ECLI:NL:GHARL:2014:1383

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
200.105.610-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verzet tegen eiswijziging in hoger beroep betreffende contractuele boete na niet-nakoming van koopovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2014, betreft het een incident tot verzet tegen een eiswijziging in hoger beroep. De zaak is ontstaan uit een geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde] over de nakoming van een koopovereenkomst van een melkveehouderijbedrijf. In eerste aanleg had de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerde] recht had op een contractuele boete omdat [appellante] de overeenkomst niet was nagekomen. In hoger beroep vorderde [geïntimeerde] een concreet boetebedrag, wat leidde tot de eiswijziging waartegen [appellante] verzet aantekende. Het hof oordeelde dat de eiswijziging niet in strijd was met de goede procesorde en dat deze wijziging in lijn lag met het partijdebat in eerste aanleg. Het hof verklaarde het verzet van [appellante] ongegrond en stelde dat de eiswijziging toelaatbaar was, omdat deze niet leidde tot onredelijke vertraging of bemoeilijking van de verdediging. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol voor nadere memorie aan de zijde van [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.105.610/01
(zaaknr. rechtbank Leeuwarden 104186 / HA ZA 10-365)
arrest van de eerste kamer van 25 februari 2014 in het incident tot verzet tegen de eiswijziging in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
tevens eiseres in het incident tot verzet tegen de eiswijziging,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen:
[appellante],
advocaat: mr. P. Stehouwer, kantoorhoudende te Sneek,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 1],
geïntimeerde,
tevens verweerder in het incident tot verzet tegen de eiswijziging,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P.H. Redeker, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 21 december 2011 van de (toenmalige) rechtbank Leeuwarden, sector civiel recht (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 15 maart 2012 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van voormeld vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 24 april 2012. De conclusie van de appeldagvaarding luidt:
"(...) - zonodig onder aanvulling en/of verbetering der gronden - te vernietigen het vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 21 december 2011, (...) aangezien daarin op grond van een verkeerde interpretatie van de feiten [appellante] ten onrechte is veroordeelt tot het voldoen van een in het genoemde vonnis genoemde geldsom en/of boete en opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van geïntimeerde alsnog af te wijzen en/of te matigen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
2.2
[appellante] heeft een memorie van grieven (met producties) en een akte overlegging stukken genomen, met conclusie - zo begrijpt het hof - conform de appeldagvaarding.
2.3
Op de rol van 17 december 2013 heeft [geïntimeerde] een memorie van antwoord tevens akte wijziging van eis (met producties) genomen, met als conclusie:
"(...) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het Vonnis, zo nodig onder verbetering van de gronden, te bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting van:
1. de hoofdsom van:
I. € 9.643.200,00, althans;
II. € 9.609.600,00, althans;
III. € 9.559.200,00, althans;
IV. € 9.550.800,00, althans;
V. € 9.416.400,00, althans;
VI. € 8.173.200,00, althans;
VII. € 7.770.000,00, althans;
VIII. € 7.753.200,00, althans;
IX. € 7.694.400,00, althans;
X. € 7.585.200,00, althans;
XI. € 5.208.000,00,
althans een door uw Hof in goede justitie te bepalen bedrag aan Boetebedragen;
2. de wettelijke rente over het onder a) [het hof begrijpt: 1.] gevorderde:
primairvanaf de datum van betekening van het beslagverlof aan [appellante] BV.;
subsidiairvanaf de datum van indiening van deze Memorie;
3. de kosten van het leggen van beslag, zijnde € 5.549,97 (€ 4.580,00 + € 274,00 + € 164,66, exclusief BTW + € 531,31), althans een door uw Hof in goede Justitie te bepalen bedrag, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf:
primairde datum van betekening van het beslagverlof aan [appellante] BV.;
subsidiairvanaf de datum van indiening van deze Memorie;
4. de proceskosten, waaronder het griffierecht en het salaris van de advocaat, binnen 14 dagen na dagtekening van het in deze procedure te wijzen arrest,
en - voor zover voldoening niet binnen deze termijn zal hebben plaatsgevonden, derhalve voorwaardelijk - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf het verstrijken van deze termijn van 14 dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening van deze proceskosten."
