In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een kapper, tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. De rechtbank had de aanslagen in de inkomstenbelasting en de Zorgverzekeringswet voor het jaar 2009 bevestigd, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst een bedrag van € 33.144 aan de oudedagsreserve van belanghebbende had toegevoegd aan de winst. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep betwist belanghebbende dat zij niet aan het urencriterium heeft voldaan, wat de inspecteur als reden voor de winstcorrectie aanvoert. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de omzet van de kapsalon en de door belanghebbende opgevoerde uren. Het Hof oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in 2008 en 2009 niet aan het urencriterium heeft voldaan, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt de bewijslastverdeling en de noodzaak voor belastingplichtigen om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden voor belastingfaciliteiten.