ECLI:NL:GHAMS:2025:985

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
23/1190
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake douanerechten en gezamenlijke opslag van biodiesel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de douanerechten die aan [X] B.V. zijn opgelegd. De inspecteur van de Douane had aan [X] B.V. een uitnodiging tot betaling gestuurd voor een bedrag van € 1.374.343,81, bestaande uit douanerechten, antidumpingrechten en compenserende rechten. De zaak draait om de vraag of de inspecteur terecht rechten bij invoer heeft geheven op biodiesel die als EU-biodiesel is uitgeslagen uit een douane-entrepot, terwijl deze in werkelijkheid van Amerikaanse oorsprong was. Het Hof oordeelde dat de mogelijkheid tot gezamenlijke opslag van biodiesel uit de EU en de VS niet zo ver strekt dat de handelwijze van [X] B.V. gerechtvaardigd was. De inspecteur heeft terecht de rechten bij invoer geheven, omdat de biodiesel uit de VS zonder betaling van rechten in het vrije verkeer van de EU is gebracht. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inspecteur niet onterecht heeft gehandeld. De zaak benadrukt de strikte regels rondom douanerechten en de noodzaak voor correcte administratieve procedures bij de opslag en uitslag van goederen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/1190
25 februari 2025
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. N.J. Helder)
tegen de uitspraak van 1 september 2023 in de zaak met kenmerk HAA 19/818 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb)
uitgereikt voor een bedrag van in totaal € 1.374.343,81, bestaande uit € 166.823,67 aan douanerechten, € 508.149,97 aan definitieve antidumpingrechten en € 699.370,17 aan definitieve compenserende rechten.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank en gemotiveerd bij brief van 17 januari 2024. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij brief van 18 april 2024 heeft de inspecteur het bij de rechtbank gedane verzoek tot beperkte kennisneming van (delen van) bepaalde stukken (op grond van artikel 8:29 Awb) herhaald. Op 20 augustus 2024 heeft de geheimhoudingskamer van het Hof tussenuitspraak gedaan op dit verzoek en beslist dat het verzoek kan worden toegewezen. Een proces-verbaal van deze uitspraak is op 23 augustus 2024 aan partijen toegezonden.
1.6.
Van belanghebbende is op 31 oktober 2024 een nader stuk ontvangen.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2024, gelijktijdig met de zaken van belanghebbende met kenmerk 23/1188 en 23/1189. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert een tankopslagbedrijf voor vloeibare bulkgoederen, waaronder minerale oliën en biodiesel. Zij verzorgt opslag- en expeditiewerkzaamheden voor derden, waaronder [bedrijf 1 BV] , die een aantal opslagtanks van belanghebbende huurt.
2.2.
Biodiesel wordt vervaardigd door het veresteren van plantaardige en dierlijke oliën met methanol of ethanol. In de onderwerpelijke zaak gaat het met name om Rapeseed Methyl Ester (RME) die is verkregen door het veresteren van raapzaadolie.
2.3.
Met ingang van 1 januari 2012 kennen het GS en de GN een nieuwe post 3826 voor biodiesel, met daarin slechts twee onderverdelingen op 8-cijferniveau: er wordt enkel onderscheid gemaakt tussen (i) biodiesel met een estergehalte van 96,5 volumeprocenten of meer en (ii) andere biodiesels.
2.4.
Op 13 maart 2012 is aan belanghebbende een vergunning douane-entrepot type E verleend. In de vergunning is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“De vergunning geldt voor de volgende soorten goederen:
1. Goederen die onder het stelsel van douane-entrepots worden opgeslagen:
a. niet-communautaire goederen, zonder dat deze aan rechten bij invoer, belastingen en/of aan handelspolitieke maatregelen worden onderworpen;
b. communautaire goederen waarvoor specifieke communautaire wetgeving voorziet in maatregelen die aan de uitvoer zijn verbonden.
