ECLI:NL:GHAMS:2025:984

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
23/1189
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake douanerecht en oorsprong van biodiesel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een uitnodiging tot betaling (utb) die aan [X] B.V. was opgelegd door de inspecteur van de Douane. De inspecteur had de utb gebaseerd op de veronderstelling dat de biodiesel van Amerikaanse oorsprong was, terwijl belanghebbende stelde dat deze van Indonesische oorsprong was. De inspecteur had een bedrag van € 3.040.875,05 aan douanerechten en antidumpingrechten opgelegd, waarvan een deel door de rechtbank was verminderd. De rechtbank had de utb verlaagd met € 103.528,22, maar het Hof oordeelde dat de inspecteur voldoende bewijs had geleverd dat de biodiesel van Amerikaanse oorsprong was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Belanghebbende had niet aannemelijk gemaakt dat er zich reeds in Spanje een belastbaar feit had voorgedaan, en de inspecteur had voldaan aan zijn bewijslast. De zaak betreft complexe douanerechten en de oorsprong van biodiesel, met verwijzingen naar Europese regelgeving en eerdere jurisprudentie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/1189
25 februari 2025
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. N.J. Helder)
tegen de uitspraak van 1 september 2023 in de zaak met kenmerk HAA 19/1003 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb)
uitgereikt voor een bedrag van in totaal € 3.040.875,05, bestaande uit € 311.088,18 aan douanerechten, € 1.140.368,67 aan definitieve antidumpingrechten, € 19.921,25 aan voorlopige antidumpingrechten en € 1.569.496,95 aan definitieve compenserende rechten. De reeds betaalde antidumpingrechten ( Indonesië ) ten bedrage van € 380.157,86 heeft de inspecteur op het aanslagbiljet verrekend, zodat er nog € 2.660.717,19 dient te worden betaald.
1.2.
De inspecteur heeft bij beschikking van 3 april 2018 de utb verminderd met het daarop vermelde bedrag aan voorlopige antidumpingrechten van € 19.921,25, waarna een (bij) te betalen bedrag van € 2.640.795,94 resteerde.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Op het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank als volgt beslist, waarbij belanghebbende wordt aangeduid als “eiseres” en de inspecteur als “verweerder”:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover daarbij een bedrag van € 2.640.795,94 (€ 2.660.717,19 minus € 19.921,25) aan douanerechten, definitieve antidumpingrechten, voorlopige antidumpingrechten en definitieve compenserende rechten is gehandhaafd;
  • verlaagt de utb met een bedrag van € 103.528,22 tot een bedrag van € 2.537.267,72 aan douanerechten, definitieve antidumpingrechten, voorlopige antidumpingrechten en definitieve compenserende rechten; en
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.348.”
1.5.
Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank en dit nader gemotiveerd bij brief van 17 januari 2024. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Bij brief van 18 april 2024 heeft de inspecteur het bij de rechtbank gedane verzoek tot beperkte kennisneming van (delen van) bepaalde stukken (op grond van artikel 8:29 Awb) herhaald.
1.7.
Op 20 augustus 2024 heeft de geheimhoudingskamer van het Hof tussenuitspraak gedaan op dit verzoek en beslist dat het verzoek kan worden toegewezen. Een proces-verbaal van deze uitspraak is op 23 augustus 2024 aan partijen toegezonden.
1.8.
Van de zijde van belanghebbende is op 31 oktober 2024 een nader stuk ontvangen.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2024, gelijktijdig met de zaken van belanghebbende met kenmerken 23/1188 en 23/1190. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert een tankopslagbedrijf voor vloeibare bulkgoederen, waaronder minerale oliën en biodiesel. Zij verzorgt opslag- en expeditiewerkzaamheden voor derden, waaronder [bedrijf 1 BV] , die een aantal opslagtanks van belanghebbende huurt.
2.2.
Biodiesel wordt vervaardigd door het veresteren van plantaardige en dierlijke oliën met methanol of ethanol. In de onderwerpelijke zaak gaat het met name om Palm Methyl Ester (PME) die is vervaardigd door het veresteren van palmolie en Soy Methyl Ester (SME) die is vervaardigd door het veresteren van sojaolie.
2.3. “
FAME” is een verzamelnaam voor alle soorten biodiesel. FAME staat voor “Fatty Acid Methyl Ester”. Die term wordt zowel gebruikt voor onvermengde biodiesels, zoals voornoemde PME en SME, als voor allerhande mengsels van verschillende soorten biodiesel.
