ECLI:NL:GHARL:2014:4346

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
200.138.053
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van de Stichting Bureau Jeugdzorg. De moeder was in hoger beroep gegaan tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die haar eerder niet-ontvankelijk had verklaard in haar verzoeken. Het hof oordeelde dat de kinderrechter ten onrechte de moeder niet-ontvankelijk had verklaard, maar dat het verzoek van de moeder op inhoudelijke gronden niet kon slagen. De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het gezag over hun kind, dat in 2009 is geboren. De kinderrechter had eerder de stichting gemachtigd om het kind uit huis te plaatsen en had een bezoekregeling vastgesteld. Het hof constateerde dat de schriftelijke aanwijzing van de stichting onzorgvuldig was voorbereid, maar oordeelde dat dit niet leidde tot toewijzing van het verzoek van de moeder. Het hof benadrukte dat de ouders, ondanks hun betrokkenheid, onvoldoende inzicht hadden in de behoeften van het kind en dat de stichting in redelijkheid tot de beperking van de bezoekregeling had kunnen komen. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter vernietigd en de verzoeken van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.138.053
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 348142)
beschikking van de familiekamer van 3 juni 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te[woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele te Capelle aan den IJssel,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de stichting.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 augustus 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 21 november 2013;
- het verweerschrift, ingekomen op 14 januari 2014;
- een brief van de stichting van 13 maart 2014 met bijlagen, ingekomen op 14 maart 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 april 2014 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Tevens is de vader verschenen. Namens de stichting is verschenen [...] (gezinsvoogd). Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [...] verschenen.
2.3
Mr Scheele heeft, na een leespauze, kennisgenomen van het kennelijk niet eerder door hem ontvangen verweerschrift van de stichting. Desgevraagd heeft mr. Scheele ter mondelinge behandeling meegedeeld dat hij voldoende heeft kennisgenomen van het verweerschrift en dat hij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2009 [het kind] (hierna: [het kind]) geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [het kind].
3.2
Bij beschikking van 13 september 2012 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht, op verzoek van de raad, [het kind] onder toezicht gesteld van de stichting met ingang van
13 september 2012 voor de duur van een jaar, welke termijn sindsdien telkens is verlengd.
3.3
Bij beschikking van 20 september 2012 heeft de kinderrechter de stichting gemachtigd [het kind] uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin met ingang van 20 september 2012 tot 18 oktober 2012, welke plaatsing laatstelijk is verlengd bij beschikking van 27 februari 2014.
3.4
[het kind] is in september 2012 geplaatst in een netwerkpleeggezin. Op 3 december 2012 is hij geplaatst in een crisispleeggezin. In februari 2013 is [het kind] in een geheim pleeggezin geplaatst.
3.5
Bij brief van 12 juni 2013 heeft de stichting aan de moeder en de vader de bezoekregeling voor de komende periode bekendgemaakt, met vermelding van een aantal voorwaarden om de bezoekregeling goed en rustig te laten verlopen.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 12 juni 2013, tot vaststelling van een omgangsregeling met [het kind], tot veroordeling van de Staat tot betaling van schadevergoeding en tot veroordeling van de stichting in de proceskosten.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ter mondelinge behandeling bij dit hof heeft de advocaat van de moeder het verzoek tot schadevergoeding wegens onrechtmatige overheidsdaad ingetrokken, zodat het hof op dit verzoek niet meer hoeft te beslissen.
4.2 Ingevolge artikel 1:263a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de stichting, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige als bedoeld in artikel 1:261 BW, voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de stichting als een aanwijzing en zijn de artikelen 1:259 BW en 1:260 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.3
Ingevolge artikel 1:263b lid 1 BW kan de kinderrechter voor de duur van de maatregel op verzoek van de stichting een rechterlijke beslissing tot vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht wijzigen voor zover dat noodzakelijk is met het oog op het doel van de ondertoezichtstelling.
4.4
Ingevolge artikel 1:263b lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.5
Het hof overweegt in de eerste plaats dat de rechtbank de moeder ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 12 juni 2013. In de brief van 12 juni 2013 is een “
nieuwe bezoekregeling” voor “
de komende periode” gegeven, waarbij het contact tussen [het kind] en zijn ouders wordt beperkt tot eenmaal per twee weken gedurende een uur en waarbij voorwaarden zijn gesteld om de bezoekregeling goed en rustig te laten verlopen. Ingevolge artikel 1:263a lid 2 BW heeft die beslissing te gelden als een aanwijzing, zodat de met het gezag belaste ouder op grond van het bepaalde in artikel 1:259 lid 1 BW de kinderrechter kan verzoeken de aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren. Dat de stichting eerder al bij brief van 4 januari 2013 een beperking van het contact tussen de ouders en [het kind] heeft opgelegd, maakt dit niet anders, omdat de contactbeperking na 12 juni 2013 niet is gebaseerd op de schriftelijke aanwijzing van 4 januari 2013, maar op de schriftelijke aanwijzing van 12 juni 2013. Op grond van het vorenstaande slaagt grief 1 van de moeder. De grieven 2 en 3, die zien op de betwiste ontvangst van de brieven van 4 januari 2013 en 8 maart 2013, ontberen verdere relevantie en behoeven daarom geen bespreking meer.
