ECLI:NL:GHARL:2014:2995

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
10 april 2014
Zaaknummer
200.126.273
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie en draagkracht van ouders na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie na de echtscheiding van de betrokken partijen. De man en de vrouw, die samen twee kinderen hebben, zijn in geschil over de hoogte van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, alsook over het gebruik van de voormalige echtelijke woning en de bijbehorende gebruiksvergoeding. De rechtbank had eerder de bijdrage vastgesteld op € 539,- per kind per maand, maar de man is in hoger beroep gegaan met dertien grieven, waarbij hij onder andere de behoefte van de kinderen en de draagkracht van beide ouders aan de orde stelde.

Het hof heeft vastgesteld dat de man, die sinds 1 januari 2014 een WW-uitkering ontvangt, een bruto inkomen had van € 6.412,25 per maand voordat zijn dienstverband bij Unilever eindigde. De vrouw, die als zzp-er werkt, heeft een lager inkomen en woont met de kinderen in de voormalige echtelijke woning. Het hof heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en geconcludeerd dat de man in staat is om een lagere bijdrage te betalen dan eerder was vastgesteld. De partijen kwamen tijdens de mondelinge behandeling overeen dat de behoefte van de kinderen op € 540,- per kind per maand wordt gesteld.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld op € 159,- per kind per maand, met terugwerkende kracht tot de datum van de echtscheiding op 24 mei 2013. De beslissing van het hof houdt rekening met de financiële situatie van beide ouders en de noodzaak om de kinderen te voorzien in hun basisbehoeften. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.126.273/01 en 200.126.274
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, 320033 en 320037)
beschikking van de familiekamer van 10 april 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.M. Spronk te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.M. Heiner te Amersfoort.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 24 oktober 2012 en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 6 februari 2013, hersteld bij beschikking van 29 mei 2013, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 3 mei 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 17 juli 2013;
- een journaalbericht van mr. Spronk van 28 november 2013, ingekomen op 29 november 2013;
- een journaalbericht van mr. Spronk van 28 november 2013 met bijlagen, ingekomen op 2 december 2013;
- een journaalbericht van mr. Heiner van 2 december 2013 met bijlagen, ingekomen op 4 december 2013;
- een journaalbericht van mr. Spronk van 4 december 2013 met bijlagen, ingekomen op 5 december 2013
- een journaalbericht van mr. Heiner van 5 december 2013 met bijlagen, ingekomen op 6 december 2013.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 december 2013 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.4
Desgevraagd hebben de advocaten van partijen over en weer ter mondelinge behandeling meegedeeld dat zij voldoende hebben kennisgenomen van voormelde journaalberichten met bijlagen van 2, 4 en 5 december 2013, dat hij zich voldoende hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemmen met overlegging van die stukken zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die stukken.
2.5
Met instemming van het hof zijn na de mondelinge behandeling nog de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van mr. Spronk van 7 januari 2014, ingekomen op 7 januari 2014;
- een journaalbericht van mr. Heiner van 7 januari 2014, ingekomen op 8 januari 2014;
- een journaalbericht van mr. Spronk van 8 januari 2014, ingekomen op 8 januari 2014.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 24 mei 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2003, en
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2004, ook wel gezamenlijk de kinderen van partijen te noemen.
3.3
De man, geboren op [geboortedatum] 1970 en van Belgische nationaliteit, woont sinds 15 oktober 2012 samen met [A], die in eigen levensonderhoud voorziet. Op 21 april 2013 is uit de relatie van de man met [A] [kind 3], verder te noemen [kind 3], geboren. Tot dit gezin behoren ook de twee kinderen van [A] uit haar eerdere relatie.
3.4
Het inkomen van de man bedraagt blijkens de overgelegde salarisspecificaties 2013 € 6.412,25 bruto per maand, te vermeerderen met een vakantietoeslag. Op 1 januari 2014 is het dienstverband van de man bij Unilever beëindigd. De man heeft daarbij een eenmalige belaste uitkering van € 99.281,- ontvangen. Met ingang van 1 februari 2014 ontvangt de man een WW-uitkering.