2.4.
Afhankelijk van de voor de vervaardiging gebruikte grondstof verschilt het “Cold filter plugging point” (CFPP) van biodiesel. Dit is de laagste temperatuur, uitgedrukt in graden Celsius (°C), waarbij een bepaald volume dieselbrandstof binnen een bepaalde tijd nog steeds door een gestandaardiseerd filtratieapparaat gaat, wanneer het onder bepaalde omstandigheden wordt gekoeld. Deze test geeft een indicatie van de laagste temperatuur waarbij een brandstof een probleemloze stroming in brandstofsystemen zal opleveren:
Soort biodiesel CFPP
PME (Palm Methyl Ester) ca. +12 °C
SME (Soy Methyl Ester) ca. - 4 °C
RME (Rapeseed Methyl Ester) ca. - 13 °C
2.5.
Op 10 oktober 2013 arriveerde bij het douane-entrepot van belanghebbende in de Rotterdamse haven het zeeschip “ [schip 1] ” met aan boord 10.459.200 kg niet-communautaire (T1-)biodiesel, afkomstig uit opslagtanks van [bedrijf 2] , Barcelona. Belanghebbende sloeg deze biodiesel in opdracht van [bedrijf 1 BV] . op in haar entrepot, in tanks 207, 301 en 302.
2.6.
Van de voormelde 10.459.200 kg is 3.400.459 kg in het entrepot van belanghebbende ingeslagen als biodiesel van Amerikaanse oorsprong. Op 22 oktober 2013 heeft belanghebbende in opdracht van [bedrijf 1 BV] de resterende hoeveelheid van 7.058.741 kg als van Indonesische preferentiële oorsprong aangegeven voor het vrije verkeer. Zij gebruikte daarvoor twee certificaten van oorsprong Form A, ten bewijze van de preferentiële Indonesische oorsprong van de volledige hoeveelheid van 7.058.741 kg. Het betreft de volgende vier aangiften:
Aangiftenummers Producent Hoeveelheid
3826-17396 [producent 1] 673.882 kg
3827-17399 [producent 1] 4.367.575 kg
3828-17401 [producent 2] 864.112 kg
3829-17408 [producent 2] 1.153.172 kg
2.7.
Ten tijde van de aangiften gold voor Indonesische biodiesel een preferentieel tarief aan douanerechten van 0% en een (voorlopig) antidumpingrecht van € 45,65 per ton voor biodiesel van [producent 2] , Medan, en van € 57,14 per ton voor biodiesel van [producent 1] , Jakarta [1] , op 20 november 2013 definitief geïnd bij de instelling van het definitieve antidumpingrecht. [2] Beide Forms A die belanghebbende bij de aangiften heeft overgelegd zijn in augustus 2013 afgegeven voor PME [3] -biodiesel en vermelden [bedrijf 1 BV] als ‘notify party’.
2.8.
Op 21 juli 2016 stuurde de inspecteur aan belanghebbende een voornemen tot het opleggen van een utb met een per saldo te betalen bedrag van € 2.660.717,19, onder de overweging dat een hoeveelheid van minimaal 98,5% van de voor het vrije verkeer aangegeven biodiesel van oorsprong zou zijn uit de Verenigde Staten en niet uit Indonesië . Dat de biodiesel van oorsprong is uit de Verenigde Staten, baseerde de inspecteur op een door hem en OLAF uitgevoerd onderzoek dat - onder meer - bij belanghebbende en bij [bedrijf 2] heeft plaatsgevonden. Over Amerikaanse biodiesel is het reguliere tarief aan douanerechten van 6,5% verschuldigd en bovendien een definitief antidumpingrecht van € 172,2 per ton [4] en een definitief compenserend recht van € 237 per ton [5] .
2.9.
Op 13 oktober 2016 reikte de inspecteur de onderhavige utb uit, berekend aan de hand van de gegevens uit het voornemen. Uit het onderzoek van de inspecteur en OLAF was het volgende gebleken.
2.10.
Op 7 augustus 2013 kocht [bedrijf 1 BV] een hoeveelheid van 4.999.638 kg PME-biodiesel, die aan boord van het schip [schip 2] onderweg was van Indonesië naar Barcelona. Op 15 augustus 2013 kocht [bedrijf 1 BV] nog een hoeveelheid van 9.999.853 kg PME-biodiesel, die ook aan boord van de [schip 2] onderweg was van Indonesië naar Barcelona.
