht waarde aan deze verklaring nu [naam 3] de enige getuige van het tweede incident is die niet tevens procespartij is. Dat [naam 3] de neef is van [naam 2] en ook een werkrelatie met hem heeft, doet niet af aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. In dit verband acht het hof ook redengevend de erkenning door [appellant] dat de krassen op het lichaam van [naam 2] afkomstig kunnen zijn van haar kunstnagels. Dat de verklaringen van [naam 3] en [naam 2] eerder in de procedure op bepaalde punten mogelijk afwijkend/inconsistent zijn ten opzichte van hun onder ede afgelegde verklaringen, vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van die laatste verklaringen nu die inconsistenties geen wezenlijke punten betreffen en de omvang van die inconsistenties beperkt is. Bovendien is de door [naam 3] en [naam 2] geschetste gang van zaken die nacht in hoofdzaak wel steeds dezelfde geweest. Naar het oordeel van het hof is derhalve bewezen dat [appellant] op 20 mei 2023 [naam 1] heeft geholpen bij de mishandeling van [naam 2] (gedraging 1).
5.5.
De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat als vast komt te staan dat [appellant] haar partner heeft geholpen bij de mishandeling van de CEO van haar werkgever, dit een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Tegen dit standpunt is in hoger beroep niet gegriefd. Zoals hiervoor onder 5.4. toegelicht, is het hof met de kantonrechter van oordeel dat in rechte is komen vast te staan dat [appellant] haar partner heeft geholpen bij de mishandeling van [naam 2] . De grieven 1 tot en met 3 falen. De verzochte verklaring voor recht dat Topgeschenken de arbeidsovereenkomst met [appellant] heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW, is derhalve ook in hoger beroep niet toewijsbaar.
Gefixeerde schadevergoeding en billijke vergoeding
5.6.
Met
grief 4betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte haar verzoeken om een billijke vergoeding en een gefixeerde schadevergoeding heeft afgewezen. Zij stelt aanspraak te hebben op een gefixeerde schadevergoeding van € 3.610,44 bruto alsmede op een billijke vergoeding van € 53.817,25 bruto.
5.7.
Uit hetgeen hiervoor onder rov. 5.3-5.5. is overwogen, volgt dat [appellant] geen recht heeft op de verzochte gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:672 lid 11 BW. Dit geldt ook voor de billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 lid 1 sub a BW, omdat Topgeschenken de arbeidsovereenkomst van [appellant] niet heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu het verzoek om vernietiging van de opzegging of om herstel van de arbeidsovereenkomst in eerste aanleg niet ten onrechte is afgewezen, bestaat evenmin aanleiding om op grond van artikel 7:683 lid 3 BW een billijke vergoeding aan [appellant] toe te kennen (zoals door haar is verzocht). Grief 4 faalt derhalve.
Transitievergoeding
5.8.
Met
grief 5betoogt [appellant] dat de kantonrechter haar verzoek om een transitievergoeding ten onrechte heeft afgewezen. [appellant] betwist dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan haar zijde als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 sub c BW.
5.9.
Op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW kan [appellant] geen aanspraak maken op een transitievergoeding, indien het eindigen of het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [appellant] . Het hof is van oordeel dat het handelen van [appellant] moet worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar in de hiervoor bedoelde zin. Het hof heeft op basis van de getuigenverklaringen geconcludeerd dat [appellant] [naam 2] heeft geduwd, aan hem heeft getrokken, en hem letsel heeft toegebracht zonder dat is gebleken dat dit was om de vechtende personen uit elkaar te halen. Ook staat vast dat zij hem heeft uitgescholden (zie rov. 5.3.-5.5.). Aldus is bewezen dat zij haar partner [naam 1] heeft geholpen bij de mishandeling van de CEO van haar werkgever ( [naam 2] ). Het hof acht voormeld handelen van [appellant] dat heeft geleid tot het eindigen van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, ernstig verwijtbaar als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 sub c BW. Dat betekent dat Topgeschenken op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW - in beginsel- geen transitievergoeding verschuldigd is.
5.10.
[appellant] heeft voor dat geval ook een beroep gedaan op artikel 7:673 lid 8 BW, dat inhoudt dat een transitievergoeding (geheel of gedeeltelijk) kan worden toegekend indien het niet toekennen ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechter dient bij de toepassing van deze bepaling de nodige terughoudendheid te betrachten. Gelet op de ernst van het verwijtbare handelen van [appellant] (meehelpen aan de mishandeling van de CEO van haar werkgever) acht het hof het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat geen transitievergoeding wordt betaald. [appellant] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden. Grief 5 faalt derhalve.
