ECLI:NL:GHARL:2014:5321

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
13/00865 en 13/00866
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot belanghebbende na faillissement

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die zijn beroep tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) niet ontvankelijk heeft verklaard. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd over de jaren 2002 en 2003, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst de verzoeken om vermindering van deze aanslagen heeft afgewezen. Belanghebbende, die in 2004 failliet was verklaard, heeft betoogd dat hij niet op de hoogte was van de aanslagen en dat hij geen gelegenheid heeft gehad om bezwaar te maken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat belanghebbende niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, omdat hij al eerder op de hoogte was gesteld van de openstaande belastingverplichtingen door de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

Tijdens de zittingen heeft belanghebbende verklaard dat hij dacht dat de Belastingdienst geen aanslagen had opgelegd, maar enkel vorderingen had. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de brieven van de SVB, waarin melding werd gemaakt van de openstaande belastingverplichtingen, voldoende waren om belanghebbende op de hoogte te stellen van de aanslagen. Het Hof heeft de brieven van belanghebbende van 1 augustus 2012, waarin hij bezwaar maakte tegen de aanslagen, aangemerkt als bezwaarschriften.

Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat deze niet binnen de wettelijke termijn waren ingediend. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, waarbij het de bezwaren van belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard. De proceskosten zijn toegewezen aan belanghebbende, en de Inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 juli 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00865 en 13/00866
uitspraakdatum:
1 juli 2014
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 juli 2013, nummers AWB 12/6442 en 12/6443, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almelo(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 275.663. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 12.930.
1.2
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 301.720. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 25.317. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 113.
1.3
De Inspecteur heeft de verzoeken om vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 en de aanslag IB/PVV 2003 (hierna tezamen: de aanslagen) aangemerkt als verzoeken om ambtshalve verminderingen en deze verzoeken afgewezen.
1.4
Belanghebbende is tegen die afwijzingen in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 juli 2013 niet ontvankelijk verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.7
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2013 te Arnhem, waarbij tegelijkertijd het hoger beroep van belanghebbende met het nummer 13/00540 is behandeld. Ter zitting zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. drs. [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B].
1.8
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
1.1
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 21 mei 2014 te Arnhem, waarbij tegelijkertijd het hoger beroep van belanghebbende met het nummer 13/00540 is behandeld. Ter zitting zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. drs. [A] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [B] en [C].
1.11
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.12
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is op 2 december 2004 failliet verklaard. Dit faillissement is op 2 februari 2011 opgeheven wegens een gebrek aan baten.
2.2
Voor de faillietverklaring is belanghebbende bestuurder geweest van verschillende vennootschappen.
2.3
Tegen belanghebbende is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, waarvoor hij in april 2007 op het politiebureau van Hengelo drie dagen is verhoord. Op 10 mei 2010 heeft de rechtbank te Almelo belanghebbende vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
2.4
Met als dagtekening 14 december 2007 heeft de Inspecteur de aanslagen gestuurd aan de curator van belanghebbende, mr. [D] (hierna: de curator).
2.5
Op 4 december 2008 heeft de curator een brief van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) ontvangen, gericht aan belanghebbende en gedagtekend 1 december 2008, waarin de SVB belanghebbende mededeelt:
“Wij hebben van de Belastingdienst bericht ontvangen dat u een openstaande schuld heeft van € 172.431,00. Dit betreft nog te betalen inkomstenbelasting en/of premie volksverzekeringen over de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003.
(…)
Bent u van mening dat het niet betalen van de aanslag u door omstandigheden niet is toe te rekenen, dan moet u dit schriftelijk aantonen.”
2.6
Deze brief van 1 december 2008 heeft de curator aan de Inspecteur overgelegd, waarbij hij heeft verklaard dat deze brief aan belanghebbende is doorgezonden. Op de brief staat aangetekend “[X] ook kopie ontvangen”. [E], werkzaam op het kantoor van de curator, heeft tegenover de Inspecteur verklaard dat zij zich nog kan herinneren dat zij deze brief heeft doorgestuurd naar belanghebbende, omdat zij nog nooit eerder een dergelijke brief had gezien.
