ECLI:NL:GHARL:2014:5320

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
13/00540
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de bekendmaking van een aanslag inkomstenbelasting en de verschoonbaarheid van termijnoverschrijding bij bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland, waarin de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) werd bevestigd. De Inspecteur had voor het jaar 2007 een aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen van € 60.000, met daarbij een verzuimboete en heffingsrente. Belanghebbende had zijn aangifte IB/PVV 2007 ingediend, maar deze werd door de Inspecteur als niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.

Tijdens de zittingen werd het bewijs geleverd dat de aanslag op de juiste wijze was bekendgemaakt, ondanks de bewering van belanghebbende dat hij deze nooit had ontvangen. De Inspecteur voerde aan dat de aanslag op 19 november 2009 ter post was bezorgd. Belanghebbende stelde dat hij pas op 23 juli 2012 van het bestaan van de aanslag op de hoogte was geraakt, maar het Hof oordeelde dat hij eerder op de hoogte was geweest, onder andere door communicatie van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de korting op zijn AOW-uitkering.

Het Hof concludeerde dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de aanslag correct was verzonden en dat het bezwaar van belanghebbende niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. De niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door de Inspecteur werd derhalve bevestigd. Het Hof wees het hoger beroep van belanghebbende af en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00540
uitspraakdatum:
1 juli 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 21 maart 2013, nummer AWB 12/4961, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almelo(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De Inspecteur heeft voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.000. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.245. Bij beschikking is een verzuimboete vastgesteld van € 113.
1.2
De Inspecteur heeft de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV 2007 aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2007 en dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die niet-ontvankelijkverklaring in beroep gekomen bij de rechtbank Oost-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 maart 2013 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2013 te Arnhem, waarbij tegelijkertijd de hoger beroepen van belanghebbende met de nummers 13/00865 en 13/00866 zijn behandeld. Ter zitting zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. drs. [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B] .
1.7
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat het Hof aan partijen heeft toegestuurd. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
1.9
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 21 mei 2014 te Arnhem, waarbij tegelijkertijd de hoger beroepen van belanghebbende met de nummers 13/00865 en 13/00866 zijn behandeld. Ter zitting zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. drs. [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B] en [F] .
1.1
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.11
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is op 2 december 2004 failliet verklaard. Dit faillissement is op 2 februari 2011 opgeheven wegens een gebrek aan baten.
2.2
Voor de faillietverklaring is belanghebbende bestuurder geweest van verschillende vennootschappen.
2.3
Tegen belanghebbende is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, waarvoor hij in april 2007 drie dagen op het politiebureau te Hengelo is verhoord.
2.4
De Inspecteur heeft een rapport overgelegd dat op 6 mei 2014 is opgesteld door [D] van de Belastingdienst/CA Rechtshandhaving. [D] heeft het volgende in het rapport vermeld:

5. Onderzoek
Ik heb op 30 april 2014, in het kader van het hiervoor genoemde verzoek, de volgende systemen geraadpleegd:
- DAS (Digitaal Archief Systeem) - VA03 (SAP Verkooporderoverzicht)
- DACAS (COA-Archiefgegevens) - ZP05 (SAP Dispositielijst)
- BBA (Belastingdienst brede Berichten Administratie)
- TSOP (Time Sharing Option Production)
- ABS (Aanslag Belastingen Systeem)
Ik heb in ABS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2007 IB/PV het volgende waargenomen:
Dat onder BSN/sofinummer [000] een Definitieve aanslag met einddatum 11-11-2009 is opgelegd en er een uitgaand bericht t.b.v. een Definitieve aanslag voor de IB/PVV met aanslagnummer [000] en dagtekening 25-11-2009 is geregistreerd.
Ik heb in BBA ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2007 IB/PV het volgende waargenomen:
Dat er op 16-11-2009 een bericht is ontvangen/ verzonden betreffende een Papieren_Formulier ter verwerking van de aangeleverde Appl. DOS
Ik heb in een query vanuit TSOP ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2007 IB/PV en het volgende waargenomen:
Dat er op 16-11-2009 onder het BSN [000] een partij met het VOLGNR en RUNID [001] en sjabloon AL671 is geregistreerd.
Ik heb in DACAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2007 IB/PV het volgende waargenomen:
Dat er op 17-11-2009 een aanslag is geregistreerd met aanslagnummer [000] .H.76 en met dagtekening 25-11-2009.
Ik heb in een query vanuit de SBI-Base, inzake het document Aanslag 2007 IB het volgende waargenomen:
Dat onder het Finummer [000] een document met dagtekening 20091116, in een partij met een GENNO 3075, is geregistreerd.
Ik heb in systeem ZP05 ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2007 IB geconstateerd dat dit document is opgenomen in een partij documenten, genaamd C51209 / C52093 CAV Vrl./DEF./V.N.aansl. met generatienummer [002] .
