2.7 Omdat taxateur A met betrekking tot de onderwerpelijke WOZ-beschikking geen inpandige taxatie heeft verricht is ter zitting van de Rechtbank afgesproken dat de heffingsambtenaar dit alsnog zal laten doen.
2.8 Aan taxateur C (werkzaam bij taxatiebureau E) is vervolgens die opdracht verstrekt. In zijn taxatierapport van 2 mei 2011 concludeert C dat de waarde van de woning op 1 januari 2009 € 813.000 bedraagt. De waarde exclusief het souterrain bedraagt in zijn visie € 794.000. Ook deze taxateur concludeert dat het souterrain overlast van hemelwater ondervindt. Hij schrijft dat er lichte watersporen aanwezig waren op het stucwerk van de muren van het souterrain op een hoogte van circa 5 tot 10 centimeter van de vloer.
2.9 De Rechtbank heeft belanghebbendes beroep bij uitspraak van 7 december 2011 ongegrond verklaard. Hiertegen richt zich het onderhavige hoger beroep.
2.10 Ter zitting bij het Hof heeft belanghebbende verklaard dat zijn makelaar op dit moment de woning waardeert op een bedrag van € 725.000. Dit is echter een waarde in de situatie waarin het wateroverlastprobleem is opgelost.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is de waarde voor de toepassing van de Wet WOZ van de woning op 1 januari 2009.
3.2 Belanghebbende verdedigt dat de waarde van de woning op 1 januari 2009 € 500.000 bedraagt. Hij vindt dat de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de wateroverlast, dat hij ter zake van de door hem overgelegde taxatierapporten geen inzicht verschaft in de waardering van de woning en dat de door de heffingsambtenaar aangedragen referentiepanden niet goed vergelijkbaar zijn. Voorts is belanghebbende de mening toegedaan dat onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van de economische crisis waardoor de woningprijzen sedert medio 2008 aanzienlijk (tussen de 4 tot 7%) zijn gedaald. Ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde beroept belanghebbende zich op naar zijn mening goed vergelijkbare objecten gelegen aan de f-straat 1, alsmede g-straat 1, h-straat 1, i-straat 1, j-straat 1 en k-straat 1, allen te R. Ook betoogt belanghebbende dat geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat de woning jaren te koop heeft gestaan en dat belanghebbende nimmer een hoger bod heeft gehad dan € 500.000 en dat de woning gedurende een periode van 2,5 jaar tegen een jaarhuurprijs van € 21.600 was verhuurd aan derden.
3.3 De heffingsambtenaar daarentegen stelt zich op het standpunt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot een waarde van € 500.000 en tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslag OZB.
3.6 De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegerekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
4.2 Van belanghebbendes woning is geen op of rond de peildatum gerealiseerde verkoopprijs bekend. Belanghebbende die zelf geen taxatierapport of gegevens van gelijk gewicht heeft overgelegd, verdedigt in hoger beroep een waarde van € 500.000. Hij heeft ter onderbouwing van de door hem bepleite waarde reeds voor de Rechtbank gewezen op de vraagprijzen van objecten die in de nabijheid van de woning zijn gelegen, alsmede op het pand aan de f-straat 1 waarvan alleen de bij beschikking vastgestelde waarde bekend is. Ook acht belanghebbende de in het verleden gerealiseerde verhuuropbrengst van de woning in de periode 2004-2006 (€ 21.600 per jaar) in dat verband relevant.
4.3 Bij betwisting – zoals in dit geval – rust op de heffingsambtenaar de last te bewijzen dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Voor de door hem verdedigde waarde van € 715.000 beroept de heffingsambtenaar zich met name op de in 2.5 en 2.6 vermelde waarderingsrapportage en matrix.
4.4 Gelet op de onverklaard gebleven verschillen tussen het door C opgemaakte “waarde adviesformulier” en zijn taxatierapport zal het Hof de daarin opgenomen waardestandpunten niet in zijn beoordeling betrekken. Ook niet als ondersteunend bewijs, zoals de heffingsambtenaar bepleit.
