Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de waardebepaling van een woonschip voor de roerende woon- en bedrijfsruimtebelasting. De belanghebbende, eigenaar van het woonschip, heeft bezwaar gemaakt tegen een aanslag die door de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem was opgelegd voor het jaar 2011. De heffingsambtenaar had de aanslag verminderd, maar de belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank Arnhem, die het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De kern van het geschil betreft de vraag of de heffingsambtenaar bij de waardebepaling van het woonschip terecht rekening heeft gehouden met de plaats en omgeving van het schip, evenals de verwachtingen omtrent de mogelijkheid dat het schip op die plaats kan blijven liggen. De belanghebbende betoogt dat deze factoren niet in aanmerking genomen zouden moeten worden, en stelt dat er sprake is van een onjuiste objectafbakening en dubbele heffing.
Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde van het woonschip correct heeft vastgesteld, zonder de waarde van de ligplaats als onroerende zaak mee te tellen. Het Hof wijst erop dat de waarde van het woonschip kan worden beïnvloed door de ligplaats, maar dat dit niet betekent dat de ligplaats zelf tot de waarde van het woonschip gerekend moet worden. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat er geen sprake is van dubbele heffing, aangezien de grondslag voor de roerenderuimtenbelasting niet de waarde van de ligplaats zelf omvat.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het Hof ziet geen aanleiding om een partij in de kosten te veroordelen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.