2.4
[appellante] heeft een akte uitlating wijziging van eis genomen, waarin zij het hof verzoekt om de vermeerdering van eis niet toe te staan.
2.5
[geïntimeerde] heeft een conclusie van antwoord in incident genomen.
2.6
Partijen hebben de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident. De advocaat van [geïntimeerde] heeft in strijd met art. 5.1 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven niet een volledig procesdossier gefourneerd, maar volstaan met overlegging van de memorie van antwoord tevens akte wijziging van eis (met producties), de akte uitlating wijziging eis en de conclusie van antwoord in incident. Voor de ontbrekende stukken zal het hof zich verlaten op het procesdossier dat door de advocaat van [appellante] is overgelegd.
2.7
Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Stb. 2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Het gaat in de onderhavige zaak in het kort om het volgende.
3.2
[geïntimeerde] is een melkveehouder die zijn bedrijf op 1 februari 2008 aan [appellante] heeft verkocht. De koopovereenkomst is neergelegd in een akte van 15 februari 2008. In deze akte is opgenomen (samengevat) dat het complete melkveehouderijbedrijf, bestaande uit een bedrijfswoning met aangebouwde veeschuur inclusief ingebouwde toiletruimtes en paardenstallen, een aangebouwde jongveestal, een aangebouwde machineberging, een ligboxenstal met aanhorigheden, een kuilvoeropslagplaats, mestopslagplaats, verdere aanhorigheden, een ingericht campingterrein met aanhorigheden, ondergrond, erf, tuin en de bijbehorende landerijen, plaatselijk bekend P.W. Janssenlaan 53 te [plaats] ([provincie]), kadastraal bekend [nummers kadaster], totaal groot 39.21.93 hectare, voor een bedrag van 2,8 miljoen euro door [geïntimeerde] wordt verkocht aan [appellante].
3.3
Art. 10 van de koopovereenkomst van 15 februari 2008 luidt - voor zover relevant - als volgt:
artikel 10 Ingebrekestelling, ontbinding
10.1
Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige deze overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige.
(...)
10.3.
Indien de wederpartij geen gebruik maakt van zijn recht de overeenkomst te ontbinden en nakoming verlangt, zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij na afloop van de in artikel 10.1 vermelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien verstreken dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd zijn van drie pro mille van de koopsom, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding en vergoeding van kosten van verhaal. Indien de wederpartij na verloop van tijd de overeenkomst alsnog ontbindt dan zal deze boete verschuldigd zijn voor elke na afloop van de in 10.1 vermelde termijn van acht dagen verstreken dag tot aan de dag waarop de overeenkomst ontbonden is.
(...)
3.4
[appellante] heeft het melkveehouderijbedrijf van [geïntimeerde] doorverkocht aan derden, te weten de heren [A] en [B], beiden wonende te [woonplaats 2] (hierna: [de derden]).
3.5
Met het oog op de levering heeft [appellante] de volledige door hem aan [geïntimeerde] te betalen koopsom gestort onder de notaris mr. [de notaris], die gevestigd is en kantoor houdt in de gemeente Opsterland en woonachtig is in [woonplaats 3].
3.6
Levering van het melkveehouderijbedrijf door [geïntimeerde] aan [appellante] en doorlevering door [appellante] aan [de derden] heeft plaatsgevonden op 4 november 2008. De akte van levering is gepasseerd voor mr. [de notaris] voornoemd.
3.7
Van de tussen [geïntimeerde] en [appellante] overeengekomen koopsom heeft de notaris, mr. [de notaris], een bedrag van € 25.000,- onder zich gehouden. Correspondentie tussen de raadsman van [geïntimeerde] en mr. [de notaris] heeft er niet toe geleid dat de notaris het restant van de koopsom aan [geïntimeerde] heeft uitbetaald. Ook [appellante] heeft het restant van de koopsom, ondanks herhaalde verzoeken van [geïntimeerde], niet aan [geïntimeerde] uitbetaald.