2.11.
Bij de biodiesel aan boord van de [schip 2] hoort een Indonesisch Form A, afgegeven op 13 augustus 2013 voor een hoeveelheid van 4.999.638 kg PME-biodiesel afkomstig van [producent 2] . Als “notify party” staat [bedrijf 1 BV] genoemd. Bij de biodiesel hoort ook een (op 3 oktober 2013 afgegeven) Spaans vervangingsexemplaar van een eveneens op 13 augustus 2013 afgegeven Indonesisch Form A voor een hoeveelheid van 2.017.284 kg PME-biodiesel. Onder “notify” staat vermeld: [bedrijf 1 BV] .
2.12.
Op 26 september 2013 kocht [bedrijf 1 BV] . een hoeveelheid van 10.412.847 kg Amerikaanse biodiesel, aangeduid met de algemene term “FAME” (zie 2.3), van [bedrijf 4] , onder de leveringsconditie FOB Barcelona. Deze biodiesel is aangevoerd uit de VS met het schip “ [schip 3] ” en gelost in Barcelona bij [bedrijf 2] . Bij deze Amerikaanse biodiesel horen twee oorsprongscertificaten, waarin is vastgelegd dat 3.991.782 onderscheidenlijk 5.856.210 kg biodiesel van oorsprong is uit de Verenigde Staten.
2.13.
Op 30 september 2013 gaf [bedrijf 4] per e-mail opdracht aan Saybolt [6] om een controle te doen op de hoeveelheid en kwaliteit van een partij FAME biodiesel met onder meer de volgende gegevens:
“Vessel: [schip 3]
Loadport: [bedrijf 2] BCN
(…)
Product: FAME – tank 64 full – tank 66 – balance
Quantity: approx. 9.9 KT
Origin: Houston, USA”
2.14.
Tot de gedingstukken behoort een “Certificate of analysis” van Saybolt met dagtekening 2 oktober 2013, waaruit blijkt dat – conform de onder 2.13 vermelde opdracht –een monster is onderzocht dat grotendeels is genomen uit de inhoud van tank 64, aangevuld met een monster uit tank 66. Het rapport vermeldt ter zake:
“Lab blend: 79%m/mTK 64 + 21 %m/mTK66”
Bij analyse van dit samengestelde monster is onder meer het volgende bevonden:
Test Unit Method Results Specs
(…) (…) (…) (…)
Cold Filter Plugging Point * °C EN 116-97 Minus 2
2.15.
Bij de FAME die naar Barcelona is vervoerd met het schip [schip 3] horen twee oorsprongscertificaten, waarin is vastgelegd dat 3.991.782 onderscheidenlijk 5.856.210 kg FAME van oorsprong is uit de Verenigde Staten.
2.16.
Tot de stukken van het geding behoren overzichten van tankmutaties in tanks 64 en 66 van [bedrijf 2] , Barcelona, over de periode van 1 maart 2013 tot 1 juni 2014 onderscheidenlijk van 8 maart 2013 tot 30 juni 2014. Uit deze overzichten blijkt het volgende.
2.17.
Op 1 oktober 2013 loste de [schip 3] een hoeveelheid van 9.393.369 liter biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten in tank 64 van [bedrijf 2] , Barcelona. Op dat moment bevond zich een hoeveelheid van 312 liter biodiesel in de tank. Op 3 oktober 2013 werd uit deze tank een hoeveelheid van 7.979.901 liter biodiesel aan boord van de [schip 1] geladen.
2.18.
Ook op 1 oktober 2013 loste de [schip 3] een hoeveelheid van 1.550.496 liter biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten in tank 66 van [bedrijf 2] , Barcelona. Op dat moment bevond zich een hoeveelheid van 1.400.835 liter biodiesel in tank 66. Deze biodiesel was grotendeels van oorsprong uit de Verenigde Staten (op 27 augustus 2013 ingeslagen vanuit het schip [schip 4] ) en deels van oorsprong uit Indonesië (op 17 september 2013 ingeslagen vanuit het schip [schip 2] ). Op 3 oktober 2013 werd een hoeveelheid van 800.000 liter biodiesel vanuit tank 64 (zie 2.17) overgepompt naar tank 66. Vervolgens werd vanuit tank 66 een hoeveelheid van 3.890.875 liter biodiesel aan boord van de [schip 1] geladen.
