ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8633

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
200.103.780/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een leningsovereenkomst en de kosten van een pleidooi in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 april 2013, staat de leningsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellante] centraal. [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij in 2004 een bedrag van € 2.200,- aan [appellante] heeft uitgeleend. Ter ondersteuning van zijn stelling heeft hij zichzelf en [appellante] als getuige laten horen. Het hof heeft de verklaring van [geïntimeerde] als partijgetuige beoordeeld en geconcludeerd dat deze verklaring niet als bewijs kan dienen, tenzij er aanvullende bewijzen zijn die de verklaring geloofwaardig maken. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] in 2003 een bedrag van € 1.000,- in contanten van [geïntimeerde] heeft ontvangen, maar dat er geen overeenstemming was over de terugbetaling van dit bedrag.

Het hof heeft de SMS-berichten van [appellante] als bewijsstuk meegenomen in de beoordeling. Deze berichten gaven aan dat [appellante] zich bewust was van de schuld van € 2.200,-, wat de stelling van [geïntimeerde] ondersteunt. Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van het bedrag van € 2.200,- terecht heeft toegewezen. [appellante] is in hoger beroep overwegend in het ongelijk gesteld, en het hof heeft haar belast met de proceskosten van het geding in hoger beroep. De kosten van het pleidooi, dat door [geïntimeerde] was aangevraagd, zijn als onnodig aangemerkt en komen voor zijn rekening. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de kosten van de advocaat van [geïntimeerde] op nihil gesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken over leningen en de gevolgen van het aanvragen van een pleidooi zonder toegevoegde waarde. Het hof heeft de proceskosten vastgesteld en de uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.103.780/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 384806 CV EXPL 08-16108)
arrest van de eerste kamer van 23 april 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. G.M. Tiddens, kantoorhoudend te Groningen,
voor wie gepleit heeft mr. J.S.D. Werle, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J. Blokzijl, kantoorhoudend te Groningen, die ook heeft gepleit.
De inhoud van het tussenarrest van 25 september 2012 wordt hier overgenomen.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Ter uitvoering van de in genoemd tussenarrest gegeven bewijsarrest hebben op
6 maart 2013 getuigenverhoren plaatsgevonden.
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten.
[geïntimeerde] heeft stukken voor het wijzen van arrest overgelegd, waarna het hof arrest heeft bepaald.
1.2 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2. De verdere beoordeling
2.1 Het hof heeft [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij omstreeks 2004 (tenminste) € 2.200,- aan [appellante] heeft uitgeleend. Ter uitvoering van deze bewijsopdracht heeft [geïntimeerde] zichzelf en [appellante] als getuige doen horen.
2.2 De verklaring van [geïntimeerde] als partijgetuige omtrent door hem te bewijzen feiten kan geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij de verklaring van [geïntimeerde] strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De beperking van de bewijskracht van de verklaring van de partijgetuige geldt niet als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken (HR 31 maart 1995, LJN: ZC1688).
2.3 [geïntimeerde] heeft als getuige verklaard dat hij [appellante] omstreeks 2004, toen zij in verband met een verhuizing financiële problemen had, contante geldbedragen tot een totaalbedrag van € 1.200,- heeft ter hand gesteld en dat hij haar daarnaast een auto beschikbaar heeft gesteld in plaats van haar kapotte auto zonder aan te dringen op onmiddellijke betaling van de met deze transactie samenhangende kosten,
€ 1.000.- volgens [geïntimeerde].
2.4 [appellante] heeft verklaard dat zij omstreeks 2003 eenmalig een bedrag van € 1.000,- in contanten van [geïntimeerde] heeft ontvangen. Volgens [geïntimeerde] had zij het geld nodig in verband met een verhuizing. [geïntimeerde] heeft verder verklaard dat zij toen haar oude auto kapot was deze auto bij [geïntimeerde] heeft ingeruild voor een andere auto en dat zij van [geïntimeerde] heeft begrepen dat met die auto € 1.250,- was gemoeid. [appellante] heeft aangegeven dat zij vervolgens nog drie à vier jaar met de van [geïntimeerde] verkregen auto gereden.
2.5 [geïntimeerde] heeft verklaard dat het voor hem en [appellante] duidelijk was dat [appellante] het aan haar betaalde bedrag en de prijs van de auto terug diende te betalen. Ten aanzien van het bedrag zou [appellante] hebben gezegd dat ze het zou terugbetalen als zij geld had. Ook zou hij hebben aangedrongen op terugbetaling.