2. Goederen die niet onder het stelsel van douane-entrepots worden opgeslagen:
a. niet-communautaire goederen die in afwachting van opslag onder het stelsel van douane-entrepots, tijdelijk worden opgeslagen in de ruimten van het douane-entrepot;
b. communautaire goederen die in afwachting van een nadere douanebestemming of vanwege het economisch gebruik, tijdelijk worden opgeslagen in de ruimten van het douane-entrepot
(…)
9. Omschrijving van de voorgenomen werkzaamheden
Bulkopslag minerale en plantaardige olie, inclusief het be- en verwerken naar klantenwens met gebruikelijke behandelingen en gezamenlijke opslag. Tevens alle logistieke dienstverlening hiermee verband houdende
Algemene voorwaarden
(…)
De entrepositaris moet er voor zorgen dat:
- de goederen tijdens hun verblijf in het douane-entrepot niet aan het douanetoezicht worden onttrokken
- de verplichtingen worden nagekomen welke voortvloeien uit de opslag van goederen die zich onder het stelsel van douane-entrepots bevinden”
2.5.
In de periode juni 2013 tot en met april 2016 heeft belanghebbende diverse zendingen biodiesel van [bedrijf 1 BV] in haar entrepot geplaatst. [bedrijf 1 BV] geeft, door tussenkomst van haar zusteronderneming [bedrijf 1 AS] , aan belanghebbende opdracht voor het in-, op- en uitslaan van de zendingen biodiesel. Belanghebbende doet dit vervolgens op eigen naam en voor eigen rekening. De onderhavige zaak betreft een zending biodiesel die afkomstig is van [bedrijf 3] BV en die op 21 augustus 2013 onder dekking van T1 document met MRN [# 1] met de lichter ‘ [schip 1] ’ naar belanghebbende is vervoerd. Het betreft 2.950.929 kg niet-communautaire (T1) biodiesel, van oorsprong uit de VS , en 443.168 kg communautaire (T2) biodiesel. Belanghebbende heeft de gehele zending, dus 3.394.097 kg, conform de aan haar verstrekte opdracht opgeslagen in tank T303 , die bij aanvang van de lossing leeg was.
2.6.
In haar maandaangifte heeft belanghebbende vermeld dat de gehele hoeveelheid niet-communautaire (T1) biodiesel die is aangevoerd met de [schip 1] (dus 2.950.929 kg) is wederuitgevoerd, met de bestemming Noorwegen . Ter zake is vermeld:
[tabel]
De naar Noorwegen uitgevoerde biodiesel is echter fysiek niet afkomstig uit tank T303 , maar uit tanks T207 , T301 en T302 , welke waren gevuld met communautaire (T2) biodiesel. Tussen tank T303 en laatstgenoemde tanks hebben weliswaar administratieve tankmutaties plaatsgevonden, maar de T1-biodiesel uit de [schip 1] , die is opgeslagen in tank T303 , heeft deze administratieve mutaties niet fysiek gevolgd.
2.7.
Over de biodiesel in tank T303 is vermeld in het excelbestand “Tankmetingen [bedrijf 1 BV] 2013-2016 (7 juli 2016).xlsx”, dat de inspecteur op 28 juli 2016 aan belanghebbende heeft verstrekt, dat op 22, 24 en 26 augustus 2013 achtereenvolgens 650.542 kg, 1.300.772 kg en 664.058 kg als T2 is uitgeslagen met elektronische accijnsdocumenten (e-AD’s). In dat excelbestand is verder vermeld dat ook in de weken daarna uit tank T303 alleen biodiesel met e-AD’s is uitgeslagen, alsof het biodiesel met een communautaire status (T2) betreft.
Een overzicht van de fysieke inslag in tank T303 en de daaropvolgende fysieke uitslagen uit tank T303 en de administratieve uitslagen uit tanks T207 , T301 en T302 is als bijlage 6.1. gevoegd bij het Final Report van OLAF van 19 mei 2017 met het kenmerk OF/2015/0019/B1 (zie punt 2.14).
2.8.