3.5
De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1967, vormt met de kinderen van partijen een gezin.
Zij heeft als zzp-er een opdracht bij Dr. Oetker aanvaard met ingang van 8 april 2013.
Het contract met Dr. Oetker is per 31 augustus 2013 beëindigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil zijn de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de gebruiksvergoeding.
4.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking die bijdrage met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zijnde 24 mei 2013, vastgesteld op € 539,- per kind per maand, bepaald dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om gedurende zes maanden met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand in de woning aan de [adres] ([postcode]) [woonplaats] te blijven wonen en de bij de woning en tot de inboedel behorende zaken te blijven gebruiken op voorwaarde dat de vrouw die woning op het ogenblik van inschrijving bewoont, en het verzoek van de man tot vaststelling van een gebruiksvergoeding afgewezen.
4.3
De man is met dertien grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. De grieven II en III zien op de behoefte van de kinderen, de grieven V tot en met VII op de draagkracht van de man, de grieven I , IV en VIII op de draagkracht van de vrouw en de grieven XI en XII op het voortgezet gebruik van de voormalig echtelijke woning en de gebruiksvergoeding. De grieven IX, X en XIII missen zelfstandige betekenis en zullen daarom niet afzonderlijk besproken worden.
4.4
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de in het geding zijnde verzoeken te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking:
- het inleidend verzoek van de vrouw tot een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen af te wijzen en te bepalen dat de man zal bijdragen in deze kosten met € 118,76 per kind per maand met ingang van 21 april 2013, althans met ingang van de datum van het hoger beroepschrift, en tot en met 28 februari 2014, en met € 25,- per kind per maand met ingang van 1 maart 2014, althans een bedrag dat het hof juist acht;
- het verzoek van de vrouw tot voortgezet gebruik van de voormalig echtelijke woning slechts toe te wijzen voor maximaal zes maanden, ingaande 7 mei 2013, derhalve uiterlijk tot en met 6 november 2013, en voorts uitsluitend in combinatie met toewijzing van een gebruiksvergoeding en op de voorwaarde dat de vrouw daadwerkelijk meewerkt aan de verkoop van deze woning;
- te bepalen dat de vrouw met ingang van 7 mei 2013 aan de man een gebruiksvergoeding betaalt van € 587,77 per maand (zijnde de helft van de maandelijks verschuldigde hypotheekrente), althans een bedrag dat het hof juist acht.
4.5
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij verzoekt het hof de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.6
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ten aanzien van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen acht het hof zich reeds bevoegd op grond van artikel 3 aanhef en sub a van de Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (Alimentatieverordening), nu de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Ingevolge artikel 15 van de Alimentatieverordening juncto artikel 3 van het Haagse Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, is het Nederlandse recht van toepassing, nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is.
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen
5.2
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof zijn partijen tot overeenstemming gekomen over de behoefte van de kinderen aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. Partijen hebben afgesproken dat zij de behoefte stellen op € 540,- per kind per maand en dat zij de behoefte van [kind 3] ook stellen op € 540,- per maand. Het hof zal daarvan hierna uitgaan. Grief II behoeft daarom niet meer te worden besproken.
5.3
Naar het oordeel van het hof betreft het eigen aandeel van de ouders in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen in beginsel voormeld bedrag minus het kindgebonden budget. Bij de toelichting op grief III stelt de man dat de vrouw recht heeft op een kindgebonden budget van € 129,- per maand. Nu het hof de vrouw een verdiencapaciteit toedicht – zoals hierna zal blijken – zal het hof niet uitgaan van de door de man in het geding gebrachte proefberekening en geen rekening houden met het kindgebonden budget. Grief III faalt in zoverre.
5.4
Nu in hoger beroep vaststaat dat de ingangsdatum van de in geschil zijnde onderhoudsverplichting is bepaald op 24 mei 2013 en derhalve ligt na 1 april 2013, zal het hof, conform de aanbevelingen van de expertgroep alimentatienormen, de draagkracht beoordelen volgens de nieuwe rekenwijze.