Verrekening gefixeerde schadevergoeding met de eindafrekening
5.11.
Met
grief 6betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat Topgeschenken bij de eindafrekening de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 BW mocht verrekenen met het haar toekomende loon. Volgens [appellant] had Topgeschenken op 20 juli 2023 niets meer te verrekenen omdat de vervaltermijn voor het instellen van een verzoek om een gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:686a lid 4 sub a BW was verstreken.
5.12.
[appellant] is de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd geworden op de dag van het ontslag op staande voet, dus op 20 mei 2023. Dat volgt uit de bewoordingen van artikel 7:677 lid 2 BW. In artikel 6:127 lid 2 BW is bepaald dat een schuldenaar de bevoegdheid heeft tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Uit het bepaalde in artikel 6:127 lid 1 BW volgt dat de verrekening plaatsvindt door de verklaring van de schuldenaar dat hij zijn schuld met een vordering verrekent. Topgeschenken heeft in de ontslagbrief van 20 mei 2023 duidelijk aangegeven dat [appellant] conform artikel 7:677 lid 2 en lid 3 BW schadeplichtig is, dat [appellant] aan Topgeschenken een vergoeding is verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren (te weten: één maandsalaris van € 2.664,85 inclusief 8% vakantiegeld) en dat bij de afwikkeling van haar dienstverband eventueel nog verschuldigde bedragen zullen worden verrekend met de genoemde opeisbare schadevergoeding. Dit betekent dat Topgeschenken de gefixeerde schadevergoeding bij de eindafrekening rechtsgeldig heeft verrekend met het nog aan [appellant] verschuldigde loon. De vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 sub a BW is alleen van toepassing op de bevoegdheid om een verzoekschrift strekkende tot het verkrijgen van een gefixeerde schadevergoeding in te dienen bij de kantonrechter en niet op de bevoegdheid om deze vergoeding te verrekenen. Grief 6 faalt derhalve.
5.13.
[appellant] heeft eerst ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat de verrekening door Topgeschenken in strijd is met het in artikel 6 EVRM neergelegde beginsel van ‘equality of arms’. Naar het oordeel van het hof moet dit beroep van [appellant] worden aangemerkt als een nieuwe beroepsgrond die te laat is aangevoerd. Op grond van artikel 347 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geldt in hoger beroep de zogeheten twee-conclusie-regel, die met zich brengt dat beroepsgronden in beginsel niet later dan in het beroepschrift kunnen worden aangevoerd, tenzij sprake is van één van de door de Hoge Raad aanvaarde uitzonderingen (kort gezegd: ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij, nova en de bijzondere aard van de desbetreffende procedure). Op grond van artikel 362 Rv is artikel 347 Rv ook van toepassing in verzoekschriftprocedures. Nu de genoemde uitzonderingen hier niet aan de orde zijn, zal het hof het beroep van [appellant] op artikel 6 EVRM verder buiten beschouwing laten.
Buitengerechtelijke kosten
5.14.
Met
grief 7betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de buitengerechtelijke incassokosten moeten worden afgewezen, omdat de loonvordering ter hoogte van de door Topgeschenken met de eindafrekening verrekende gefixeerde schadevergoeding moest worden toegewezen. Aangezien Topgeschenken de gefixeerde schadevergoeding terecht heeft verrekend met het aan [appellant] verschuldigde loon (zie rov. 5.12.-5.13.), had [appellant] niets meer van Topgeschenken te vorderen. Reeds daarom komen de verzochte buitengerechtelijke kosten ook in hoger beroep niet voor toewijzing in aanmerking. Grief 7 faalt derhalve.
Slotsom en kosten
5.15.
[appellant] heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden, zodat haar bewijsaanbod wordt gepasseerd.
5.16.
Uit het voorgaande volgt dat ook
grief 8waarmee [appellant] opkomt tegen de door de kantonrechter uitgesproken proceskostenveroordeling, faalt. De door [appellant] - bij wijze van vermeerdering van eis - in hoger beroep gevorderde deskundigenkosten (€ 889,35 inclusief btw), komen - gelet op de uitkomst van de procedure in hoger beroep - evenmin voor toewijzing in aanmerking.
5.17.
De slotsom is dat alle grieven falen en dat de bestreden beschikkingen zullen worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikkingen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Topgeschenken gevallen, op € 798,-- aan verschotten en € 4.426,-- voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na deze beschikking aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze beschikking ten aanzien van bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L.D. Akkaya, R.L. de Graaff en F.J. Bloem en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.