Ook in het door belanghebbende ingebrachte rapport van BDO is vastgesteld (onder “inslag fysiek”) dat de gehele lading van de [schip 1] (dus 2.950.929 kg RME biodiesel T1 en 443.169 kg RME biodiesel T2) is gelost in tank T303 , die bij aanvang van lossing leeg was. Vervolgens wordt (onder “uitslag administratief”) vastgesteld dat de biodiesel die als niet- communautaire (T1) biodiesel is uitgeslagen en met de [schip 2] en de [schip 3] naar Noorwegen is vervoerd afkomstig is uit tanks T207 , T301 en T302 . Dit komt overeen met de onder 2.5, 2.6 en 2.7 vermelde bevindingen van de inspecteur.
2.9.
Van het dossier maakt deel uit een conceptverslag van 23 juni 2016 van een bijeenkomst in Brussel op 19 mei 2016 van OLAF met onder meer de lidstaten Spanje en Nederland, waarin is opgenomen:
“it is suspected that biodiesel from de USA, Argentina or Indonesia, after temporary storage or customs warehousing, is entering unlawfully into the EU. On the other hand EU biodiesel (originating or released for free circulation in the EU), after storing in the same storage area, is declared for re-exportation as non-EU biodiesel in order to discharge the temporary storage or customs warehouse procedure for the USA, Argentinian or Indonesian biodiesel.”
2.10.
Bij brief van 7 juli 2016 heeft de inspecteur het voornemen tot het uitreiken van een utb (hierna: het voornemen) aan belanghebbende gezonden. De inspecteur licht dat voornemen in een e-mailbericht van 14 september 2016 als volgt toe:
“De UTB-voornemens zijn gebaseerd op de van [X] B.V. ( [X] ) ontvangen papieren dossiers en digitale overzichten. Voor de volledigheid stuur ik u de digitale overzichten van [X] met de naam 'transactie overzicht eigenaar', waaruit de Douane vervolgens in een totaaloverzicht de fysieke tankmutaties heeft afgeleid. Tevens ook het overzicht van de in de maandaangifte GPA verantwoorde zendingen biodiesel van [bedrijf 1 BV] , zoals reeds eerder aan u verstrekt door de heer [persoon A] op 28 juli 2016. Via de kolommen 'nr' (fysieke tankmutaties) en 'DMF' (maandaangifte GPA) zijn de zendingen aan elkaar te relateren.”
Bij brieven en e-mails van 2 september 2016, 15 september 2016, 20 september 2016 en 26 september 2016 heeft belanghebbende op het voornemen gereageerd.
2.11.
Tot de stukken van het geding behoort een door belanghebbende overgelegd rapport van BDO Investigations B.V. van 1 september 2016 (het BDO rapport), betreffende 34 zendingen van [bedrijf 1 BV] Over de onderzochte inslagen (de onderwerpelijke zending [schip 1] 21 augustus 2013, [schip 4] 26 september 2013, [schip 5] 19 juni 2014 en [schip 6] 7 juni 2014) concludeert het BDO rapport dat de fysieke inslag en uitslag in feite geheel los staan van de administratieve inslag en uitslag en dat deze niet anders op elkaar zijn aan te sluiten dan in totalen.
2.12.
Het BDO rapport constateert dat de partijen administratief goed kunnen worden gevolgd en concludeert:
“In de bijlage wordt op de vraag, of indien er reeds biodiesel in de tanks (waarin wordt gelost) lag opgeslagen, welke douanestatus (niet-Unie of Unie status) deze biodiesel had op het moment dat nieuwe biodiesel in de tank werd gepompt en welke de grondstof van deze biodiesel is (raapzaad-, soja- of palmolie) vermeld dat dit "Vanwege gezamenlijke opslag in redelijkheid niet vast te stellen" is.
(…)
Het voorgaande bevestigd dat de stelling van de douane, dat T1 biodiesel via een statuswisseling (zonder inklaring) in T2 wordt omgezet en daarna zonder rechten te betalen in de EU wordt ingevoerd, terwijl T2 biodiesel via een statuswisseling wordt omgezet in T1 en dan naar Noorwegen geëxporteerd wordt, onjuist is en geen steun vindt in de administratie van [X] daar die stelling is gebaseerd op de onjuiste feitelijke aanname dat sprake is van fysiek gescheiden opslag van T1 en T2 biodiesel en verschillende soorten biodiesel.