5.5
De man stelt dat de vrouw ook dient bij te dragen in de behoefte van de kinderen. Het hof overweegt dat beide ouders naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. In zoverre slagen de grieven I en IV. Het hof zal dan ook ieders draagkracht beoordelen en vaststellen.
5.6
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen te betalen. De vrouw betwist dat.
5.7
Voor de draagkracht van de man gaat het hof uit van het inkomen dat de man tot 1 januari 2014 heeft genoten bij Unilever. Dat levert, rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, een netto besteedbaar inkomen van € 4.085,- per maand op. Het hof houdt vooralsnog geen rekening met de inkomensterugval van de man per 1 januari 2014. De man ontvangt met ingang van 1 februari 2014 een WW-uitkering en kan met de beëindigingsvergoeding die hij heeft ontvangen van bijna € 100.000,- zijn inkomen aanvullen tot het oude niveau, ook al vanaf januari 2014. Indien recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, dient de draagkracht met dit bedrag te worden verhoogd. Het hof berekent het fiscaal voordeel op basis van het netto besteedbaar inkomen van de man op € 123,-.
5.8
De man verzoekt het hof naast zijn huurlasten rekening te houden met de aan de voormalig echtelijke woning verbonden hypotheeklasten. Naar het oordeel van het hof dient rekening te worden gehouden met deze niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten, conform de aanbevelingen van de expertgroep alimentatienormen. Rekenkundig betekent dit dat het draagkrachtloos inkomen van de man dient te worden verhoogd met extra woonlasten die niet zijn inbegrepen in de forfaitaire woonlast. De forfaitaire woonlast van de man, te weten een redelijke netto woonlast van 30% van voormeld netto besteedbaar inkomen, bedraagt afgerond € 1.226,-. De feitelijke woonlasten van de man bedragen in totaal afgerond € 1.872,- per maand en bestaan uit de netto hypotheek- en woonlast van de echtelijke woning van € 779,50, volgens de opgave van de man bij beroepschrift, een aan de hypotheek gekoppelde premie levensverzekering van € 192,79 en € 900,- aan huur. Het hof zal het verschil tussen de feitelijke lasten en de forfaitaire last, te weten € 646,-, optellen bij het draagkrachtloos inkomen van de man. De draagkrachtruimte van de man bedraagt aldus afgerond € 1.364,- [4.085 - (0,3 x 4.085 + 850 + 646)] per maand. De man heeft aldus een draagkracht van € 1.078,- (€ 955,- + € 123,-) per maand. De grieven V en VII slagen dan ook.
5.9
De man heeft gesteld dat hij per 1 maart 2014 geen recht meer heeft op aftrek van de hypotheekrente, nu hij vanaf die datum al twee jaar niet meer in de echtelijke woning verblijft. Het hof ziet aanleiding om, nu de datum van deze beschikking na 1 maart 2014 ligt, aan te geven hoe alsdan de woonlasten van de man dienen te worden beoordeeld. Het hof gaat daarbij ervan uit dat de echtelijke woning nog niet verkocht is. Indien de man op
1 maart 2014 niet woont in de echtelijke woning, maar wel alle lasten voldoet ten behoeve van deze woning, berekent het hof de draagkracht van de man als volgt. De feitelijke woonlasten van de man bedragen in deze situatie € 1.175,74 aan hypotheekrente, een aan de hypotheek gekoppelde premie levensverzekering van € 192,79 en een huurlast van € 900,- per maand. In totaal aldus afgerond € 2.269,- per maand. Het hof zal het verschil tussen de feitelijke woonlast en voormelde forfaitaire woonlast, te weten afgerond € 1.043,- optellen bij het draagkrachtloos inkomen van de man. De draagkrachtruimte van de man bedraagt dan afgerond € 956,- [4.085 - (0,3 x 4.085 + 860 + 1.043)] per maand. De man heeft in die situatie aldus een draagkracht van afgerond € 792,- (€ 669 + € 123,-) per maand.