2.19.
Op 1 oktober 2013 verstrekte een medewerker van [bedrijf 1 AS] namens [bedrijf 1 BV] aan [bedrijf 4] per e-mail documentinstructies voor de [schip 1] , met onder meer:
“Destination: Rotterdam for orders”,
“Cargo description: FAME
Quantity: 10000mt.”,
en
“Certificate of origin with indication that out of 10000mts that we load 7000mts is Indonesian cargo arrived with [schip 2] ”.
2.20.
Op 2 oktober 2013 verstrekte [bedrijf 4] per e-mail instructies voor het laden van de [schip 1] :
“Dear all,
Pls load full tank 64 (with quality of [schip 3] ) approx 8300 and load
physically SEGREGATEDbalance of tank 66 approx but max 2200mt
Quantity to be laoded on board: approx but max 10 500 MT”
2.21.
Bij de documentinstructies gaf [bedrijf 4] in een aan deze mail onderliggende mail van 1 oktober 2013 onder meer de volgende opdracht:
“Certificate of origin (taking [schip 2] approx Indonesia 6.974.434 and balance [schip 3] origin USA)”
2.22.
Op 4 oktober 2013 is namens [bedrijf 1 BV] een e-mailbericht aan belanghebbende gestuurd waarin is opgenomen:
“Please find attached Form A certificates for [schip 1] arriving at discharge 10000 mts of FAME.”
2.23.
Op 8 oktober 2013 gaf [bedrijf 1 BV] , door tussenkomst van [bedrijf 1 AS] , per e-mail verzonden vanaf het mailadres [e-mail address] , instructies aan belanghebbende voor het lossen van de biodiesel uit de [schip 1] :
“We hereby nominate [schip 1] for discharge of two segregated FAME parcels at [X] :
- First segregation abt 2002 mts FAME from vessel tanks 2W
- Second segregation abt.8450 mts FAME from vessel tanks 3W, 4S, 5W, 6W.
Parcels are to be discharged and kept separate.
(…)
Cargo status on arrival: T1
Please custom clear 7.016,922 mts according to the Form A certs ( [schip 2] ) that were sent to you by [bedrijf 5] , the rest to be left T1 and loaded on MT [schip 5] .
(…)
On behalf of [bedrijf 1 BV] ., Amsterdam, Geneva Branch
(…)”
2.24.
In het dossier bevindt zich een ongedateerde brief van [bedrijf 5] aan belanghebbende:
“RE: GSP CERTIFICATES “MT/ [schip 2] ”
Dear Sirs,
As per instructions from [bedrijf 1 BV] , Amsterdam Geneva Branch , we remit you herewith enclosed.
- 1 replacement GSP certificate of origin FORM-A N⁰ 000834
- 1 GSP certificate of origin 0003404/KDM/2013”
2.25.
Op 8 oktober 2013 stuurde belanghebbende een e-mailbericht aan [bedrijf 1 BV] (via [bedrijf 1 BV] ) met de bevestiging dat zij de originele Forms A had ontvangen.
2.26.
Op 11 oktober 2013 stuurde [bedrijf 1 BV] een e-mailbericht aan belanghebbende:
“The documents are correct because this is a transshipment of goods that arrived at Barcelona from Indonesia . If you need any further clarification, please ask. 7000 mts we clear on [schip 2] papers and the rest is for further export to Norway”

3.Geschil in hoger beroep

Tussen partijen is in geschil of de utb, zoals verminderd door de rechtbank, terecht aan belanghebbende is uitgereikt.

4.Beoordeling van het geschil

Cijfermatige omvang van het geschil
4.1.
De door de rechtbank toegepaste vermindering met een bedrag van € 103.528,22 heeft plaatsgevonden op voorspraak van de inspecteur, omdat de inspecteur voor een grotere hoeveelheid biodiesel (737.102 kg in plaats van 436.391 kg) alsnog heeft aanvaard dat de oorsprong Indonesië is. Na deze vermindering betreft het geschil in hoger beroep nog de volgende bedragen:
Douanerechten € 296.962,19
Definitief antidumpingrecht (VS) € 1.088.586,24
Definitief compenserend recht (VS)
€ 1.498.228,44+
Totaalbedrag utb € 2.883.776,87
Terugbetaling antidumpingrecht ( Indonesië )
€ 346.509,16-/-
Per saldo nog te betalen € 2.537.267,71
4.2.