Op het niveau van totale hoeveelheden sluiten de administratief verantwoorde ingeslagen hoeveelheden T1 respectievelijk T2 biodiesel aan op de administratief verantwoorde uitgeslagen hoeveelheden T1 respectievelijk T2 biodiesel (inclusief statuswisselingen van T1 naar T2 op basis van invoeraangiften met betaling van rechten en heffingen).”
2.13.
De inspecteur heeft op 15 september 2016 aan belanghebbende de onderhavige utb uitgereikt. In deze utb is onder meer het volgende vermeld:
“De uitslagen naar Noorwegen (gebruikt om de afloop van de partij US biodiesel van het schip [schip 1] administratief te verantwoorden) hebben geen enkele fysieke relatie met de eerdere inslag van het schip [schip 1] , doordat de uitslagen hebben plaatsgevonden vanuit compleet andere tanks en met een andere status, te weten Unie status. Kortom, er is geen druppel US biodiesel van het schip [schip 1] wederuitgevoerd naar Noorwegen , maar de partij US biodiesel is in de Europese Unie gebleven zonder betaling van rechten.
(…)
Douanestatuswisseling
De partij biodiesel met niet-Unie status afkomstig van de [schip 1] wordt geplaatst in het entrepot. Vervolgens wordt de gehele tankinhoud uitgeslagen met Unie status. Dus de partij biodiesel met niet-Unie status wordt onttrokken aan het douanetoezicht. Uit het onderstaande overzicht blijkt dat het grootste deel van de partij biodiesel al binnen enkele dagen fysiek is verscheept binnen de Europese Unie. De rest van de tankinhoud volgt in de daaropvolgende maand, ook met uitslag als Unie status biodiesel naar afnemers in de Europese Unie.
IN/OUT Schip Datum Tank T303 Status Douanedocumentnr.
in netto kg
EMPTY 21-8-2013 0
IN [schip 1] 21-8-2013 2.950.929 niet-Unie (T1) [# 1]
IN [schip 1] 21-8-2013 443.168 Unie (T2) [#2]
OUT [schip 7] 22-8-2013 -650.542 deels onterecht Unie (T2) [#3]
OUT [schip 8] 24-8-2013 -1.300.772 onterecht Unie (T2) [#4]
OUT [schip 9] 26-8-2013 -664.058 onterecht Unie (T2) [#5]
Op papier (administratief volgens de douanedocumenten) is de zending van de [schip 1] echter in september 2013 als biodiesel met niet-Unie status uitgeslagen naar Noorwegen .
(…)”
2.14.
Tot de stukken van het geding behoort het Final Report van OLAF van 19 mei 2017 met het kenmerk OF/2015/0019/B1. Dit rapport bevat de resultaten van een onderzoek naar meer dan 70 zendingen (tankers en lichters) biodiesel, waaronder de in de utb betrokken zending en in dit rapport is onder meer - kort samengevat - vermeld dat biodiesel met de oorsprong Argentinië, Indonesië en de Verenigde Staten met de niet-communautaire status (T1) aan het douanetoezicht is onttrokken, omdat deze biodiesel vanuit het entrepot van belanghebbende in de Unie terecht is gekomen zonder dat de biodiesel is aangegeven voor het vrije verkeer, waardoor de douanerechten en antidumpingrechten niet zijn betaald.

3.Geschil in hoger beroep

Tussen partijen is in geschil of de utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt.

4.Beoordeling van het geschil

Belastbaar feit
4.1.
Ook in hoger beroep betoogt belanghebbende primair dat het belastbare feit “onttrekking” van artikel 203 CDW zich niet heeft voorgedaan, zodat er geen douaneschuld is ontstaan en zij reeds daarom ten onrechte is uitgenodigd tot betaling van rechten bij invoer. Belanghebbende erkent dat biodiesel van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika ( VS ) fysiek bezien in het vrije verkeer van de Europese Unie is gebracht, maar stelt zich op het standpunt dat dit niet leidt tot verschuldigdheid van rechten bij invoer, omdat zij vanuit haar entrepot eenzelfde hoeveelheid biodiesel van EU-oorsprong heeft uitgevoerd naar Noorwegen en zij deze EU-biodiesel administratief heeft aangemerkt als zijnde van oorsprong uit de VS .