In het geval de man na 1 maart 2014 de voormalig echtelijke woning bewoont, stelt het hof vast dat de feitelijke netto woonlasten (zijnde voormelde € 779,50 netto per maand en de aan de hypotheek gekoppelde premie levensverzekering van € 192,79) niet uitkomen boven zijn redelijk geachte woonlast van 30% van het netto inkomen, zodat er in die situatie geen reden zou zijn tot een correctie van het draagkrachtloos inkomen vanwege niet vermijdbare en niet verwijtbare lasten als gevolg van de echtscheiding. De draagkrachtruimte van de man in die situatie bedraagt afgerond € 2.000,- [4.085 - (0,3 x 4.085 + 860)] per maand. De man heeft in die situatie een draagkracht van € 1.523,- (€ 1400,- + € 123,-) per maand.
5.1
In de jaren 2006-2010 heeft de vrouw inkomen uit onderneming genoten als zzp-er. Het bedrijfsresultaat lag in die jaren tussen € 50.000,- en € 70.000,-. Vanaf juli 2011 heeft de vrouw geen opdrachten meer verricht. In 2012 heeft de vrouw een opdracht aangenomen van de NUON. IN 2013 heeft de vrouw vanaf april 2013 tot eind augustus 2013 een opdracht bij dr. Oetker verricht voor 24 uur per week tegen een uurtarief van € 65,-.
Gelet op de behaalde resultaten in het verleden, de opleiding en werkervaring van de vrouw, de door de vrouw in 2013 verrichte opdracht voor dr. Oetker, acht het hof de vrouw in staat jaarlijks in staat een bedrijfsresultaat (na aftrek van kosten) van € 45.000,- te behalen. Het hof acht dit inkomen uit onderneming reëel, ook in mindere economische tijden. Op basis van het door de vrouw in 2013 genoten uurtarief, heeft de vrouw, uitgaande van voormeld resultaat, geen recht op de zelfstandigenaftrek en ook niet op de combinatiekorting. Het hof zal daarmee dan ook geen rekening houden.
Het hof merkt nog op dat in de schatting van de voorlopige resultaten over de eerste zeven maanden van 2013 melding wordt gemaakt van een arbeidsongeschiktheidsverzekering en een bijdrage voor de FOR. Niet duidelijk is geworden of de vrouw deze bedragen thans daadwerkelijk voldoet of dat sprake is van een voornemen. De vrouw heeft in het verleden in de jaarstukken dergelijke posten niet opgevoerd. Op zich acht het hof het redelijk dat de vrouw een arbeidsongeschiktheidsverzekering afsluit en pensioenvoorzieningen treft. Nu de vrouw niet heeft onderbouwd dat zij daarvoor thans bedragen betaald, zal het hof daarmee nog geen rekening houden. Bij een bedrijfsresultaat van € 45.000,- per jaar hoort, rekening houdende met de de MKB Winstvrijstelling, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de alleenstaande ouder-korting, een besteedbaar maandinkomen van € 2.778,-.
5.11
Gebleken is dat de vrouw ten tijde van de mondelinge behandeling in de echtelijke woning woont en geen bijdrage aan de woonlasten levert. Het hof acht het redelijk in de situatie dat de vrouw in de echtelijke woning woont en geen woonlasten heeft, en de man de betaling van de (voor hem niet vermijdbare en niet verwijtbare) woonlasten op zich neemt, de forfaitaire woonlast van de vrouw buiten beschouwing te laten. De draagkrachtruimte van de vrouw bedraagt zonder woonlasten € 1.928,- (2.778 - 850) per maand. De draagkracht afgerond aldus € 1.350,- per maand.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat zij zal gaan verhuizen, vermoedelijk naar [Plaats]. In de situatie dat de vrouw na 1 maart 2014 wel woonlasten heeft, is het redelijk uit te gaan van de forfaitaire woonlast. De draagkrachtruimte van de vrouw is afgerond € 1.085,- [2.778 – (0,3 x 2.778 + 860). De draagkracht van de vrouw is 70% van deze ruimte en aldus € 760,- per maand.
