In deze zaak gaat het om een hoger beroep van VOF [X], gevestigd te [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 oktober 2012. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard met betrekking tot naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboetes voor de jaren 2005 tot en met 2009. De Belastingdienst had aan belanghebbende naheffingsaanslagen opgelegd, alsook boetes en heffingsrente. De naheffingsaanslagen betroffen bedragen van € 18.235, € 33.588, € 31.413, € 26.048 en € 17.986 voor de jaren 2005 tot en met 2009, met bijbehorende boetes van respectievelijk € 9.117, € 16.794, € 15.706, € 13.024 en € 8.993. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet en dat de boetes terecht waren opgelegd. Belanghebbende stelde dat er sprake was van vrijwillige verbetering, maar het Hof oordeelde dat de suppletieaangiften niet als zodanig konden worden beschouwd, omdat deze waren ingediend nadat de Belastingdienst al op de hoogte was van de onjuistheden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de opgelegde boetes niet onevenredig waren in verhouding tot de ernst van de gedraging. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.