3.8
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] [appellante] Beheer B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], en mr. [de notaris] in rechte betrokken. Bij akte heeft [geïntimeerde] verzocht rectificatie van een partijaanduiding toe te staan, waarbij voor [appellante] Beheer B.V. wordt gelezen: [appellante]. [geïntimeerde] heeft gevorderd (samengevat) een met dwangsommen versterkte veroordeling van mr. [de notaris] tot betaling van € 25.000,-, vermeerderd met rente en kosten. Ook heeft [geïntimeerde] een verklaring voor recht gevorderd dat [appellante] de koopovereenkomst niet is nagekomen, zodat [appellante] de contractuele boete van art. 10.3 van de koopovereenkomst van 15 februari 2008 verschuldigd is, dan wel een verklaring voor recht dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde] door te belemmeren dat mr. [de notaris] het restant van de koopsom aan [geïntimeerde] zou uitbetalen en dat [appellante] daarom gehouden is de schade (nader op te maken bij staat) die [geïntimeerde] hierdoor heeft geleden, te vergoeden.
3.9
De rechtbank heeft de rectificatie van de partijaanduiding toegestaan. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank als volgt beslist:
''1. veroordeelt mr. [de notaris] tot betaling van het restant van de koopsom ad € 25.000,00, binnen vierentwintig uur na betekening van dit vonnis;
2. veroordeelt mr. [de notaris] tot betaling van de wettelijke rente over € 25.000,00 vanaf 11 november 2008 tot aan de dag van volledige betaling;
3. verklaart voor recht dat [appellante] de koopovereenkomst d.d. 15 februari 2008 niet nakomt, waardoor [appellante] op grond van artikel 10.3 van de koopovereenkomst d.d. 15 februari 2008 de contractuele boete verschuldigd is aan [geïntimeerde];
4. veroordeelt mr. [de notaris] en [appellante] hoofdelijk in de proceskosten, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 1.946,86, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6. wijst het meer of anders gevorderde af.''

4.De beoordeling in het incident tot verzet tegen de eiswijziging

4.1
Op grond van art. 130 lid 1 Rv juncto art. 353 lid 1 Rv komt aan [geïntimeerde] de bevoegdheid toe zijn eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
4.2
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen, is in hoger beroep in die zin beperkt dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijk eiser is gesteld. Op deze "in beginsel strakke regel" kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de verandering of vermeerdering van eis plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Voorts kan in het algemeen een verandering of vermeerdering van eis na het tijdstip van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (zie o.a. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064).
4.3
Ter toelichting van de eiswijziging in hoger beroep heeft [geïntimeerde] (samengevat) gesteld dat thans duidelijkheid bestaat over de datum waarop [appellante] het laatste boetebedrag is verschuldigd, te weten 27 december 2011. De contractuele boete van € 8.400,- per dag is verschuldigd over ten hoogste 1.148 dagen, hetgeen een contractuele boete betekent van ten hoogste € 9.643.200,-. [geïntimeerde] vordert laatstgenoemd bedrag, dan wel een lager bedrag, afhankelijk van verschillende in de memorie van antwoord nader aangeduide peildata.
4.4
[appellante] heeft (samengevat) gesteld dat geen sprake is van een eiswijziging, maar van een koerswijziging ten opzichte van de procedure in eerste aanleg die erop neerkomt dat thans een gehele nieuwe vordering wordt ingesteld. Volgens [appellante] is de eiswijziging in strijd met de goede procesorde en maakt [geïntimeerde] misbruik van recht door zijn eis te wijzigen. Over boetes is in eerste aanleg niet geprocedeerd, aldus [appellante], zodat het toestaan van de eiswijziging - mede gelet op de hoogte van de gevorderde bedragen - betekent dat [appellante] een feitelijke instantie wordt ontnomen met betrekking tot de hoogte van de boete en de vraag in hoeverre een eventueel verschuldigde boete gematigd dient te worden. Omdat [geïntimeerde] niet incidenteel heeft geappelleerd, staat het hem volgens [appellante] niet vrij om zijn eis te wijzigen, omdat [appellante] hiertegen niet volop verweer kan voeren. De procedure zou onredelijk vertraagd worden, indien [appellante] zich bij akte zou moeten uitlaten over de gevorderde hoofdsommen, aldus tot zover [appellante].