4.2.
Het verwisselen van biodiesel uit de VS met biodiesel uit de Europese Unie was volgens belanghebbende toegestaan, omdat (1) alle betrokken biodiesel is opgeslagen in haar entrepot type E, (2) gezamenlijke opslag van communautaire en niet-communautaire oliën op grond van artikel 106 CDW en artikel 534 UCDW is toegestaan en (3) in het Handboek Douane (tekst tot 1 mei 2016, onderdeel 5.50.00, hoofdstuk 8 en bijlage 3) was goedgekeurd dat gezamenlijke opslag van communautaire en niet-communautaire oliën niet alleen plaatsvond per tank, maar ook over de grenzen van de individuele tanks heen (“plasadministratie”). Dat fysiek bezien biodiesel uit de VS zonder betaling van rechten bij invoer in het vrij verkeer van de Unie is gebracht, doet volgens belanghebbende niet ter zake, omdat de biodiesel uit de VS administratief wél de douanebestemming wederuitvoer heeft gekregen. Administratief sluiten de in totaal uitgeslagen hoeveelheden aan bij de in totaal ingeslagen hoeveelheden.
4.3.
De inspecteur bestrijdt het standpunt van belanghebbende. De goedkeuring in het Handboek Douane, dat over de individuele opslagtanks heen een ‘plasadministratie’ mag worden gevoerd, heeft - zoals de rechtbank heeft geoordeeld - enkel betrekking op minerale oliën en niet (mede) op biodiesel. Gezamenlijke opslag van biodiesel uit derde landen met EU-biodiesel in één tank was wel toegestaan, maar belanghebbende heeft de onderwerpelijke biodiesel uit de VS en de EU-biodiesel die naar Noorwegen is uitgevoerd niet in één tank gezamenlijk opgeslagen: de Amerikaanse biodiesel bevond zich in tank T303 , terwijl de EU-biodiesel die naar Noorwegen is geëxporteerd is uitgeslagen uit de tanks T207 , T301 en T302 . De uitslag van de Amerikaanse biodiesel uit tank T303 met een eAD [1] in plaats van een aangifte voor het vrije verkeer, vormt volgens de inspecteur wel degelijk een onttrekking aan het douanetoezicht als bedoeld in artikel 203 van het CDW. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
4.4.
Gelet op de vaststaande feiten en de toelichtingen van partijen, is in deze zaak kennelijk de mogelijkheid van gezamenlijke opslag als bedoeld in artikel 534, lid 2, van de UCDW, in combinatie met de door het Handboek douane toegestane plasadministratie, aangewend om biodiesel uit de VS in het vrije verkeer van de EU te brengen zonder betaling van de voor dat oorsprongsland verschuldigde douanerechten, antidumpingrechten en compenserende rechten. Daartoe is de biodiesel uit de VS die zich in tank T303 bevond louter administratief aangemerkt als gezamenlijk opgeslagen met EU-biodiesel die zich in de opslagtanks T207 , T301 en T302 bevond. Het resultaat is dat op 22, 24 en 26 augustus 2013 (zie 2.13) biodiesel uit de VS zonder betaling van rechten bij invoer vanuit tank T303 in het vrije verkeer van de EU is gebracht. Ter compensatie is eind september EU-biodiesel uit de tanks T-207, T301 en T302 uitgevoerd naar Noorwegen , welke uitvoer administratief en in de douaneaangiften is aangemerkt als wederuitvoer van de biodiesel uit de VS .
4.5.
