ECLI:NL:GHARL:2013:7931

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
12/00742
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardebepaling van een woonschip voor de roerende woon- en bedrijfsruimtebelasting

In deze zaak gaat het om de waardebepaling van een woonschip voor de roerende woon- en bedrijfsruimtebelasting. De belanghebbende, eigenaar van het woonschip, heeft bezwaar gemaakt tegen een aanslag die door de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem was opgelegd voor het jaar 2011. De heffingsambtenaar had de aanslag verminderd, maar de belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank Arnhem, die het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

De kern van het geschil betreft de vraag of de heffingsambtenaar bij de waardebepaling van het woonschip terecht rekening heeft gehouden met de plaats en omgeving van het schip, evenals de verwachtingen omtrent de mogelijkheid dat het schip op die plaats kan blijven liggen. De belanghebbende betoogt dat deze factoren niet in aanmerking genomen zouden moeten worden, en stelt dat er sprake is van een onjuiste objectafbakening en dubbele heffing.

Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde van het woonschip correct heeft vastgesteld, zonder de waarde van de ligplaats als onroerende zaak mee te tellen. Het Hof wijst erop dat de waarde van het woonschip kan worden beïnvloed door de ligplaats, maar dat dit niet betekent dat de ligplaats zelf tot de waarde van het woonschip gerekend moet worden. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat er geen sprake is van dubbele heffing, aangezien de grondslag voor de roerenderuimtenbelasting niet de waarde van de ligplaats zelf omvat.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het Hof ziet geen aanleiding om een partij in de kosten te veroordelen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00742
uitspraakdatum: 15 oktober 2013
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 1 november 2012, nummer AWB 12/1805, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem(hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag opgelegd in de belastingen op de roerende woon- en bedrijfsruimten (eigenarenbelasting) van de gemeente Arnhem.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de aanslag verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de heffingsambtenaar in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 13 december 2012 ter griffie ingekomen.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2013 te Arnhem. Namens belanghebbende is daar verschenen[A]. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [B], bijgestaan door [C] (taxateur). Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van het woonschip “[D]” (hierna: het woonschip), met een ligplaats aan de [a-straat 1] te Arnhem. De ligplaats bestaat in dit geval uit (de ondergrond van) het water waarin het woonschip ligt en een stukje van de wal waaraan het woonschip ligt. De Staat is eigenaar van (de ondergrond van) het water. Eigenaar van de wal is de gemeente Arnhem. Voor het gebruik van de ligplaats hebben belanghebbende als huurder en de gemeente Arnhem als verhuurder een huurovereenkomst gesloten. Deze huurovereenkomst geeft de huurder het exclusieve gebruiksrecht van het desbetreffende stuk walkant.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft bij de uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een berekend naar een waarde van € 227.000. Bij het bepalen van deze waarde heeft de heffingsambtenaar mede in aanmerking genomen de plaats en omgeving van het woonschip en de verwachtingen omtrent de mogelijkheid dat het schip op die plaats zal kunnen blijven liggen.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar bij het bepalen van de waarde van het woonschip terecht mede in aanmerking heeft genomen de plaats en omgeving van het woonschip en de verwachtingen omtrent de mogelijkheid dat het schip op die plaats zal kunnen blijven liggen.
3.2.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat bij de vaststelling van de waarde van een woonschip voor de heffing van de roerenderuimtenbelasting – anders dan de Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 11 oktober 2000, nr. 33.540, ECLI:NL:HR:2000:AA7410 – geen rekening moet worden gehouden met de plaats en omgeving van het woonschip en de verwachtingen omtrent de mogelijkheid dat het schip op die plaats zal kunnen blijven liggen.
4.2.
Belanghebbende stelt primair dat sprake is van een onjuiste objectafbakening, omdat ten onrechte de ligplaats, zijnde een onroerende zaak, is gerekend tot het te belasten object, het woonschip. Het Hof verwerpt deze stelling van belanghebbende, omdat de heffingsambtenaar – naar uit de stukken blijkt – slechts de waarde van het woonschip heeft bepaald en daarin niet de waarde van de ondergrond van het water en van de walkant heeft betrokken. Wel heeft de heffingsambtenaar bij het bepalen van de waarde van het woonschip rekening gehouden met de plaats en omgeving van het woonschip en de verwachtingen omtrent de mogelijkheid dat het schip op die plaats zal kunnen blijven liggen, maar dat betekent niet dat de waarde van een onroerende zaak tot de waarde van het woonschip is gerekend.
4.3.
Belanghebbende stelt subsidiair dat sprake is van dubbele heffing, omdat bij het bepalen van de waarde van het woonschip rekening is gehouden met, kort gezegd, de ligplaats, dat deze ligplaats een onroerende zaak is die is onderworpen aan de heffing van onroerendezaakbelastingen en dus ter zake van de (de waarde van) de ligplaats zowel roerenderuimtenbelasting als onroerendezaakbelasting wordt geheven. In dit verband wijst hij erop dat de waarde van een woonschip waarin rekening wordt gehouden met de ligplaats tezamen met de WOZ-waarde van de ligplaats hoger zal zijn dan de waarde van woonschip en ligplaats tezamen als deze als eenheid ter verkoop zouden worden aangeboden. Bovendien zal – anders dan bij de waardering van onroerende zaken volgens de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) – het waardeverhogende element van de ligplaats afhangen van de huurprijs of andere kosten die zijn verbonden aan het gebruik van die ligplaats.
4.4.
Naar het oordeel van het Hof kan aan belanghebbende worden toegegeven dat de grondslag voor de heffing van de roerenderuimtenbelasting van een woonschip en de WOZ-waarde van zijn ligplaats tezamen veelal meer zullen bedragen dan de waarde in het economische verkeer van een samenstel bestaande uit dat woonschip en die ligplaats. Dat betekent naar ’s Hofs oordeel echter niet dat sprake is van dubbele heffing. In de grondslag van de roerenderuimtenbelasting is immers niet (de waarde van) die (onroerende) ligplaats zelf begrepen, maar wordt er rekening mee gehouden dat het woonschip op die plaats ligt en daar mogelijkerwijs zal kunnen blijven liggen. Ter vergelijking kan worden aangevoerd dat de omstandigheid dat een onroerende zaak in een bosrijke omgeving is gelegen een waardeverhogende factor kan zijn bij de waardering van die onroerende zaak, maar dat dat nog niet meebrengt dat die bosrijke omgeving zelf wordt gerekend tot die onroerende zaak.
4.5.
Maar zelfs als de wet dubbele heffing tot gevolg zou hebben, betekent dat nog niet dat deze (dubbele) heffing niet zou zijn toegestaan. Geen rechtsregel verbiedt immers dat over hetzelfde heffingsobject meer dan eenmaal belasting wordt geheven.
4.6.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

5.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, R.A.V. Boxem en P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 15 oktober 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 oktober 2013
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EHDen Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.