2.7
Belanghebbende heeft begin 2009 telefonisch contact gehad met de SVB. In dit gesprek heeft de SVB onder meer opgemerkt, dat van de Belastingdienst bericht was ontvangen dat geen belasting was betaald. Belanghebbende heeft met als dagtekening 5 januari 2009 een brief gestuurd aan de SVB. De SVB heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met belanghebbende. In de brief van 13 januari 2009 aan belanghebbende heeft de SVB de gang van zaken als volgt verwoord:
“Wij hebben van de Belastingdienst bericht ontvangen dat u een openstaande schuld heeft van € 172.431,00. Dit betreft nog te betalen inkomstenbelasting en/of premie volksverzekeringen over de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003. Hierover hebben wij u een maand geleden geïnformeerd.
U heeft hierop gereageerd per brief d.d. 5 januari 2009. Daarin meldt u dat, nog afgezien van de vraag of u het bedrag schuldig bent, u reeds geruime tijd in staat van faillissement verkeert. Op basis van deze reactie hebben wij telefonisch contact met u opgenomen. In dit gesprek heeft u gemeld dat de Belastingdienst op de hoogte is van het feit dat u deze schuld betwist. Gelet op het faillissement kunt u geen belastingadviseur in de arm nemen om deze zaak aan te vechten. Daarom is er geen officieel bezwaar gemaakt tegen deze aanslag.”
2.8
Belanghebbende heeft ter zitting van 21 mei 2014 het volgende over het contact met de SVB in 2009 verklaard:
“Hij heeft de SVB verteld dat hij van de claims wist maar dat het nog geen zin had om bezwaar aan te tekenen. Daar kwam bij dat hij zich ook geen belastingadviseur kon permitteren. Hij was in de veronderstelling dat de Inspecteur zich na afloop van de strafzaak of het faillissement wel zou melden. Dat is echter niet gebeurd (…).
In 2009 heeft hij met de SVB gesproken over de partnertoeslag. Zijdelings werd opgemerkt dat van de Belastingdienst bericht was ontvangen dat geen belasting was betaald. Hij heeft een en ander mondeling en schriftelijk bij brief van 5 januari 2009 toegelicht, aangegeven dat het bericht van de Belastingdienst onjuist was, dat het ging om claims, dat hij van die claims op de hoogte was, maar dat het nog geen zin had om bezwaar te maken omdat de claims nog niet vaststonden. Ook heeft hij aan de SVB gevraagd hoe zij aan hun informatie kwamen. Het bleek dat de computersystemen van de SVB en de Belastingdienst met elkaar in contact stonden. (…) De brief van 13 januari 2009 is geschreven naar aanleiding van de brief van 5 januari 2009 en de telefoongesprekken. De SVB legt in die brief de link met een eerdere brief uit december 2008. Die brief heeft hij echter nooit ontvangen.”
2.9
Belanghebbende heeft na december 2011 van de SVB een kopie van een brief van 3 augustus 2009 ontvangen, gericht aan het adres van de curator, waarin het volgende staat vermeld:
“Wij hebben van de Belastingdienst bericht ontvangen dat u een openstaande schuld heeft van € 77.795,00. Dit betreft nog te betalen inkomstenbelasting en/of premie volksverzekeringen over de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002. Hierover hebben wij u een maand geleden geïnformeerd.”
2.1
De SVB heeft geconcludeerd dat belanghebbende voor de jaren 2002 en 2003 schuldig nalatig is met het betalen van de verschuldigde premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en heeft besloten het toekomstige AOW-pensioen van belanghebbende te korten.
2.11
In de brief van 25 juli 2011 heeft de SVB belanghebbende medegedeeld wegens het schuldig nalatig niet betalen van de verschuldigde AOW-premie voor het jaar 2007 tot korting op het toekomstige AOW-pensioen over te gaan.
2.12
Op 20 oktober 2011 heeft de SVB aan belanghebbende een brief gestuurd waarin zij aan belanghebbende mededeelt dat hij vanaf oktober 2011 een AOW-pensioen ontvangt en dat dit pensioen zal worden gekort.
2.13
In de brief van belanghebbende aan de Inspecteur van 3 februari 2012 heeft hij het volgende aan de Inspecteur medegedeeld:
“Mijn AOW-pensioen wordt gekort omdat ik volgens de SVB over de jaren 2002, 2003 en 2007 geen belastingen en / of premies zou hebben betaald.
Hoewel ik hierover van de zijde van de SVB indertijd bericht heb ontvangen en het er maar bij gelaten heb wil ik nu toch tegen deze gang van zaken opkomen.”
