ECLI:NL:GHARL:2014:2021

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
11 maart 2014
Zaaknummer
200.135.072-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verzet tegen eiswijziging in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 11 maart 2014 een arrest gewezen in een incident tot verzet tegen een eiswijziging. De zaak betreft een hoger beroep ingesteld door [appellante] tegen een eindvonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin haar vorderingen waren afgewezen. [Appellante] had in eerste aanleg schadevergoeding gevorderd van [geïntimeerde] naar aanleiding van de beëindiging van een onderaannemingsovereenkomst voor de aanleg van glasvezelkabel. In het hoger beroep heeft [appellante] haar eis gewijzigd, wat door [geïntimeerde] werd bestreden. Het hof oordeelde dat de eiswijziging niet in strijd was met de goede procesorde en dat [geïntimeerde] niet onredelijk in haar verdediging werd bemoeilijkt. Het hof verklaarde het verzet van [geïntimeerde] tegen de eiswijziging ongegrond en verwees de hoofdzaak naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde]. De beslissing over de kosten van het incident werd gereserveerd voor de einduitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.135.072/01
(zaaknr. rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden 114336 / HA ZA 11-584)
arrest van de eerste kamer van 11 maart 2014 in het incident tot verzet tegen de eiswijziging in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
appellante,
tevens verweerster in het incident tot verzet tegen de eiswijziging,
in eerste aanleg eiseres,
hierna te noemen:
[appellante],
advocaat: mr. B. van de Kam, kantoorhoudende te Zwolle,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
geïntimeerde,
tevens eiseres in het incident tot verzet tegen de eiswijziging,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna te noemen:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H. de Boer, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het tussenvonnis van 25 juli 2012 van de (toenmalige) rechtbank Leeuwarden, sector civiel recht, en het eindvonnis van 28 augustus 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 24 september 2013 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van voormeld eindvonnis van 28 augustus 2013 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 15 oktober 2013.
2.2
[appellante] heeft een memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging van eis (met producties), genomen. Hierin wijzigt [appellante] haar eis als volgt:
"(...) bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Noord Nederland (...) d.d. 28 augustus 2013 gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de aanneemsom (minus de besparingen) ten bedrage van € 220.813,07 (glasvezel) en € 69.466,18 (bestrating), te vermeerderen met de BTW en wettelijke (handels)rente vanaf de dag der dagvaarding, althans een in goed justitie te bepalen termijn tot de dag der algehele voldoening;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 31.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, althans een in goed justitie te bepalen termijn tot de dag der algehele voldoening
- Aangezien [geïntimeerde] niet bereid is om buitengerechtelijk tot een oplossing te komen, heeft [appellante] zich genoodzaakt gezien de zaak uit handen te geven. Hierdoor heeft [appellante] buitengerechtelijke kosten gemaakt, die op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub c BW als vermogensschade voor rekening van [geïntimeerde] komen. Deze kosten zijn als redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte aan te merken. De buitengerechtelijke kosten bedragen, overeenkomstig het rapport Voorwerk II, twee punten van het geldende liquidatietarief, zijnde een totaalbedrag van
€ 6.526Deze kosten hebben betrekking op werkzaamheden die niet kunnen worden beschouwd als werkzaamheden ter voorbereiding van deze procedure, maar rechtstreeks verband houden met pogingen van de advocaat om gedaagde te bewegen mee te werken aan een oplossing, zoals hiervoor uiteengezet, door het inwinnen van inlichtingen, voeren van correspondentie met [geïntimeerde] en de advocaat van [geïntimeerde].
- Op grond van artikel 237 lid 4 juncto artikel 239 Rv komen de na de uitspraak ontstane kosten, daarbij inbegrepen de voorschotten en salaris van de advocaat, voor vergoeding door de in het ongelijk gestelde partij in aanmerking. Deze kosten zijn berekend op
€ 131,00zonder betekening en
€ 199,00ingeval van betekening. Uit rechtspraak blijkt dat een kostenveroordeling niet mede een titel oplevert voor de executie van nasalaris. [appellante] vorderen daarom om [appellante] [het hof begrijpt: [geïntimeerde]] naast de proceskostenveroordeling op voorhand te veroordelen in de nakosten advocaat van € 131,00 zonder betekening en € 199,00 ingeval van betekening, alsmede in de wettelijke rente over de totale kostenveroordeling.
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten ten bedrage van € 386,51 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2013, althans een in goede justitie te bepalen datum tot de dag der algehele voldoening;
- [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties te veroordelen,daaronder begrepen de kosten ven eventuele getuigen en/of deskundigen te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het arrest, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 14e dag na dagtekening van het arrest."
2.3
De conclusie van de memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging van eis, luidt:
"(...) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Het door de Rechtbank Noord-Nederland gewezen vonnis (...) d.d. 28 augustus 2013 gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende met in achtneming van de eiswijziging, zoals in deze memorie verzocht - zo nodig onder verbetering en aanvulling van rechtsgronden - de vordering van [appellante] alsnog toe te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, daaronder begrepen de kosten van eventuele getuigen en/of deskundigen."
2.4
[geïntimeerde] heeft een akte houdende verzet wijziging van eis genomen, met conclusie tot afwijzing van de eiswijziging.
2.5
[appellante] heeft een antwoordakte inzake verzet eiswijziging genomen.
2.6
Partijen hebben de stukken overgelegd en arrest gevraagd in het incident. In het door [appellante] overgelegde procesdossier ontbreekt pagina 3 van de inleidende dagvaarding. Het hof heeft daarvoor geput uit de door [geïntimeerde] overgelegde stukken.