Ik heb in ZP05 waargenomen dat de partij documenten met generatienummer [002] op 19‑11-2009 zijn aangeboden aan TNT Post ter postbezorging.
Ik heb in VA03 ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2007 IB geconstateerd:
Dat de partij als Variant 21 en Variant 22 met het generatienummer [002] en verkooporder 7002149619 in een aantal van 35.077 en 32.350 stuks tijdig zijn aangeboden aan de postleverancier.
Met postbedrijf TNT Post heeft de Belastingdienst/CA in het kalenderjaar 2009 contractueel vastgelegd dat partijen documenten van het soort als generatienummer [002] worden bezorgd binnen 48 uren na aanbieding.
Ik heb in DAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2007 IB/PV het volgende waargenomen:
Dat op 21-11-2009 onder zoeksleutel [000] een document Aanslag 2007 IB met dagtekening 25 november 2009 is gearchiveerd.”
2.5
Bij het rapport heeft [D] schermprints gevoegd ter onderbouwing van hetgeen hij in het rapport heeft vermeld.
2.6
Bij het rapport is een aanslag IB/PVV 2007 gevoegd ten name van belanghebbende en gericht aan het adres van de curator van belanghebbende, mr. [E] (hierna: de curator). De aanslag draagt als dagtekening 25 november 2009. Deze aanslag is een print uit het Digitaal Archief Systeem.
2.7
De Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) heeft geconcludeerd dat belanghebbende voor de jaren 2002 en 2003 schuldig nalatig is met het betalen van de verschuldigde premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en heeft besloten het toekomstige AOW-pensioen van belanghebbende te korten.
2.8
In de brief van 25 juli 2011 heeft de SVB belanghebbende medegedeeld wegens het schuldig nalatig niet betalen van de verschuldigde AOW-premie voor het jaar 2007 tot korting op het toekomstige AOW-pensioen over te gaan. Deze brief heeft de SVB aangetekend aan belanghebbende verstuurd. Deze brief heeft TPG Post geretourneerd, omdat bij de bezorging op 27 juli 2011 op het aangegeven adres geen gehoor werd gekregen en de brief nadien niet is opgehaald. Op 30 augustus 2011 heeft de SVB per gewone post de brief nogmaals verstuurd.
2.9
Op 20 oktober 2011 heeft de SVB aan belanghebbende een brief gestuurd waarin zij aan belanghebbende mededeelt dat belanghebbende vanaf oktober 2011 een AOW-uitkering ontvangt en dat deze uitkering zal worden gekort.
2.1
In de brief van belanghebbende aan de Inspecteur van 3 februari 2012 heeft belanghebbende het volgende aan de Inspecteur medegedeeld:
“Mijn AOW-pensioen wordt gekort omdat ik volgens de SVB over de jaren 2002, 2003 en 2007 geen belastingen en / of premies zou hebben betaald.
Hoewel ik hierover van de zijde van de SVB indertijd bericht heb ontvangen en het er maar bij gelaten heb wil ik nu toch tegen deze gang van zaken opkomen.”
2.11
Met als dagtekening 21 mei 2012 heeft belanghebbende een brief aan de SVB verzonden, waarin hij het volgende opmerkt:
“Door onze verhuizing is een deel van mijn archief zoek geraakt.
Op mijn AOW-Pensioen wordt gekort omdat ik over een aantal jaren geen dan wel onvoldoende belasting zou hebben betaald.
Zou u mij willen mededelen over welke jaren de Belastingdienst beweert dat ik geen dan wel onvoldoende belasting zou hebben betaald?”
2.12
Op 23 mei 2012 heeft belanghebbende schriftelijk het volgend verzoek aan de Inspecteur gedaan:
“Voorts herinner ik mij dat u mij een aantal brieven heeft toegezonden waarin u mijn inkomen eenzijdig op een veel hoger niveau vaststelde op grond waarvan onder meer mijn AOW-Pensioen gekort is.
Ik verzoek u vriendelijk om mij de afschriften van uw brieven en aanslagen (…) welke u aan mij c.q. de curator over, de voornoemde periode (2002/2003 tot heden) heeft toegezonden zodat ik de gang van zaken kan reconstrueren en kan vaststellen of:
1. de door u vastgestelde inkomens correct zijn
2. mijn AOW-Pensioen terecht gekort is of niet.
3. het middelen van inkomen tot een teruggave leidt.
4. de openstaande posten daadwerkelijk verschuldigd zijn.”
2.13
De SVB heeft in de brief van 18 juli 2012 aan belanghebbende medegedeeld dat hij gedurende de jaren 2002, 2003 en 2007 schuldig nalatig is geweest en heeft hem kopieën van brieven toegestuurd.
