GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zaaknummer gerechtshof 200.116.196/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 594084 CV 12-2178)
arrest van de eerste kamer van 4 juni 2013
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. R.K.E. Buysrogge, kantoorhoudend te Zwolle,
Provincie Flevoland,
zetelend te Lelystad,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de provincie,
advocaat: mr. G. Verberne, kantoorhoudend te Amsterdam.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 8 augustus 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad, verder aan te duiden als de kantonrechter.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 31 oktober 2012;
- de memorie van grieven (met productie) d.d. 29 januari 2013;
- de memorie van antwoord d.d. 12 maart 2013 (met producties);
- de akte uitlating producties zijdens [appellante] van 26 maart 2013;
- de antwoordakte zijdens de provincie van 26 maart 2013.
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3 De vordering van [appellante] luidt:
"te vernietigen het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 8 augustus 2012 en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [appellante] zoals opgenomen in de dagvaarding in eerste aanleg van 26 januari 2012 alsnog toe te wijzen met veroordeling van de Provincie in de kosten van beide instanties."
2.4 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
3. Ten aanzien van de feiten
3.1 Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1a tot en met 1e van genoemd vonnis is, behoudens ten aanzien van de vaststelling 1c waartegen grief is gericht, geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief I zal worden overwogen.
3.2 Het hof zal die feiten hierna herhalen, aangevuld met enige feiten die verder in appel als vaststaand hebben te gelden.
3.2.1 [appellante] exploiteerde van april 2009 tot oktober 2011 het restaurant/hotelschip "Prinses Maxima" dat is gelegen aan de Bremerbergdijk te Biddinghuizen. Het schip is over land alleen te bereiken via de Spijkweg.
3.2.2 De Spijkweg is van 2 november 2009 tot en met 18 december 2009 deels afgesloten geweest in verband met wegwerkzaamheden op het kruispunt Spijkweg-Bremerbergweg. Deze werkzaamheden werden verricht in opdracht van de provincie. Ondanks de werkzaamheden was de Prinses Maxima wel bereikbaar, maar vanuit de richting Harderwijk alleen via een omweg.
3.2.3 De provincie heeft de tijdelijke afsluiting van de Spijkweg met borden aangegeven en vermeld dat omliggende bedrijven bereikbaar zijn.
3.2.4 [appellante] heeft, stellende dat zij ten gevolge van de afsluiting en/of de onduidelijk bebordering omzetschade heeft geleden omdat in de periode van afsluiting alleen nog maar klanten die tevoren geboekt hadden kwamen en geen toevallige passanten, de provincie om schadevergoeding gevraagd. Gedeputeerde Staten van Flevoland hebben zulks geweigerd en [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar daartegen gerichte bezwaarschrift omdat uitsluitend de weg naar de burgerlijke rechter open stond.
4. De beslissing in eerste aanleg
4.1 [appellante] heeft gesteld dat de provincie onrechtmatig heeft gehandeld door tijdens de wegwerkzaamheden geen adequate borden op te stellen omtrent de bereikbaarheid van (ondermeer) haar bedrijf. De kantonrechter heeft de stellingen van [appellante] zo opgevat dat er ten onrechte een bord "gesloten in beide richtingen voor alle verkeer" - bord C1 uit de bijlage bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (Rvv 1990) - was geplaatst waardoor automobilisten direct rechtsomkeert maakten. Volgens de kantonrechter was geen sprake van een verbod om in te rijden, omdat onder deze borden de onderborden "uitgezonderd aanwonenden" en "aanwonenden en bedrijven bereikbaar" hingen. De provincie heeft daardoor niet de indruk gewekt dat er sprake was van een absoluut inrijverbod.
4.2 Enige dagen voor de plaatsing van bord C1 met het onderbord "aanwonenden en bedrijven bereikbaar" heeft er een groot geel bord gestaan met daarop de namen van bedrijven die wel bereikbaar waren. Daarop stond de naam van het bedrijf van [appellante] niet vermeld. Volgens de kantonrechter heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat zij daardoor schade heeft geleden.
De kantonrechter heeft de schadeclaim - door [appellante] begroot op € 6.500,- aan gederfde brutowinst - afgewezen.
