ECLI:NL:GHARL:2014:4030

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
13/00937
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zelfstandigenaftrek en premieaftrek lijfrente

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de Inspecteur de zelfstandigenaftrek en de premieaftrek voor lijfrente heeft gecorrigeerd. De rechtbank had de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2008 verminderd, maar belanghebbende was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft de uitspraak van de rechtbank verdedigd.

Belanghebbende, geboren op 9 september 1944, is enig aandeelhouder van een BV en drijft daarnaast een eenmanszaak. De Inspecteur had de zelfstandigenaftrek en de premieaftrek voor lijfrente gecorrigeerd, omdat belanghebbende niet aan het urencriterium zou voldoen. Tijdens de zitting heeft belanghebbende zijn urenadministratie gepresenteerd, maar het Hof oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij aan het urencriterium voldoet. Het Hof concludeert dat de werkzaamheden die belanghebbende verrichtte voor de BV niet meetellen voor het urencriterium, omdat deze werkzaamheden voortvloeien uit zijn dienstbetrekking.

Het Hof heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende niet voldoet aan het urencriterium en dat de correcties van de Inspecteur terecht zijn. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de aanslag wordt verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.117. Tevens wordt de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 mei 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 13/00937
uitspraakdatum: 20 mei 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juli 2013, nummer AWB LEE 12/2944, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.333 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.428. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag van € 273 aan belanghebbende vergoed.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 23 juli 2013 gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.174 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.365, bepaald dat een bedrag van € 68 aan buitenlandse bronbelasting wordt verrekend met de aanslag, verstaan dat de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig wordt aangepast en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede mr. [A] namens de Inspecteur. Het hoger beroep is met toestemming van partijen gezamenlijk behandeld met zaak van belanghebbendes echtgenote, met nummer 13/000936.
1.7
Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is geboren op 9 september 1944 en woont aan de [a-straat] 20 te [Z].
2.2
Belanghebbende is enig aandeelhouder van [B] Inc (hierna: [B]). [B] houdt alle aandelen in [C] B.V. (hierna: de BV). De BV is gevestigd te [Z]. Belanghebbende is als directeur in dienstbetrekking bij de BV. Daarnaast drijft belanghebbende onder de naam [D] een eenmanszaak (hierna: de eenmanszaak).
2.3
De BV heeft circa 45 klanten. Dit betreffen 30 kleine ondernemingen en 45 particulieren, waaronder de bedoelde ondernemers in privé. Vanuit de eenmanszaak verleent belanghebbende diensten aan gemiddeld 12 kleine bedrijven.
2.4
Volgens belanghebbendes aangiften in de omzetbelasting bedroeg de omzet van de eenmanszaak over het jaar 2008 € 15.521.
2.5
Belanghebbende heeft in zijn aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2008 een bedrag van € 18.365 negatief verantwoord als belastbare winst uit onderneming. De Inspecteur heeft deze aangegeven belastbare winst verhoogd tot een bedrag van € 6.783 negatief. Hierbij heeft de Inspecteur de volgende correcties aangebracht:
- geen huisvestingskosten: € 4.526
- geen zelfstandigenaftrek: € 9.096
- geen MKB-winstvrijstelling: - € 2.040
Daarnaast heeft de Inspecteur de door belanghebbende tot een bedrag van € 3.000 als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aftrek gebrachte premie voor lijfrente gecorrigeerd. Verder heeft de Inspecteur het door belanghebbende aangegeven belastbare inkomen uit sparen en beleggen verhoogd met € 82. Wegens de door hem aangebrachte correcties heeft de Inspecteur ten slotte de drempels voor de ziektekosten en de giften verhoogd met respectievelijk € 298 en € 198.
2.6
In de bezwaarfase heeft belanghebbende bij zijn brief van 9 juli 2012 een urenstaat gevoegd. Tijdens het op 5 september 2012 gehouden hoorgesprek heeft belanghebbende zijn agenda over het jaar 2008 aan de Inspecteur overhandigd. De urenstaat laat de volgende totalen zien:
[Z] eenmanszaak 1.806,5 uur
[Z] BV 696 uur
[L] eenmanszaak 473 uur
[L] BV 981 uur
Totaal 3.956,5 uur
Volgens de urenstaat heeft belanghebbende in totaal 2.279,5 uren besteed aan werkzaamheden voor de eenmanszaak en 1.677 uren aan werkzaamheden voor de BV.
2.7
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2008 een bedrag van € 3.000 aan lijfrentepremies in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft deze aftrek bij de aanslagregeling gecorrigeerd.
2.8
Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de zelfstandigenaftrek en de premieaftrek lijfrente terecht heeft gecorrigeerd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vermindering van de bestreden aanslag tot een opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.620 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.365.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1. – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