Het verschil in het bedrag van de geheven antidumpingrechten ( Indonesië ) dat is vermeld op de utb (€ 380.157,87, zie 1.1) en voormeld bedrag van € 346.509,16, vindt zijn oorzaak in een terugbetaling/kwijtschelding van € 33.648,71, die de inspecteur bij beschikking van 4 april 2023 reeds heeft verleend. Indien het gelijk in de onderwerpelijke zaak aan belanghebbende is, en er rechtens dus vanuit moet worden gegaan dat de goederen van Indonesische oorsprong zijn, dan dient het gehele onder 4.1 genoemde bedrag van € 2.883.776,87 te worden terugbetaald/kwijtgescholden. Voor het in mindering brengen van genoemd bedrag van € 346.509,16 op de alsdan te verlenen terugbetaling/kwijtschelding bestaat geen aanleiding, omdat het Hof van Justitie in zijn arrest van 22 juni 2023, Vitol SA, C-268/22, ECLI:EU:C:2023:508, Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013, tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op biodiesel van oorsprong uit Argentinië en Indonesië , ongeldig heeft verklaard. Voor het heffen van antidumpingrechten vanwege een Indonesische oorsprong bestaat derhalve geen rechtsgrond meer.
Ten gronde
4.3.
Het schip “ [schip 1] ” heeft 10.459.200 kg biodiesel over zee aangevoerd vanuit Spanje. Hiervan is 3.400.459 kg in het entrepot van belanghebbende ingeslagen als biodiesel van Amerikaanse oorsprong. Dit deel van de scheepslading is (tezamen met nog 29 andere partijen) onderwerp van geschil in zaak 23/1188, waarin het Hof heden ook uitspraak doet. De resterende 7.058.741 kg (7.983.409 liter) is op 22 oktober 2013 aangegeven voor het vrije verkeer met vermelding van Indonesië als land van oorsprong (zie 2.6). Voor 737.102 kg (833.659 liter) is niet meer in geschil dat de oorsprong daadwerkelijk Indonesië is (zie 4.1). De overige 6.321.639 kg (7.149.750 liter) biodiesel is het onderwerp van geschil in dit hoger beroep.
Amerikaanse oorsprong
4.4.
Belanghebbende betoogt primair dat de inspecteur niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de onderwerpelijke biodiesel de Amerikaanse oorsprong heeft en niet, zoals in de aangiften vermeld, de Indonesische oorsprong. Het door de inspecteur overgelegde overzicht van fysieke mutaties in de tanks 64 en 66 van [bedrijf 2] wordt door belanghebbende betwist, omdat voor haar onduidelijk is “hoe, door wie, en op basis van welke gegevens dat overzicht is opgesteld”. Ook stelt zij zich op het standpunt dat [bedrijf 2] , gelet op de boekingen die hebben plaatsgevonden, kennelijk van de Spaanse autoriteiten een ‘plasadministratie’ mocht voeren, dus een administratie voor het hele tankpark, over de grenzen van de individuele tanks heen. Het mogen voeren van een plasadministratie, in combinatie met het oordeel van de rechtbank (in punt 59 van de rechtbankuitspraak met nummer HAA 19/818) dat verschillende soorten biodiesel (Hof: vervaardigd uit sojaolie, palmolie, raapzaadolie, etc., zie ook 2.3) soortgelijk zijn en daarom gezamenlijk mogen worden opgeslagen, brengt met zich dat de inspecteur ten onrechte enkel acht slaat op de
fysieketankmutaties in en uit de tanks 64 en 66 van [bedrijf 2] . De inspecteur heeft daarom niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de biodiesel van Amerikaanse oorsprong is, aldus belanghebbende.
4.5.
Het Hof volgt belanghebbende niet in haar standpunt. De informatie over tankmutaties in en uit de tanks 64 en 66 van [bedrijf 2] is kennelijk afkomstig uit de administratie van [bedrijf 2] . Het betreft gedetailleerde bedrijfsinformatie over in- en uitslagen per tank, waarover enkel [bedrijf 2] kan beschikken. Dat niet bekend is welke ambtenaar deze informatie heeft vergaard en op welke wijze hij of zij dat heeft gedaan, doet niet af aan de bewijskracht ervan.