4.5
De omstandigheid dat [geïntimeerde] niet incidenteel heeft geappelleerd tegen het vonnis van 21 december 2011, doet aan de in 4.1 bedoelde bevoegdheid - anders dan [appellante] ingang wil doen vinden - niet af. Het hof stelt voorts vast dat de eiswijziging van [geïntimeerde] voldoet aan de in 4.2 vermelde "in beginsel strakke regel", nu [geïntimeerde] zijn eiswijziging in de memorie van antwoord heeft opgenomen en toegelicht. Het geding in hoger beroep wordt in zoverre dan ook niet vertraagd door de eiswijziging.
4.6
Voor zover de eiswijziging een koerswijziging betekent in vergelijking met de procedure in eerste aanleg, geldt dat [geïntimeerde] niet gehouden is hiervoor een verklaring te geven. Zelfs indien de eiswijziging zou betekenen dat [geïntimeerde] in hoger beroep een standpunt inneemt dat haaks staat op hetgeen hij in eerste aanleg heeft bepleit, is dit toegestaan (HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3912).
4.7
Voor zover door [appellante] is gesteld dat haar door de eiswijziging een feitelijke instantie wordt onthouden, oordeelt het hof dat aan het wettelijk stelsel inherent is dat op de gewijzigde eis enkel door het hof als feitelijke instantie recht wordt gedaan. Het gemis van een feitelijke instantie is op zichzelf dan ook niet doorslaggevend. In dit geval geldt verder dat de wijziging van de vordering in het verlengde ligt van het partijdebat zoals zich dat in eerste aanleg heeft ontwikkeld en nauw verband houdt met de reeds bekende feiten en omstandigheden. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] immers een verklaring voor recht gevorderd dat [appellante] de koopovereenkomst van 15 februari 2008 niet is nagekomen en dat [appellante] op grond daarvan de contractuele boete van art. 10.3 van voormelde koopovereenkomst aan [geïntimeerde] is verschuldigd. Deze niet-nakoming is blijkbaar - volgens de stellingen van [geïntimeerde] - geëindigd op 27 december 2011, zodat [geïntimeerde] niet langer schade op te maken bij staat vordert, maar de contractuele boete over het aantal dagen dat [appellante] - weer volgens de stellingen van [geïntimeerde] - de de koopovereenkomst van 15 februari 2008 niet is nagekomen. De eiswijziging strekt er naar het oordeel van het hof dan ook veeleer toe te voorkomen dat over het geschil tussen partijen een nieuwe procedure ter vaststelling van de hoogte van de boete zou moeten worden aangespannen, terwijl het geding in hoger beroep er niet nodeloos gecompliceerd van wordt. In de argumenten van [appellante] ziet het hof dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de eiswijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Van misbruik van recht zijdens [geïntimeerde] is evenmin sprake.
4.8
[appellante] zal gelegenheid worden geboden om (desgewenst) bij nadere memorie te reageren op de gewijzigde eis en de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord in het geding gebrachte producties.
4.9
Het hof ziet derhalve (ook ambtshalve) geen grond voor het oordeel dat [appellante] door de eiswijziging van [geïntimeerde] onredelijk in zijn verdediging wordt bemoeilijkt en/of dat het geding er onredelijk door zal worden vertraagd. Het hof zal in hoger beroep dan ook recht doen op de gewijzigde eis van [geïntimeerde] zoals weergegeven in 2.3.
4.1
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het incident tot verzet tegen de eiswijziging
verklaart het verzet van [appellante] tegen de eiswijziging van [geïntimeerde] ongegrond;
bepaalt dat over de kosten van het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de (hoofd)zaak.
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 8 april 2014voor nadere memorie aan de zijde van [appellante] als bedoeld in rechtsoverweging 4.8.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. H. de Hek en mr. L. Groefsema en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 25 februari 2014.