2.6 Deze verklaring van [geïntimeerde] wordt niet door [appellante] bevestigd. Volgens [appellante] is niets afgesproken over terugbetaling, heeft [geïntimeerde] niet aangegeven dat hij het geld terug wilde hebben en heeft zij ook niet iets gezegd, inhoudende dat zij zou terugbetalen wanneer haar financiële situatie zou zijn verbeterd. Pas in 2008, toen de vriendschap tussen hen was beëindigd, heeft [geïntimeerde] voor het eerst op betaling aangedrongen, aldus [appellante]. [appellante] heeft niet verklaard dat [geïntimeerde] haar het geld en het met de inruil van de auto gemoeide bedrag heeft geschonken. Zij heeft slechts verklaard dat er niet is gesproken over een verplichting tot terugbetaling.
2.7 De verklaring van [geïntimeerde], inhoudende dat [appellante] het geld en de met de auto gemoeide koopsom heeft geleend, vindt wel steun in enkele op 12 april 2008 door [appellante] aan [geïntimeerde] verzonden SMS-berichten, aangehaald in het tussenarrest van 25 september 2012. In die SMS-berichten maakt zij melding van een bedrag van € 2.200,- en geeft zij aan dit bedrag onder aftrek van ziektekosten over te zullen maken op het bankrekeningnummer van [geïntimeerde]. Bij gelegenheid van het getuigenverhoor heeft [geïntimeerde] verklaard dat zij met de verwijzing naar ziektekosten doelde op schade die zij had geleden als gevolg van haar door [geïntimeerde] aan haar toegebracht letsel. Volgens [geïntimeerde] waren de SMS-berichten sarcastisch bedoeld en heeft ze er niet mee bedoeld aan te geven dat zij een bedrag van
€ 2.200,- aan [geïntimeerde] verschuldigd was.
2.8 Het hof acht deze verklaring van de SMS-berichten niet plausibel. De berichten kunnen, nu niet ter discussie staat dat [geïntimeerde] geld en een auto met een gezamenlijke waarde van € 2.200,- aan [appellante] beschikbaar heeft gesteld, bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat [appellante] op het moment van het verzenden van de SMS-berichten van mening was dat zij gehouden was het bedrag van € 2.200,- terug te betalen. Dat zij dit bedrag (gedeeltelijk) wenste te verrekenen met een vordering op [geïntimeerde] doet daaraan niet af. Het hof tekent daarbij aan dat [appellante] in deze procedure geen beroep op verrekening heeft gedaan.
2.9 Naar het oordeel van het hof is met de verklaringen van de beide getuigen over het geld en de inruil van de auto, de verklaring van [geïntimeerde] over de terugbetaling en de
SMS-berichten van [appellante] genoegzaam bewezen dat [geïntimeerde] € 2.200,- aan [appellante] heeft uitgeleend. Het tekent daarbij aan dat de verklaring van [appellante] onvoldoende steun biedt voor de eerst bij pleidooi in hoger beroep namens [appellante] geponeerde stelling dat mogelijk sprake is geweest van een schenking.
2.10 De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] tot terugbetaling van het bedrag van € 2.200,- dan ook terecht toegewezen. Nu geen grieven zijn gericht tegen de beslissing van de kantonrechter betreffende de buitengerechtelijke kosten en de ingangsdatum van de wettelijke rente kan het vonnis van de kantonrechter worden bekrachtigd.
2.11 In appel is [appellante] overwegend in het ongelijk gesteld. Het hof zal haar dan ook belasten met de proceskosten van het geding in hoger beroep. [geïntimeerde] heeft er voor gekozen om na de getuigenverhoren pleidooi te vragen. Dit pleidooi had, gelet op het beperkte karakter van de bewijsopdracht en het feit dat slechts twee getuigen zijn gehoord, geen enkele meerwaarde. desgewenst had [geïntimeerde] een (beknopte) memorie na enquête kunnen nemen. De kosten van het pleidooi zijn dan ook nodeloos aangewend en komen om die reden voor rekening van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] dient ook de kosten van [appellante] in verband met het pleidooi voor zijn rekening te nemen. Deze kosten strekken in mindering op de kosten van de advocaat van [geïntimeerde] voor de andere proceshandelingen. Per saldo betekent dit dat het hof de kosten van de advocaat van [geïntimeerde] op nihil zal stellen.
3. De beslissing:
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en bepaalt deze kosten, voor zover aan de zijde van [appellante] gevallen, op € 262,- aan verschotten en op nihil voor geliquideerd salaris van de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. H. de Hek, voorzitter, K.E. Mollema en J.H. Kuiper en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 23 april 2013 in bijzijn van de griffier.