4.6.
Wat er ook zij van de stelling van belanghebbende dat de Spaanse douane aan [bedrijf 2] zou hebben toegestaan om een plasadministratie te voeren en dat zij daarom over de grenzen van de individuele tanks heen diverse soorten biodiesel (administratief) met elkaar mocht
vermengen: uit de stukken van het geding blijkt dat in casu de betrokken bedrijven, in alle fasen van het logistieke proces, zich juist veel moeite hebben getroost om de inhoud van de verschillende tanks fysiek
gescheidente houden. Tank 64 van [bedrijf 2] is (behoudens een te verwaarlozen restant van 312 liter dat zich nog in de tank bevond) uitsluitend gevuld met Amerikaanse biodiesel, afkomstig uit de “ [schip 3] ” (zie 2.17). Bij het verschepen naar Rotterdam is de inhoud van tanks 64 en 66 strikt gescheiden gehouden. De instructies voor het beladen van de [schip 1] , die op 2 oktober 2013 per e-mail zijn verstrekt door [bedrijf 4] , luiden [onderstreping door [bedrijf 4] ]:
“Pls load full tank 64 (with quality of [schip 3] ) approx. 8300 and load
physically SEGREGATEDbalance of tank 66 approx but max 2200mt”
Dat dienovereenkomstig is gehandeld en dat ook bij de overslag van de scheepstanks van de [schip 1] naar de landtanks van belanghebbende deze scheiding is gemaakt, blijkt uit de instructies die [bedrijf 1 BV] . op 8 oktober 2013 per e-mail aan belanghebbende heeft gegeven voor het lossen van de [schip 1] :
“We hereby nominate [schip 1] for discharge of two segregated FAME parcels at [X] :
- First segregation abt 2002 mts FAME from vessel tanks 2W
- Second segregation abt. 8450 mts FAME from vessel tanks 3W, 4S, 5W, 6W.
Parcels are to be discharged and kept separate.”
4.7.
Belanghebbende kan worden toegegeven dat in tank 66 van [bedrijf 2] wel biodiesel uit de VS is vermengd met biodiesel uit Indonesië (zie 2.18), terwijl op dat moment voor beide landen een (verschillend) antidumpingrecht was ingesteld, maar dit is geen “gezamenlijke opslag” (van T1 en T2) als bedoeld in artikel 106 CDW en artikel 534 UCDW. De inspecteur heeft de vermenging van Amerikaanse en Indonesische biodiesel in tank 66 van [bedrijf 2] ondervangen door
allebiodiesel waarvan niet vaststaat dat deze van Amerikaanse oorsprong is, aan te merken als biodiesel van Indonesische oorsprong (in totaal 833.347 liter). Ook het restant van 312 liter dat zich nog in tank 64 bevond (zie 4.6) heeft de inspecteur aangemerkt als zijnde van Indonesische oorsprong, zodat in totaal 833.659 liter (737.102 kg; zie 4.1 en 4.3) van de in tank 66 aanwezige biodiesel als Indonesisch is aangemerkt. Deze
gehelehoeveelheid heeft de inspecteur toegerekend aan het deel van de inhoud van tank 66 dat met de [schip 1] is vervoerd naar het entrepot van belanghebbende. Met deze handelwijze heeft de inspecteur ruimhartig rekening gehouden met de vermenging die heeft plaatsgevonden in tank 66. Zeer wel zou immers verdedigd kunnen worden dat (1) door de vermenging geen aanspraak meer kan worden gemaakt op het preferentiële tarief voor Indonesië en (2) dat als gevolg van de vermenging voor de gehele tankinhoud dient te worden uitgegaan van de hoogst belaste oorsprong (= VS).
4.8.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de inspecteur voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de biodiesel waarop de uitnodiging tot betaling betrekking heeft van Amerikaanse oorsprong is en heeft hij de uitnodiging niet voor een te hoog bedrag opgelegd.
Subsidiair: eerder belastbaar feit
4.9.
Bij deze stand van het geding stelt belanghebbende zich op het standpunt dat Indonesische biodiesel en Amerikaanse biodiesel geen gelijkwaardige goederen zijn als bedoeld in artikel 534, lid 2, van de UCDW en dat er daarom bij uitslag uit het entrepot van [bedrijf 2] een onttrekking aan het douanetoezicht heeft plaatsgevonden. Belanghebbende verwijst in dit verband naar de punten 31 en 32 van het arrest HvJ 3 maart 2005, Papismedov, C195/03, ECLI:EU:C:2005:131.