2.14
Op 23 juli 2012 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Inspecteur inzake het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2009. Tijdens dit gesprek heeft belanghebbende onder meer opgemerkt dat hij wordt gekort op de AOW-uitkering vanwege openstaande aanslagen over het jaar 2002, 2003 en 2007. Zijn verzoek om vermindering van de aanslagen 2002 en 2003 heeft de Inspecteur afgewezen, omdat de periode voor ambtshalve vermindering van vijf jaren was verstreken. Bij de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2007 heeft de Inspecteur belanghebbendes verzoek om een ambtshalve vermindering van de aanslag getoetst. De Inspecteur heeft onder verwijzing naar zijn brief van 8 augustus 2012 het verzoek gemotiveerd afgewezen.
2.15
Belanghebbende heeft op 31 augustus 2012 een aangifte IB/PVV ingediend voor het jaar 2007 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.600.
2.16
Ter zitting van het Hof van 6 november 2013 heeft de Inspecteur toegezegd de verzuimboete wegens het te laat indienen van de aangifte IB 2007 te vernietigen. Belanghebbende heeft daarop zijn hoger beroep op het punt van de verzuimboete ingetrokken.
2.17
Op de vraag van de Inspecteur aan de curator of hij de aanslag IB/PVV 2007 heeft ontvangen, heeft de curator geantwoord:
“Dit betreft een aanslag gedurende faillissement en wordt normaliter doorgestuurd naar de failliet”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
Is de aanslag op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt?
Is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding bij de indiening van het bezwaarschrift door belanghebbende?
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het al eerder aan partijen toegezonden proces-verbaal van de zitting van 6 november 2013 en het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting van 21 mei 2014.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.600.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
De bekendmaking van een aanslag geschiedt ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 door de ontvanger, en wel, zulks in overeenstemming met artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), door toezending of uitreiking van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet. Indien de bekendmaking van het aanslagbiljet geschiedt door toezending, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden.
4.2
Belanghebbende stelt dat de aanslag niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, omdat hij nimmer de aanslag van de Inspecteur heeft ontvangen. Aangezien hij de aanslag ook niet van de curator heeft ontvangen, stelt hij zich op het standpunt dat de Inspecteur de aanslag nimmer heeft verzonden.
4.3
Op de Inspecteur rust dan de last aannemelijk te maken dat de aanslag op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De Inspecteur voert daartoe het rapport van [D] aan. Daarin zijn de bevindingen van een onderzoek naar de datum van de terpostbezorging van de aanslag beschreven.
4.4
Uit het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst volgt, dat op 19 november 2009 de aanslag is aangeboden aan TNT Post ter postbezorging. Belanghebbende heeft tegen het rapport geen inhoudelijke grieven ingebracht en het is ook overigens niet aannemelijk geworden dat het rapport geen juiste weergave geeft van de verzending van de aanslag. Het Hof is daarom van oordeel dat de Inspecteur met het rapport aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag is verzonden.
4.5
Aan het bewijsaanbod van belanghebbende, dat hij als tegenbewijs alle betrokkenen onder ede zou willen horen “om te zien of zij bereid zijn meineed te plegen”, gaat het Hof voorbij. Immers, de namen van de te horen getuigen zijn onvoldoende gespecificeerd en een opgave van de concrete feiten of omstandigheden die bewezen zullen worden, ontbreekt (vgl. HR 6 juli 1994, nr. 29 628, ECLI:NL:HR:1994:ZC5708, BNB 1994/258 en HR 24 maart 1999, nr. 34 295, ECLI:NL:HR:1999:AA2719, BNB 1999/218). Voor zover belanghebbende bewijs aanbiedt een computerdeskundige te horen om duidelijkheid te krijgen over de vraag of het mogelijk is alle handelingen in de computersystemen te verwerken behalve het printen en verzenden van aanslagen, overweegt het Hof het volgende. Zelfs als deze getuige zou bevestigen dat het mogelijk is deze handelingen te verrichten, leidt dat niet tot een ander oordeel, omdat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat in het onderhavige geval de aanslag wel geprint en verzonden is.
4.6
Bekendmaking van een aanslag die is gesteld ten name van een persoon die failliet is verklaard, kan ook rechtsgeldig plaatsvinden doordat de ontvanger het tot deze belastingschuldige gerichte aanslagbiljet, zoals in het onderhavige geval ook is geschied, rechtstreeks zendt naar het adres van de curator (vgl. HR 26 februari 2010, nummer 08/01917, ECLI:NL:HR:2010:BL5555, BNB 2010/136). Dit betekent dat de bezwaartermijn ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aanvangt met ingang van de dag na dagtekening van het betreffende aanslagbiljet. De onderhavige bezwaartermijn eindigde derhalve op 6 januari 2010. Het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur ontvangen op 31 augustus 2012. Het bezwaar is derhalve niet binnen de wettelijke bezwaartermijn ingediend.