5.12
Het voorgaande laat zich als volgt samenvatten:
draagkracht draagkracht totale totale bijdrage man
man vrouw draagkracht in kosten [kind 1]/[kind 2]
(zonder zorgkorting)
1. feitelijke situatie man
en vrouw per
24 mei 2013: € 1.078,- € 1.350,- € 2.428,- € 480,-
(1.078/2.428 x 1080)
2. situatie na
1 maart 2014,
indien de man niet in echtelijke woning
woont, lasten daarvan betaalt en
geen aftrek hypotheekrente geniet en
de vrouw geen woonlasten heeft: € 792,- € 1.350,- € 2.142,- € 399 ,- (792/2.142 x 1080)
3. situatie na 1 maart 2014, indien
de man niet in de echtelijke woning woont,
de lasten daarvan betaalt en geen aftrek
hypotheekrente geniet en de vrouw
woonlasten heeft: € 792,- € 760,- € 1.552,- € 551,-
(792/1.552 x 1080)
4. situatie na
1 maart 2014,
indien de man in echtelijke woning
woont, lasten daarvan betaalt en
aftrek hypotheekrente geniet en
de vrouw woonlasten heeft: € 1.523,- € 760,- € 2.283,- € 720,-
(1.523/2.283 x 1080)
5.13
De man is ook onderhoudsplichtig ten aanzien van [kind 3]. Ervan uitgaande dat, nu gegevens om haar draagkracht te berekenen ontbreken, de man en zijn nieuwe partner [A] ieder voorzien in de helft van de kosten van [kind 3], dient, naast de onderhoudsverplichting van de man voor [kind 1] en [kind 2], € 270,- per maand ten laste van zijn draagkracht te komen ten behoeve van [kind 3]. In de onder 1, 2 en 4 beoordeelde situaties heeft de man voldoende draagkracht om te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1], [kind 2] en [kind 3]. In de onder 3 beoordeelde situatie is sprake van een klein tekort.
5.14
De bijdrage van de man wordt verminderd met de zorgkorting die € 162,- (15% van € 1.080,-) bedraagt. Nu niet vaststaat welke woonsituatie zich feitelijk na 1 maart 2014 voordoet, zal het hof daarover geen beslissing nemen. Het hof acht partijen (zo nodig met hun raadslieden) in staat om met bovenvermelde uitgangspunten te komen tot een nieuwe berekening.
5.15
De vrouw verzoekt, ingeval het hof tot een lagere onderhoudsverplichting van de man oordeelt, deze niet met terugwerkende kracht op te leggen. De vrouw stelt onbetwist dat zij niet heeft kunnen reserveren en dat zij volstrekt financieel afhankelijk is van de man. Nu de man tot nu toe steeds de alimentatie heeft betaald en de alimentatie is gebruikt ten behoeve van de kinderen zal het hof de bijdrage in de opvoeding en verzorging ten behoeve van de kinderen tot heden vaststellen op hetgeen daadwerkelijk is betaald en met ingang van heden vaststellen € 159,- per kind per maand. In zoverre zal de bestreden beschikking worden vernietigd.
De gebruiksvergoeding
5.16
De man komt met grief XII op tegen het oordeel van de rechtbank omtrent de methode van berekenen van de gebruiksvergoeding. De man licht bij deze grief toe dat hij zijn zelfstandig verzoek niet handhaaft. Het hof begrijpt dat de man daarmee doelt op de methodiek die de rechtbank heeft toegepast bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding (percentage van de overwaarde op jaarbasis).
5.17
Het hof overweegt als volgt. De man vraagt het hof een gebruiksvergoeding vast te stellen op de helft van de kosten van de woning. Naar het oordeel van het hof is geen plaats voor een gebruiksvergoeding. De man betaalt weliswaar de volledige lasten van de voormalige echtelijke woning, maar met deze kosten is reeds volledig rekening gehouden bij het vaststellen van de draagkracht (van partijen). Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.

6.Aanhechten (draagkracht)berekeningen

Het hof heeft berekeningen van het netto besteedbaar inkomen van de man en de vrouw gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 februari 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de bijdrage in de opvoeding en verzorging van de kinderen met ingang van 24 mei 2013 tot aan de datum van deze beschikking vast op hetgeen daadwerkelijk door de man aan de vrouw is voldaan;
bepaalt, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking € 159,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, R.A. Dozy en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. H. van Waterschoot als griffier, en is op 10 april 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.