4.10.
Van een situatie als bedoeld in het door belanghebbende genoemde arrest Papismedov is naar ’s Hofs oordeel geen sprake. In de zaak Papismedov ging het om binnenkomende goederen en niet – zoals in casu in Spanje het geval was – van uitgaande goederen. Bovendien was in genoemd arrest sprake van een onjuiste goederenomschrijving: sigaretten waren aangegeven als kookgerei. Een vergelijkbare situatie doet zich in casu niet voor: de Indonesische en de Amerikaanse biodiesel vallen onder dezelfde GN-code (3826 0010).
4.11.
Partijen gaan er kennelijk vanuit dat de goederen onder de regeling extern communautair douanevervoer van Spanje naar Nederland zijn vervoerd, hoewel dit uit de processtukken niet met zekerheid valt af te leiden. De door belanghebbende genoemde MRN-nummers zijn de MRN-nummers vermeld op de summiere aangiften voor uitgang (Declaración Sumaria de Salida (EXS)). Belanghebbende kan worden toegegeven dat op de summiere aangiften met de MRN-nummers [***] en [***] bij “Itinerario (Paises)” (= routebeschrijving/reisplan) ten onrechte “ Indonesia -España-Paies Bajos” is vermeld, maar dit brengt niet met zich dat de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken. Deze vermelding beperkt de Spaanse douaneautoriteiten immers geenszins in het uitoefenen van douanetoezicht op het uitgaan van de goederen. Uit de gedingstukken blijkt dat [X] heeft gepoogd voormelde MRN-nummers af te melden in NCTS/Transit, maar dat dit niet mogelijk bleek. [X] heeft op 10 oktober 2013 een e-mailbericht aan de douane gezonden met de mededeling dat afmelding van de MRN-nummers leidde tot de foutmelding “AAR REQUEST REJECTION CODE 3”. [X] sluit haar e-mailbericht af met de woorden: “
Voor het gemak ook de documentatie bijgevoegd, waarbij ik me afvraag of het hier wel om T1 documenten gaat.”
Daar komt bij dat in de hogerberoepen met de nummers 23/1233 en 23/1234, waarin het Hof heden eveneens uitspraak doet en die dezelfde douaneschulden betreffen (maar andere douaneschuldenaren), tussen partijen niet in geschil is dat het transport van Spanje naar Nederland
nietonder de regeling extern communautair douanevervoer heeft plaatsgevonden.
4.12.
Indien er (veronderstellenderwijs) vanuit wordt gegaan dat wél sprake is geweest van extern communautair douanevervoer van Spanje naar Nederland, leidt dit niet tot het oordeel dat er in Spanje een onttrekking heeft plaatsgevonden. Een onttrekking aan het douanetoezicht in de zin van artikel 203 van het CDW vindt plaats door een handelen of nalaten waardoor de douaneautoriteiten, ook al is het slechts tijdelijk, geen toegang hebben tot de goederen om controles uit te voeren (HvJ 1 februari 2001, Wandel GmbH, C-66/99, ECLI:EU:C:2001:69, pt 47). Van een dergelijk handelen of nalaten is in casu in Spanje geen sprake geweest. De goederen hebben – indien inderdaad sprake is geweest van extern communautair douanevervoer – ononderbroken onder douanetoezicht gestaan, vanaf het moment van aanbrengen bij binnenkomst in Spanje, tot het moment waarop zij in Nederland werden aangegeven voor het vrije verkeer.
4.13.
Ook anderszins heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zich reeds in Spanje een belastbaar feit heeft voorgedaan.
Geldigheid Verordening (EG) nr. 598/2009 en Verordening (EG) nr. 599/2009
4.14.
Belanghebbende betoogt subsidiair dat de verordeningen 598/2009 (compenserend recht) en 599/2009 (antidumpingrecht) ongeldig zijn, omdat de ‘blender’s credit’ – een Amerikaanse subsidie op het vermengen van biodiesel met minerale diesel van $ 1 per gallon – zowel via het ingestelde compenserende recht als via het antidumpingrecht (dus dubbel) is gecorrigeerd. Dit is in strijd met de ter zake geldende basisverordeningen en met artikel VI, lid 5, van de GATT 1994, aldus belanghebbende. Zij verzoekt het Hof daarom om prejudiciële vragen te stellen over de geldigheid van genoemde verordeningen.