4.7
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In dit kader is vereist dat een belastingplichtige nadat hij voor het eerst kennis heeft genomen van het bestaan van de aanslag, het bezwaarschrift zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs mag worden verlangd heeft ingediend bij de inspecteur (vgl. HR 22 januari 2010, nr. 09/00526, ECLI:NL:HR:2010:BL0078, BNB 2010/88). Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, stelt zich op het standpunt dat hij eerst op de hoorzitting van 23 juli 2012 van het bestaan van de aanslag op de hoogte is geraakt en direct mondeling bezwaar heeft gemaakt. Belanghebbende draagt ter onderbouwing van zijn stelling aan dat de aanslag de curator nooit heeft bereikt, omdat deze nooit is verzonden. Verder stelt hij dat hij de brief van de SVB van 25 juli 2011 niet heeft ontvangen, omdat deze onjuist was geadresseerd.
4.8
De Inspecteur brengt hier tegen in, dat belanghebbende op de hoogte was van het opleggen van de aanslag, doordat de curator hem de aanslag heeft doorgestuurd. Verder wijst hij op de brief van belanghebbende van 3 februari 2012, waarin belanghebbende aangeeft op dat moment al op de hoogte te zijn dat de korting op de AOW-uitkering onder meer ziet op het jaar 2007.
4.9
Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat de aanslag aan de curator is verzonden. De Inspecteur weerspreekt belanghebbendes stelling dat hij de aanslag niet heeft ontvangen met een verwijzing naar de verklaring van de curator dat hij een aanslag zoals de onderhavige normaliter aan de failliet doorstuurt. Belanghebbende heeft tegenover deze gemotiveerde weerspreking naar het oordeel van het Hof onvoldoende aangedragen, waaruit volgt dat de curator bij deze aanslag anders heeft gehandeld dan normaal. Belanghebbende stelling dat hij niet van de aanslag op de hoogte was, vindt voorts geen steun in zijn brief van 23 mei 2012 waarin hij verzoekt om toezending van de aanslagen over onder meer het jaar 2007.
4.1
Het Hof acht het standpunt van de Inspecteur juist dat belanghebbende kennis heeft genomen van het bestaan van aanslag IB/PVV 2007 door de mededeling van de SVB dat hij de IB/PVV over dat jaar niet heeft betaald en dat hij daarom wordt gekort op de AOW-uitkering. De Inspecteur merkt op dat belanghebbendes ontkenning van de ontvangst van de brief van 25 juli 2011, waarin de SVB de korting aankondigt, niet strookt met de brief van belanghebbende van 3 februari 2012. Daarin heeft hij geschreven dat zijn AOW-uitkering wordt gekort omdat hij volgens de SVB over onder meer het jaar 2007 geen belasting en/of premies zou hebben betaald. Dat de korting zag op dat jaar had belanghebbende niet kunnen weten als belanghebbende niets van de SVB hieromtrent had vernomen. In de onder 2.9 genoemde brief van 20 oktober 2011, waarvan belanghebbende stelt dat hij die wel ontvangen heeft, heeft de SVB het jaar 2007 niet genoemd. Belanghebbende heeft geen afdoende verklaring gegeven hoe hij op 3 februari 2012 aan de kennis is gekomen, dat hij voor het jaar 2007 gekort zou worden op zijn AOW-uitkering.
4.11
Gelet op alle feiten en omstandigheden acht het Hof belanghebbendes verklaring dat hij voor 23 juli 2012 geen kennis had van het bestaan van de aanslag, niet geloofwaardig. Belanghebbende heeft daarom naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat hij eerst bij het hoorgesprek bekend raakte met het bestaan van de aanslag. Dat belanghebbende, nadat hij op een eerder moment bekend is geraakt met de aanslag, zo spoedig als redelijkerwijs mag worden verlangd bezwaar heeft gemaakt, is gesteld noch aannemelijk geworden.
4.12
De Inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Belanghebbende heeft het hoger beroep inzake de verzuimboete ingetrokken omdat de Inspecteur geheel aan belanghebbende is tegemoetgekomen. Dan dient de Inspecteur op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb aan de indiener het door deze betaalde griffierecht te vergoeden.
Belanghebbende heeft voorts verzocht om een vergoeding van zijn proceskosten. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen enkel de door belanghebbende gevraagde reis- en verblijfkosten in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb worden begrepen. Het Hof berekent deze reiskosten op € 45 voor het bijwonen van drie zittingen.
Deze procedure hangt samen met de zaken met de nummers 13/00865 en 13/00866. Aangezien in beide procedures op dezelfde gronden het hoger beroep tegen de verzuimboetes is ingetrokken, zal het Hof de proceskosten evenredig over beide procedures verdelen.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 22,50 en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 42 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 118 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
1 juli 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 juli 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.