3.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Het gaat in de onderhavige zaak in het kort om het volgende.
3.2
In verband met de aanleg van glasvezelkabel in de gemeente Leeuwarden heeft [appellante] in onderaanneming werkzaamheden uitgevoerd voor [geïntimeerde]. De werkzaamheden van [appellante] zijn gestart op 6 september 2010.
3.3
Per e-mailbericht van 24 september 2010 heeft [geïntimeerde] de samenwerking met [appellante] beëindigd. De door [appellante] uitgevoerde werkzaamheden zijn door [geïntimeerde] betaald.
3.4
[appellante] heeft [geïntimeerde] in rechte betrokken. In eerste aanleg heeft [appellante] gesteld schade te hebben geleden als gevolg van de opzegging door [geïntimeerde] van de tussen partijen gesloten overeenkomsten van onderaanneming. [appellante] vordert in eerste aanleg een veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de door haar geleden schade, nader op te maken bij staat, plus rente en kosten.
3.5
In het bestreden eindvonnis van 28 augustus 2013 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar verwezen in de proceskosten.

4.De beoordeling in het incident tot verzet tegen de eiswijziging

4.1
Op grond van art. 130 lid 1 Rv juncto art. 353 lid 1 Rv komt aan [appellante] de bevoegdheid toe haar eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden, indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
4.2
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen, is in hoger beroep in die zin beperkt dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijk eiser is gesteld. Op deze "in beginsel strakke regel" kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de verandering of vermeerdering van eis plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Voorts kan in het algemeen een verandering of vermeerdering van eis na het tijdstip van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (zie o.a. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064).
4.3
Ter toelichting van de eiswijziging in hoger beroep heeft [appellante] (samengevat) gesteld dat zij haar eis wijzigt in het licht van het oordeel van de rechtbank dat een verwijzing naar de schadestaatprocedure zich niet verhoudt met de aard van de op nakoming gebaseerde vordering van [appellante].
4.4
[geïntimeerde] heeft (samengevat) gesteld dat zij onevenredig wordt benadeeld door de te late eiswijziging en dat haar een instantie wordt ontnomen.
4.5
Het hof stelt vast dat de eiswijziging van [appellante] voldoet aan de in 4.2 vermelde "in beginsel strakke regel", nu [appellante] haar eiswijziging in de memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging van eis, heeft opgenomen en toegelicht. Het geding in hoger beroep wordt in zoverre dan ook niet vertraagd door de eiswijziging.
4.6
Voor zover in de stellingen van [geïntimeerde] het standpunt besloten ligt dat [appellante] geen (goede) verklaring heeft gegeven voor de koerswijziging die haar eiswijziging betekent in vergelijking met de procedure in eerste aanleg, geldt dat [appellante] tot het geven van een dergelijke verklaring niet gehouden is. Zelfs indien de eiswijziging zou betekenen dat [appellante] in hoger beroep een standpunt inneemt dat haaks staat op hetgeen zij in eerste aanleg heeft bepleit, is dit toegestaan (HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3912).
4.7
Ten aanzien van de stelling van [geïntimeerde] dat haar door de eiswijziging een feitelijke instantie wordt onthouden, oordeelt het hof dat aan het wettelijk stelsel inherent is dat op de gewijzigde eis slechts door het hof als feitelijke instantie recht wordt gedaan. Het gemis van een feitelijke instantie is op zichzelf dan ook niet doorslaggevend. In dit geval geldt verder dat de eiswijziging in essentie niet meer inhoudt dan een verduidelijking en concretisering van hetgeen [appellante] reeds in eerste aanleg heeft beoogd te vorderen. De feiten die bij de beoordeling van de gewijzigde eis (en grondslag) een rol spelen, zijn in essentie niet anders dan de feiten die reeds in eerste aanleg als relevant zijn aangemerkt. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - valt niet in te zien waarom [geïntimeerde] zich tegen de gewijzigde eis (en grondslag) niet adequaat zou kunnen verweren, te meer omdat zij hiervoor bij memorie van antwoord nog alle gelegenheid heeft.
4.8
Door de eiswijziging van [appellante] wordt [geïntimeerde] niet onredelijk in haar verdediging bemoeilijkt, noch wordt het geding in hoger beroep er onredelijk door vertraagd. In de argumenten van [geïntimeerde] ziet het hof derhalve (ook ambtshalve) geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de eiswijziging in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal in hoger beroep dan ook recht doen op de gewijzigde eis van [appellante] zoals weergegeven in 2.2 en 2.3.
4.9
De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden gereserveerd tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het incident tot verzet tegen de eiswijziging
verklaart het verzet van [geïntimeerde] tegen de eis- dan wel grondslagwijziging van [appellante] ongegrond;
bepaalt dat over de kosten van het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de (hoofd)zaak.
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 22 april 2014voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde].
Aldus gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek, en mr. A.M. Koene, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dinsdag 11 maart 2014 in bijzijn van de griffier.