Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
arrest van de tweede kamer van 18 maart 2014
[appellante],
[appellante],
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerde 3].,
[geïntimeerden],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 maart 2014, staat de vraag centraal of een deelgenoot van een mandelige zaak verdergaand gebruik mag maken van die zaak dan tijdelijk. De appellante, eigenaar van een perceel, heeft in 2008 een trap geplaatst in een mandelige gang die eigendom is van haar en de geïntimeerden. De rechtbank heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat deze plaatsing niet geoorloofd was, en de appellante veroordeeld om de trap te verwijderen. In hoger beroep heeft de appellante haar vorderingen gewijzigd en verzocht om de plaatsing van de trap te legaliseren of om een erfdienstbaarheid te vestigen. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld en geconcludeerd dat de appellante niet voldoende heeft aangetoond dat de geïntimeerden toestemming hebben gegeven voor het gebruik van de mandelige gang op de door haar gewenste wijze. Het hof heeft de grieven van de appellante verworpen en het eerdere vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De kosten van het geding in hoger beroep zijn voor rekening van de appellante, die in het ongelijk is gesteld. Het hof heeft de kosten vastgesteld en uitvoerbaar bij voorraad verklaard.