4.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 24 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door zonder aankondiging of toestemming van partijen stukken uit andere, eerder tussen partijen gevoerde procedures, die niet tot de gedingstukken van deze procedure behoren, mede aan de beslissing ten grondslag te leggen. Zo maakt in elk geval de door de rechtbank genoemde brief van de stichting van 19 oktober 2012 geen deel uit van de overgelegde, bij het hof kenbare gedingstukken uit de eerste aanleg. Daarmee slagen in zoverre de grieven 2 en 3 van de moeder.
4.7
Gelet op het vorenstaande dient de bestreden beschikking te worden vernietigd en komt het hof alsnog toe aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken van de moeder. Het hof overweegt ter zake als volgt.
4.8
De schriftelijke aanwijzing van de stichting moet worden aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 1:3 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu de aanwijzing schriftelijk is gegeven door een bestuursorgaan en de aanwijzing is gericht op rechtsgevolg, te weten beperking van het contact tussen de ouders en [het kind]. Gelet op de in eerste aanleg betrokken stelling van de moeder dat de schriftelijke aanwijzing niet zorgvuldig is voorbereid en genomen en onvoldoende is gemotiveerd en de in hoger beroep betrokken stelling dat de rechtbank buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden door stukken uit andere procedures in haar oordeel te betrekken, dient het hof vervolgens te beoordelen of de stichting bij de voorbereiding van de schriftelijke aanwijzing de nodige kennis heeft vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3:2 van de Awb) en of de aanwijzing op een deugdelijke motivering berust (artikel 3:46 Awb).
4.9
Naar het oordeel van het hof is de schriftelijke aanwijzing onzorgvuldig voorbereid. Zo ontbreekt een rechtsmiddelenclausule en is niet geconcretiseerd voor welke periode de contactbeperking en de eventuele aan een bezoekregeling verbonden voorwaarden gelden.
Maar ook als de schriftelijke aanwijzing wel aan die voorwaarden had voldaan, dan nog moet het verzoek van de moeder op inhoudelijke gronden stranden. Het hof oordeelt hiertoe als volgt.
4.1
In het psychodiagnostisch onderzoek van de moeder, de vader en [het kind] van 19 februari 2014 komt naar voren dat de ouders in hun persoonlijk en pedagogisch functioneren belemmerd worden door een cognitieve beperking, een emotionele achterstand en een scheefgroei in sociaal opzicht. Beide ouders hebben een beperkte draagkracht en kwetsbaarheid in het ontstaan van problemen in de emotie- en agressieregulatie. Bij de moeder is sprake van borderline trekken en bij de vader van obsessieve trekken en een sterk vijandsbeeld. Hoewel de ouders thans eensgezindheid uitstralen, zijn er eerder relatieproblemen geweest waarbij grillig gedrag van de moeder de draagkracht van de vader aantastte. [het kind] heeft, aldus het onderzoek, behoefte aan een stabiele, veilige en rustige thuissituatie met sensitieve opvoeders die in staat zijn om op een goede wijze aan te sluiten bij hetgeen [het kind] nodig heeft. Het is van belang, aldus de rapportage, dat gewerkt wordt aan zodanige omstandigheden dat de kans op het ontwikkelen van loyaliteitsproblematiek geminimaliseerd wordt. Hoewel de ouders betrokkenheid op [het kind] tonen en er wederzijdse genegenheid is, tonen zij weinig inzicht in het belang van een dagelijkse regelmaat, regels en begrenzing en hebben zij weinig inzicht in de ontwikkelingsproblemen- en behoeften van [het kind]. In de omgang zijn zij te veel gericht op de vervulling van hun eigen behoeften en doet vooral de moeder een beroep op loyaliteitsgevoelens van [het kind]. Bij [het kind] is dan ook een beginnend loyaliteitsconflict geconstateerd.
Zoals door de stichting uiteen is gezet, maken de ouders voortdurend duidelijk aan [het kind] dat hij spoedig thuis zal zijn, zijn zij hierin moeilijk te begrenzen, lukt het de ouders niet altijd om niet boos te worden over de situatie omtrent de uithuisplaatsing in het bijzijn van [het kind], overladen zij hem tijdens de bezoekuren met cadeautjes en belasten zij hem met informatie waar hij niets mee kan. Onder deze omstandigheden heeft de stichting, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid tot het geven van een schriftelijke aanwijzing met daarin een beperking van de bezoekregeling tot een uur per twee weken en nadere voorwaarden voor een goed en rustig verloop van de omgang kunnen komen.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 augustus 2013 en, opnieuw recht doende:
wijst de verzoeken van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.J. Haarhuis, R.A. Dozy en J.H. Lieber, bijgestaan door mr J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 3 juni 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.