4.5 Naar het oordeel van het Hof vormen de verkoopprijzen van de in de waarderingsrapportage opgenomen referentiepanden een redelijke weerspiegeling van de markt ten tijde van de waardepeildatum 1 januari 2009. Ook acht het Hof de referentiepanden in voldoende mate vergelijkbaar met de woning van belanghebbende. De door belanghebbende aangedragen objecten zijn overigens niet geschikt om te dienen ter onderbouwing van de gezochte waarde, omdat vraagprijzen en een bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde niet – althans niet voor de Wet WOZ relevante – in de markt gerealiseerde verkoopprijzen zijn.
4.6 Voor zover de woning en de referentiepanden verschillend zijn, heeft de taxateur naar het oordeel van het Hof bij de taxatie in voldoende mate rekening gehouden met die onderlinge verschillen in ligging, bouwjaar, inhoud en perceeloppervlakte. Door in zijn analyse van de door hem gehanteerde referentiegegevens uit te gaan van louter vierkante meters gebruiksoppervlakte heeft de taxateur recht gedaan aan belanghebbendes bezwaar dat de woning ten opzichte van de referentiepanden over meer loze ruimten beschikt. Hetgeen belanghebbende met betrekking tot de berekening van A van de vierkante meters heeft aangevoerd is onvoldoende om aan de juistheid van die aantallen te twijfelen. Gelet op het hoge aantal vierkante meters gebruiksoppervlakte ten opzichte van die van de referentiepanden en de daarbij gehanteerde waarden per vierkante meter gebruiksoppervlakte is de waarde van de opstal dan in dat opzicht niet te hoog vastgesteld. Nu voorts de perceelswaarden van de referentiepanden en de woning niet in geschil zijn bieden de voor die referentiepanden gerealiseerde verkoopprijzen naar het oordeel van het Hof aldus voldoende steun aan de door de taxateur verdedigde waarde van € 827.500 (exclusief souterrain), indien althans met een mogelijk waardeverminderend effect van de structurele wateroverlast geen rekening wordt gehouden. Hieraan doet niet af belanghebbendes verwijzing naar de verhuuropbrengst van de woning in de periode 2004-2006 (€ 21.600 per jaar) omdat reeds vanwege het tijdsverloop geen inzicht kan worden verkregen in de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2009.
4.7 Dat belanghebbende de woning gedurende jaren te koop heeft gezet en dat hij geen hoger bod op de woning heeft gehad dan € 500.000 doet aan het in 4.6 opgenomen oordeel evenmin af. Immers, er is niet voldoende duidelijk geworden hoe belanghebbende, nadat hij de woning in eerdere jaren voor een – aldus belanghebbende – onrealistisch bedrag van € 1.100.000 te koop heeft gezet, de woning in de markt heeft aangeboden.
4.8 Tussen partijen is niet in geschil dat de structurele wateroverlast als een waardeverminderend effect is te beschouwen. De vraag is of de taxateur, doordat hij het souterrain niet in zijn taxatie heeft begrepen, in voldoende mate hier mee heeft rekening gehouden. Het Hof is van oordeel dat gelet op het verschil tussen de getaxeerde waarde (€ 827.500) en de bij beschikking vastgestelde waarde (€ 715.000) met dit waardeverminderende effect in voldoende mate is rekening gehouden. Bevestiging van dit oordeel vindt het Hof in hetgeen belanghebbende ter zitting bij het Hof heeft verklaard. Belanghebbendes makelaar heeft namelijk de huidige waarde van de woning op maximaal € 725.000 geschat, waarbij het wateroverlastprobleem dan zou moeten zijn opgelost. Gelet op de stelling van belanghebbende dat de huizenprijzen in de regio vanaf medio 2008 met zo’n 7 percent zijn gedaald en gelet op de aanwezigheid van het wateroverlastprobleem is een waarde per 1 januari 2009 van € 715.000 in relatie tot die € 725.000 ook om deze reden niet te hoog.
4.9 Hetgeen belanghebbende nog overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.