4.15.
Het Hof heeft belanghebbende ter zitting voorgehouden dat, indien inderdaad sprake is van een doublure, één van beide verordeningen onjuist is en niet beide verordeningen. Belanghebbende heeft daarop gepreciseerd dat verordening 599/2009, betreffende het antidumpingrecht, ongeldig zou moeten worden verklaard. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
4.16.
In de preambule bij Verordening 599/2009 heeft de Europese Commissie de volgende toelichting gegeven:
“3. Dumping
3.1.
Opmerking vooraf
(45) Na de mededeling van de voorlopige bevindingen betoogden diverse producenten-exporteurs en ook de NBB
[Hof: National Biodiesel Board, de Amerikaanse biodiesel-producentenvereniging]dat er bij de dumpingberekeningen een correctie had moeten worden gemaakt voor het effect van de subsidiëring. Volgens hen leidde het niet in aanmerking nemen van de gevolgen van de subsidiëring voor de binnenlandse verkoop en voor de uitvoer tot een onderschatting van de inkomsten, wat niet alleen van invloed was op de normale waarde van het soortgelijke product, maar ook op de vaststelling van de uitvoerprijs van het betrokken product. De normale waarde werd beïnvloed omdat bij het onderzoek van de vraag of de verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, was uitgegaan van verkoopprijzen die geen rekening hielden met de inkomsten als gevolg van de verkoop van producten waarvoor subsidie was verleend, terwijl de uitvoerprijs om dezelfde reden evenzeer te laag werd opgegeven. Deze partijen beweerden voorts dat het niet-corrigeren voor de subsidie een duidelijke fout bij de toepassing van artikel 2, leden 4 en 10, van de basisverordening vormde, omdat dit mede leidde tot het gebruik van berekende normale waarden terwijl de productie en de verkoop van het betrokken product in werkelijkheid, wanneer rekening wordt gehouden met de subsidies, winstgevend waren. Er wordt aan herinnerd dat volgens de bevindingen van het onderzoek de Amerikaanse autoriteiten mengers een accijnsverlaging („blender’s credit”) van 1 dollar per gallon zuivere biodiesel in een mengsel van biodiesel en minerale diesel toekenden.
(46) Volgens de NBB had die accijnsverlaging niet alleen bij de normale waarde, maar ook bij de uitvoerprijs moeten worden opgeteld, om aldus overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening te zorgen voor een billijke vergelijking en voor functionele symmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs.
(47) Zoals in overweging 38 van de voorlopige verordening is uiteengezet, worden de omstandigheden waaronder een subsidie tot de door de NBB verlangde correctie ter vermijding van dubbele compensatie in het geval van een gelijktijdig antisubsidie- en antidumpingonderzoek voor hetzelfde product kan leiden, expliciet geregeld in artikel 24, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening, waarin wordt bepaald dat op geen enkel product zowel antidumpingrechten als compenserende rechten kunnen worden geheven met het doel het hoofd te bieden aan een en dezelfde situatie die door dumping of door de subsidiëring bij uitvoer ontstaat. Deze omstandigheden doen zich in dit geval niet voor. De blender's credit is een subsidie die op dezelfde wijze en voor hetzelfde bedrag zowel bij binnenlandse verkoop als bij uitvoer beschikbaar is, zodat het niet gaat om een subsidiëring bij uitvoer in de zin van artikel 24, lid 1. Dit werd niet aangevochten door de NBB. Daarom werd het argument dat bij de dumpingberekeningen voor de blender’s credit „gecorrigeerd” moet worden ongegrond geacht en verworpen.”
4.17.
Deze door de Europese Commissie gemaakte beoordeling is juist. Ook anderszins ziet het Hof geen aanleiding om te twijfelen aan de geldigheid van Verordening 599/2009.
Slotsom
4.18.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer, C.J. Hummel en W.J. Blokland, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 25 februari 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 490/2013 van 27 mei 2013
2.Artikel 2 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1194/2013 van 19 november 2013
3.Palm Methyl Ester
4.Verordening (EG) Nr. 599/2009 van 7 juli 2009
5.Verordening (EG) Nr. 598/2009 van 7 juli 2009
6.Saybolt is een onafhankelijk onderzoeks- en inspectiebedrijf.