5. De beoordeling van de grieven
5.1 Grief I richt zich tegen de aanduiding van de plaats waar de borden C1 en het gele bord met de opsomming van de bedrijven die wel bereikbaar waren, waren geplaatst. Volgens de toelichting op deze grief was dit niet op de kruising Spijkweg - Bremerbergweg, maar op de Spijkweg, tussen de kruising Spijkweg - [Elburgerweg] en de afslag naar de Bremerbergdijk.
De provincie erkent de juistheid van deze grief, die zij beschouwt als een verschrijving van de zijde van de kantonrechter.
Het hof zal uitgaan van de weergave van [appellante] en de grief derhalve in zoverre als terecht voorgedragen aanmerken. Of dit [appellante] baat, hangt evenwel van de beoordeling van de overige grieven af.
5.2 In de grieven II en III voert [appellante] aan dat de hiervoor genoemde borden niet de steen des aanstoots zijn, maar andere absolute verbodsborden, die vóór de kruising [Elburgerweg]-Spijkweg vóór de afslag Spijkweg waren geplaatst en waaraan geen onderbord over de bereikbaarheid van bedrijven ter plaatse was bevestigd. Volgens [appellante] zijn deze borden te zien op de eerste twee foto's van productie 6, gevoegd bij de inleidende dagvaarding. Op grond van deze borden zou het automobilisten verboden zijn de Spijkweg in te rijden en zouden ze de verderop geplaatste borden waarop grief I betrekking heeft niet eens tegenkomen.
5.3 De provincie heeft aangevoerd dat over deze borden nimmer klachten zijn geuit toen zij er stonden - anders dan over het gele bord met de opsomming van de bedrijven die wel bereikbaar waren - en dat voorafgaand aan deze borden geel/oranje borden waren geplaatst met de tekst "bedrijven Spijkweg bereikbaar". Hiervan heeft de provincie foto's overgelegd.
Voorts heeft de provincie aangegeven dat het [appellante] kennelijk nog slechts gaat om de toegangsroute vanuit Biddinghuizen en dat de toegangsroute vanuit Dronten en Harderwijk in haar ogen wel van juiste borden was voorzien.
5.4 Bij akte heeft [appellante] de echtheid van de door de provincie overgelegde foto's betwist.
5.5 Het hof oordeelt dat de provincie met de overgelegde foto's afdoende aannemelijk heeft gemaakt dat ook op het wegvak waarop [appellante] thans haar pijlen richt borden waren geplaatst met de tekst "Bedrijven Spijkweg bereikbaar", zodat de provincie ook op dat wegvak niet eenduidig de indruk heeft gewekt dat de Spijkweg vanaf de richting Biddinghuizen voor het gehele verkeer niet langer toegankelijk zou zijn. Voor de suggestie zijdens [appellante] dat de provincie met de foto's zou hebben gesjoemeld, onbreekt elk bewijs.
5.6 Zulks nog daargelaten dat de borden die zichtbaar zijn op de foto's overgelegd als productie 6 bij inleidende dagvaarding, geen C1-borden zijn en zelfs geen verbodsborden. Het betreft vierkante informatieborden gelijkend op bord L10 uit de bijlage van het RVV 1990, die niet die betekenis hebben die [appellante] daaraan hecht. Ook de door [appellante] zelf overgelegde tweede foto van productie 6 toont duidelijk een auto die op de voorsorteerstrook naar rechts rijdt, terwijl dat volgens [appellante] (ten onrechte) ter plekke niet zou mogen en ook niet zou gebeuren.
5.7 De grieven treffen geen doel.
Dat grief I terecht is opgeworpen, baat per saldo [appellante] niet.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en [appellante], als de in het ongelijk te stellen partij, met de kosten van de procedure belasten, voor wat het geliquideerde salaris van de advocaat betreft te begroten op 1 punt naar tarief I.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Lelystad van 8 augustus 2012;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de provincie vastgesteld op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 666,- voor verschotten;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, H. de Hek en B.J.H. Hofstee en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 4 juni 2013 in bijzijn van de griffier.