Naar het oordeel van het Hof lijdt het geen twijfel dat de in artikel 534, lid 2, van de UCDW geopende mogelijkheid tot gezamenlijke opslag niet zover strekt dat zij de in 4.4 beschreven handelwijze mogelijk maakt. Van gezamenlijke opslag in de zin van genoemde bepaling kan daarom geen sprake zijn geweest, althans in elk geval niet over de grenzen van de individuele opslagtanks heen. Voor zover uit het Handboek Douane al anders zou volgen, hetgeen naar het oordeel van het Hof overigens niet zo is door de bijzondere kenmerken van dit geval (lees vooral: het geheel van de handelwijze van belanghebbende met betrekking tot het administratief als gezamenlijk opgeslagen beschouwen van fysiek gescheiden partijen biodiesel, zoals die mede is te kennen uit de zaak met kenmerk 23/1188 waarin het Hof heden eveneens uitspraak doet), kan op dat handboek niet met vrucht een beroep worden gedaan (vgl. HvJ EU 7 april 2011, Sony Supply Chain Solutions (Europe) BV, C153/10, ECLI:EU:C:2011:224, pt 45 t/m 50. Ook kan aan een eventuele (op dat handboek gebaseerde) onjuiste uitvoeringspraktijk van de douane geen gewettigd vertrouwen worden ontleend (vgl. HvJ 16 januari 2025, Baltic Container Terminal, C‑376/23, ECLI:EU:C:2025:20, pt 64 en 65).
4.6.
Gelet op voormeld oordeel faalt het primaire standpunt van belanghebbende: de inspecteur heeft in beginsel terecht rechten bij invoer geheven vanwege het als EU-biodiesel uitslaan uit het douane-entrepot van biodiesel die in werkelijkheid van Amerikaanse oorsprong is.
Eerder belastbaar feit
4.7.
Bij deze stand van het geding stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zich ten aanzien van de onderwerpelijke partij biodiesel reeds eerder een belastbaar feit heeft voorgedaan, zodat zich bij uitslag uit het entrepot van belanghebbende niet nogmaals een belastbaar feit kan voordoen (vgl. HvJ 20 september 1998, Kiwall, C-262/10, ECLI:EU:C:2012:559). De desbetreffende goederen zijn bij uitslag uit het entrepot van [bedrijf 3] B.V ( [bedrijf 3] ) nooit (op geldige wijze) onder de regeling extern communautair douanevervoer gebracht, zo volgt volgens belanghebbende uit punten 31 en 32 van het arrest HvJ 3 maart 2005, Papismedov, C-195/03, ECLI:EU:C:2005:131.
4.8.
Belanghebbende voert in dit verband aan dat ervan uit moet worden gegaan dat in (of bij uitslag uit) het entrepot van [bedrijf 3] op eenzelfde wijze is gehandeld als in het entrepot van belanghebbende (dus dat statusverwisseling heeft plaatsgevonden), zodat bij uitslag van de biodiesel uit het douane-entrepot van [bedrijf 3] en het plaatsen onder de regeling extern communautair douanevervoer (T1) reeds sprake is geweest van een onttrekking aan het douanetoezicht. Nu de inspecteur heeft betwist dat zich reeds eerder een belastbaar feit heeft voorgedaan, ligt het op de weg van belanghebbende om de door haar gestelde eerdere onttrekking aannemelijk te maken, hetgeen zij niet heeft gedaan.
4.9.
Ook anderszins heeft belanghebbende niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast dat zich ten aanzien van de Amerikaanse biodiesel, die door de [schip 1] met gebruikmaking van de regeling extern communautair douanevervoer (T1) van [bedrijf 3] naar haar entrepot is vervoerd, reeds op een eerder tijdstip een belastbaar feit heeft voorgedaan. De grief van belanghebbende slaagt daarom niet.
Geldigheid Verordening (EG) nr. 598/2009 en Verordening (EG) nr. 599/2009
4.10.
Belanghebbende betoogt subsidiair dat de verordeningen 598/2009 (compenserend recht) en 599/2009 (antidumpingrecht) ongeldig zijn, omdat de ‘blender’s credit’ – een Amerikaanse subsidie op het vermengen van biodiesel met minerale diesel van $ 1 per gallon – zowel via het ingestelde compenserende recht als via het antidumpingrecht (dus dubbel) is gecorrigeerd. Dit is in strijd met de ter zake geldende basisverordeningen en met artikel VI, lid 5, van de GATT 1994, aldus belanghebbende. Zij verzoekt het Hof daarom om prejudiciële vragen te stellen over de geldigheid van genoemde verordeningen.