Vooreerst en vooraf
4.1
Het beroepschrift zoals dit zich bij de gedingstukken bevindt, is noch gedagtekend, noch afgestempeld door de griffie van de rechtbank. De Rechtbank heeft overwogen aannemelijk te achten dat het beroep tijdig is ingediend en heeft daarbij in aanmerking genomen dat het beroepschrift, gezien de poststempel, op 28 november 2012 ter post is bezorgd. Daarnaast heeft de Rechtbank tevens in ogenschouw genomen dat het beroepschrift in één envelop is verstuurd met het beroepschrift van belanghebbendes echtgenote en dat haar beroepschrift door de griffie is afgestempeld op 30 november 2012. De Rechtbank is op die gronden van oordeel dat het beroepschrift van belanghebbende ontvankelijk is. Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank te dezen op goede gronden een juiste beslissing genomen.
4.2
Het appelschrift van belanghebbende is bij het Hof binnengekomen op 4 september 2013, derhalve een dag na ommekomst van de wettelijke termijn. Nu het appelschrift per post aan het Hof is verzonden, is het tijdig ter post besteld, zodat belanghebbende ook in zijn hoger beroep ontvankelijk is.
Ten gronde
4.3
Ingevolge artikel 3.76, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 ( hierna: de Wet) geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. Artikel 3.6, eerste lid van de Wet luidt, voor zover thans van belang, : “In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder urencriterium: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien (...) de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4, grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen”.
4.4
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat hij voldoet aan het urencriterium, hetgeen zou blijken uit zijn agenda, waarin hij de voor cliënten gewerkte uren bijgehouden heeft. Belanghebbende stelt voorst dat hij naast aan cliënten declarabele uren, tevens indirecte uren heeft gemaakt in het kader van de eenmanszaak, zoals het bijhouden van vakliteratuur alsmede het bijhouden van ontwikkelingen bij cliënten en het volgen van cursussen in het kader van permanente educatie. Belanghebbende heeft daarnaast gesteld vanuit de eenmanszaak ondersteunende werkzaamheden te verrichten aan de BV en aan [B]. Ten aanzien van deze ondersteunende werkzaamheden stelt belanghebbende voorschotten in rekening te hebben gebracht aan de BV. Naar eigen zeggen is belanghebbende voornemens om ter zake daarvan vanaf 1989 aan de BV en aan [B] te factureren, mits de Inspecteur bereid is de foutenleer toe te passen. Belanghebbende heeft voor de ondersteunende werkzaamheden nog geen uurtarief berekend.
4.5
Het Hof stelt bij de beoordeling van de voorliggende vragen het volgende voorop. Als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming geldt alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Hierbij dient als leidraad te worden genomen dat de wijze waarop een onderneming wordt gedreven, in beginsel wordt bepaald door de ondernemer, dat het te zijner beoordeling staat of bepaalde werkzaamheden voor de onderneming nut hebben, en dat het niet gaat om werkzaamheden die bedoeld zijn om in particuliere behoeften te voorzien. Als werkzaamheden die bedoeld zijn om in particuliere behoeften te voorzien, gelden in dit verband ook werkzaamheden met het oog op de vervulling van een dienstbetrekking of het verrichten van werkzaamheden buiten dienstbetrekking. Werkzaamheden die worden verricht met het oog op het vervaardigen van een goed dat verplicht tot het ondernemingsvermogen moet worden gerekend of dat door de ondernemer binnen de grenzen der redelijkheid tot zijn ondernemingsvermogen wordt gerekend, gelden als werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming (vgl. HR 30 maart 2007, nr. 42.908, ECLI:NL:HR:2007:BA1832).
4.6
Uit het vorenoverwogene volgt, naar het oordeel van het Hof, dat, gelet op de dienstbetrekking van belanghebbende met de BV, de werkzaamheden met het oog op de vervulling van die dienstbetrekking voor het urencriterium buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Belanghebbendes stelling deze werkzaamheden vanuit de eenmanszaak te hebben verricht, heeft hij, na de gemotiveerde betwisting daarvan de door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt. Daarbij neemt het Hof mede in aanmerking dat belanghebbende voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de BV in het onderhavige jaar een salaris van € 32.789 heeft ontvangen, hetgeen, gelet op het bepaalde in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964, geacht moet worden het voor de werkzaamheden ten behoeve van de BV gebruikelijke loon te zijn. Ten aanzien van belanghebbendes werkzaamheden ten behoeve van [B] geldt mutatis mutandis hetzelfde. Ook deze werkzaamheden dienen voor het urencriterium buiten beschouwing te worden gelaten.
4.7
