Uitspraak
1.[appellant 1],
[appellant 1],
[appellant 2],
[appellanten],
De Gemeente,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
in goede justitie vermeent te behoren;
derhalve wordt verzocht de hoogte van deze schadecomponent zelf te begroten);
3.De beoordeling
grief Iaangevoerd dat de rechtbank een schrijffout heeft gemaakt in rechtsoverweging 2.8. van het bestreden vonnis van 14 september 2011, door het (hierna nog te bespreken) besluit tot verlening van een bouwvergunning te dateren op 4 maart 2000 in plaats van 2 maart 2000.
grief IIen
grief IIIbetoogd dat de rechtbank in het bestreden vonnis onder de rubriek
“De feiten”ten onrechte de beslissing van de Overijsselse Ombudsman, respectievelijk de volledige gang van zaken rond het rapport van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (verder SAOZ) niet heeft vermeld.
“Komplan De Schans”. Dat kan naar het oordeel van de rechtbank de op 2 maart 2000 verleende bouwvergunning niet deren, aangezien die onherroepelijk van kracht is. De gesignaleerde strijd met het bestemmingsplan heeft volgens de rechtbank wel tot gevolg dat de bouwwerkzaamheden waardoor veranderingen aan het gebouw worden aangebracht evenzeer als in strijd met het bestemmingsplan dienen te worden aangemerkt. Het college heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht vergunning geweigerd voor een gewijzigde uitvoering van de op 2 maart 2000 verleende vergunning.
“De Nieuwe Sluis e.o.”ingetrokken. In dat bestemmingsplan, dat op 12 juni 2003 is vastgesteld, is de uiterlijke staat van de botenloods met het daarbij behorende bijgebouw gelegaliseerd.
“(plan)schadeclaim”hebben [appellanten] aan
“De Nieuwe Sluis e.o.”en anderzijds de schade die zij hebben ondervonden van het moeten voeren van een groot aantal procedures rondom de bouw van de botenloods als gevolg van het besluit van 2 maart 2000.
op grond van het beginsel van de formele rechtskracht voor gehouden worden dat de vergunningen zowel wat betreft de inhoud als de wijze van totstandkoming daarvan rechtmatig zijn. (HR 18 juni 1993, gemeente Sint Oedenrode - Van Aarle).
grief VII, waarin wordt gesteld dat [de vof] in eerste aanleg ten onrechte mede in de kosten is veroordeeld omdat [de vof] zich in eerste aanleg reeds bij akte aanpassing eis als partij heeft teruggetrokken. Bij de behandeling van deze grief hebben [appellanten] geen belang nu deze veroordeling hen niet raakt, terwijl [de vof] in hoger beroep geen partij is. De grief kan reeds daarom niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep leiden.
grief IVkomen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de erkenning door de Gemeente dat het besluit van 2 maart 2000 in strijd met de wet is genomen, geen uitzondering rechtvaardigt op de formele rechtskracht die aan het besluit van 2 maart 2000 toekomt, nu de erkenning van de onrechtmatigheid niet heeft plaatsgevonden vóór het verstrijken van de termijn voor het aanwenden van bestuursrechtelijke rechtsmiddelen tegen dat besluit. Aangezien de Gemeente, aldus [appellanten], de onrechtmatigheid van het besluit van 2 maart 2000 heeft erkend, is er volgens hen, onder verwijzing naar verschillende passages in de literatuur, voldoende grond om de formele rechtskracht van het besluit te doorbreken, te meer omdat zij door die erkenning in een nadeliger positie zijn komen te verkeren.
“Wij stemmen verzoekers toe dat ons college tenminste de onrechtmatigheid van het besluit van 2 maart heeft erkend.”uit zijn verband gehaald. De Gemeente heeft aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van meet af aan afgewezen.
grief VIkomen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij hun vordering ter zake van het door de Gemeente niet op behoorlijke wijze voortzetten van het in gang gezette mediationtraject onvoldoende hebben onderbouwd (rechtsoverweging 4.9.).