4.11.
Het Hof heeft belanghebbende ter zitting voorgehouden dat, indien inderdaad sprake is van een doublure, één van beide verordeningen onjuist is en niet beide verordeningen. Daarnaar gevraagd heeft belanghebbende gepreciseerd dat verordening 599/2009, betreffende het antidumpingrecht, ongeldig zou moeten worden verklaard. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
4.12.
In de preambule bij Verordening 599/2009 heeft de Europese Commissie de volgende toelichting gegeven:
“ 3. Dumping
3.1.
Opmerking vooraf
(45) Na de mededeling van de voorlopige bevindingen betoogden diverse producenten-exporteurs en ook de NBB
[Hof: National Biodiesel Board, de Amerikaanse biodiesel-producentenvereniging]dat er bij de dumpingberekeningen een correctie had moeten worden gemaakt voor het effect van de subsidiëring. Volgens hen leidde het niet in aanmerking nemen van de gevolgen van de subsidiëring voor de binnenlandse verkoop en voor de uitvoer tot een onderschatting van de inkomsten, wat niet alleen van invloed was op de normale waarde van het soortgelijke product, maar ook op de vaststelling van de uitvoerprijs van het betrokken product. De normale waarde werd beïnvloed omdat bij het onderzoek van de vraag of de verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, was uitgegaan van verkoopprijzen die geen rekening hielden met de inkomsten als gevolg van de verkoop van producten waarvoor subsidie was verleend, terwijl de uitvoerprijs om dezelfde reden evenzeer te laag werd opgegeven. Deze partijen beweerden voorts dat het niet-corrigeren voor de subsidie een duidelijke fout bij de toepassing van artikel 2, leden 4 en 10, van de basisverordening vormde, omdat dit mede leidde tot het gebruik van berekende normale waarden terwijl de productie en de verkoop van het betrokken product in werkelijkheid, wanneer rekening wordt gehouden met de subsidies, winstgevend waren. Er wordt aan herinnerd dat volgens de bevindingen van het onderzoek de Amerikaanse autoriteiten mengers een accijnsverlaging („blender’s credit”) van 1 dollar per gallon zuivere biodiesel in een mengsel van biodiesel en minerale diesel toekenden.
(46) Volgens de NBB had die accijnsverlaging niet alleen bij de normale waarde, maar ook bij de uitvoerprijs moeten worden opgeteld, om aldus overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening te zorgen voor een billijke vergelijking en voor functionele symmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs.
(47) Zoals in overweging 38 van de voorlopige verordening is uiteengezet, worden de omstandigheden waaronder een subsidie tot de door de NBB verlangde correctie ter vermijding van dubbele compensatie in het geval van een gelijktijdig antisubsidie- en antidumpingonderzoek voor hetzelfde product kan leiden, expliciet geregeld in artikel 24, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening, waarin wordt bepaald dat op geen enkel product zowel antidumpingrechten als compenserende rechten kunnen worden geheven met het doel het hoofd te bieden aan een en dezelfde situatie die door dumping of door de subsidiëring bij uitvoer ontstaat. Deze omstandigheden doen zich in dit geval niet voor. De blender's credit is een subsidie die op dezelfde wijze en voor hetzelfde bedrag zowel bij binnenlandse verkoop als bij uitvoer beschikbaar is, zodat het niet gaat om een subsidiëring bij uitvoer in de zin van artikel 24, lid 1. Dit werd niet aangevochten door de NBB. Daarom werd het argument dat bij de dumpingberekeningen voor de blender’s credit „gecorrigeerd” moet worden ongegrond geacht en verworpen.”
4.13.
Deze door de Europese Commissie gemaakte beoordeling is juist. Ook anderszins ziet het Hof geen aanleiding om te twijfelen aan de geldigheid van Verordening 599/2009.
Slotsom
4.14.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer, C.J. Hummel en W.J. Blokland, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 25 februari 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.eAD = elektronisch administratief document, voor vervoer van EU-goederen onder schorsing van accijns.