Het Hof volgt belanghebbende, op wie ter zake van het urencriterium de bewijslast rust, niet in zijn stelling dat hij ten behoeve van de eenmanszaak ten minste 1225 uren aan werkzaamheden heeft besteed. Hetgeen hij daartoe naar voren heeft gebracht, acht het Hof onvoldoende. Weliswaar heeft belanghebbende ter zitting van het Hof aan de hand van zijn agenda over 2008, waaruit zijn urenadministratie blijkt, gedemonstreerd welke systematiek hij hanteert wat betreft urenadministratie en facturering, doch daarmee maakt hij het aantal van de voor het urencriterium vereiste uren, naar het oordeel van het Hof, niet aannemelijk. Onder meer acht het Hof belanghebbende niet geslaagd in zijn bewijslast waar het gaat om het totaal aantal gewerkte uren en de toerekening van die uren besteed aan (al dan niet directe) werkzaamheden ten behoeve van cliënten van de eenmanszaak en cliënten van de BV, zulks mede gelet op de geringe omvang van de cliëntenkring van de eenmanszaak ten opzichte van die van de BV en de daarmee corresponderende omzetgegevens. Voorts heeft belanghebbende in zijn urenadministratie een aanzienlijk aantal uren geboekt onder de algemene noemer “dienstverlening”, waarin tevens zijn begrepen, naar belanghebbende ter zitting van het Hof heeft verklaard, de werkzaamheden die hij heeft verricht ten behoeve van [B].
4.8
Artikel 3.126, eerste lid, van de Wet IB 2001 (tekst 2008) luidt: "Premies voor lijfrenten als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onderdeel a, worden alleen in aanmerking genomen indien zij zijn verschuldigd aan: a. een van de volgende verzekeraars die de lijfrenteverplichting rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen: 1°. een verzekeraar als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht; 2°. een in Nederland wonend natuurlijk persoon die niet is de echtgenoot, of een in Nederland gevestigd lichaam, mits de lijfrenten zijn bedongen als tegenprestatie voor de overdracht van een onderneming of een gedeelte van een onderneming aan die persoon of dat lichaam, maar tot ten hoogste het bedrag van de met of bij die overdracht behaalde winst en het bedrag van de afnemingen van de oudedagsreserve volgens artikel 3.70 in het jaar van de overdracht; b. een lichaam dat volgens artikel 5, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is vrijgesteld van die belasting; c. een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam dat het levensverzekeringsbedrijf uitoefent, mits de premies worden voldaan ter vrijwillige voortzetting van een pensioenregeling of terzake van een lijfrente die gedurende ten minste drie jaar voor het ontstaan van de binnenlandse belastingplicht is verzekerd bij dat fonds of dat lichaam; d. een pensioenfonds of lichaam dat bevoegd het verzekeringsbedrijf uitoefent, anders dan bedoeld in de onderdelen a, b en c, dat door Onze Minister, onder door hem te stellen voorwaarden, is aangewezen en dat zich tegenover Onze Minister heeft verplicht: 1°. te voldoen aan voorwaarden met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen over de uitvoering van de regeling, en 2°. zekerheid te stellen voor de invordering van de belasting die is verschuldigd door toepassing van de artikelen 3.133, 3.135 en 3.136, dan wel de belastingplichtige zich heeft verplicht deze zekerheid te stellen".
4.9
Wat er zij van hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht ter zake van de premieaftrek in andere jaren, en daargelaten dat de Inspecteur heeft bestreden dat in het onderhavige jaar premies zijn betaald aan de BV, naar het oordeel van het Hof, is de BV, aan wie belanghebbende stelt in het onderhavige jaar lijfrentepremies te hebben voldaan, niet te rangschikken onder de verzekeraars als bedoeld in artikel 3.126, eerste lid, van de Wet. Belanghebbende, op wie gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur de bewijslast rust, heeft geen, althans onvoldoende feiten gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat de BV voor het jaar 2008 als verzekeraar in vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt. Reeds daarom kan belanghebbendes grief niet worden gehonoreerd.
4.1
Ter zitting van het Hof hebben partijen eenparig verklaard dat de Rechtbank in de bestreden uitspraak een rekenfout van € 57 heeft gemaakt. Het belastbare inkomen uit werk en woning dient te worden vastgesteld op € 15.117. Het Hof heeft geen redenen partijen hierin niet te volgen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, nu belanghebbende zelf en zonder rechtsbijstand heeft geprocedeerd (zie HR 11 mei 2012, nr. 11/03010, ECLI:NL:HR:2012:BW5409 en HR 9 augustus 2013, nr.12/05108, ECLI:NL:HR:2013:197) en belanghebbende geen andere proceskosten heeft gesteld dan - naar het Hof begrijpt - die van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,
– vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.117 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.365 en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht tot een totaalbedrag van € 160 vergoedt, te weten € 42 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 118 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 20 mei 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 mei 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.