2.14
Met als dagtekening 21 mei 2012 heeft belanghebbende een brief aan de SVB verzonden, waarin hij het volgende opmerkt:
“Door onze verhuizing is een deel van mijn archief zoek geraakt.
Op mijn AOW-Pensioen wordt gekort omdat ik over een aantal jaren geen dan wel onvoldoende belasting zou hebben betaald.
Zou u mij willen mededelen over welke jaren de Belastingdienst beweert dat ik geen dan wel onvoldoende belasting zou hebben betaald?”
2.15
Op 23 mei 2012 heeft belanghebbende schriftelijk het volgend verzoek aan de Inspecteur gedaan:
“Voorts herinner ik mij dat u mij een aantal brieven heeft toegezonden waarin u mijn inkomen eenzijdig op een veel hoger niveau vaststelde op grond waarvan onder meer mijn AOW-Pensioen gekort is.
Ik verzoek u vriendelijk om mij de afschriften van uw brieven en aanslagen (…) welke u aan mij c.q. de curator over de voornoemde periode (2002/2003 tot heden) heeft toegezonden zodat ik de gang van zaken kan reconstrueren en kan vaststellen of:
1. de door u vastgestelde inkomens correct zijn
2. mijn AOW-Pensioen terecht gekort is of niet.
3. het middelen van inkomen tot een teruggave leidt.
4. de openstaande posten daadwerkelijk verschuldigd zijn.”
2.16
De SVB heeft in de brief van 18 juli 2012 aan belanghebbende medegedeeld dat hij gedurende de jaren 2002, 2003 en 2007 schuldig nalatig is geweest en heeft hem kopieën van brieven toegestuurd.
2.17
Op 23 juli 2012 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Inspecteur inzake het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2009. Tijdens dit gesprek heeft belanghebbende onder meer opgemerkt dat hij wordt gekort op het AOW-pensioen vanwege openstaande aanslagen over het jaar 2002, 2003 en 2007. Zijn verzoek om vermindering van de aanslagen over de onderhavige jaren heeft de Inspecteur afgewezen, omdat de periode voor ambtshalve vermindering van vijf jaren was verstreken.
2.18
In zijn brief aan de Inspecteur van 1 augustus 2012, door de Inspecteur ontvangen op 2 augustus 2012, heeft belanghebbende het volgende opgemerkt:
“Tijdens ons gesprek op 23 juli jl. heb ik u ook gevraagd om de situatie van mijn inkomen over de jaren 2002, 2003 en 2004 en 2007 te willen bezien.
Mijn inkomen over het jaar 2003 werd door de Belastingdienst, naar ik aanneem op grond van onjuiste conclusies uit vanwege de Belastingdienst plaatsgevonden hebbend onderzoek, ten onrechte op ruim EURO 300.000,-- vastgesteld.
(…)
Mijn inkomen in 2003 was (…) NIHIL.
(…)
Had het onderzoek door de Belastingdienst niet plaatsgevonden of was dit onderzoek en de daaropvolgende strafzaak voortvarend en integer afgehandeld dan had ik nog binnen de daarvoor geldende termijn zelf ten aanzien van de aanslag over de jaren 2003 en 2007 actief kunnen worden
(…)
Het sterk vertraagde opheffen van mijn faillissement is geheel en al aan het handelen door de Belastingdienst te wijten met als gevolg het verstrijken van de desbetreffende termijnen.
Dat alles mag niet in mijn nadeel werken weshalve ik u verzoek om al of niet met toepassing van de hardheidsclausule alsnog
- mijn inkomen over 2003, 2004 en 2007 op NIHIL te stellen (…)”
2.19
Eveneens op 1 augustus 2012 heeft belanghebbende een brief aan de Inspecteur gezonden, door de Inspecteur ontvangen op 3 augustus 2012, met onder meer de volgende inhoud:
“Na de verzending van mijn brief van heden keek ik een en ander nog eens na en mij bleek toen dat ook over 2002 mijn inkomen ten onrechte! met een bedrag ad EURO 124.740,-- is gecorrigeerd.
Bijgaand ontvangt u afschriften van een tweetal aan mij gerichte brieven van de SVB d.d. 13 januari 2009 en 3 augustus 2009 ter zake de door de Belastingdienst gecorrigeerd resp. vastgestelde inkomens over de jaren 2002 en 2003.
Kennelijk hebben deze correctie en vaststelling in de loop van het jaar 2009 plaatsgevonden.
De inhoud van mijn eerder schrijven van vandaag is tevens op het jaar 2002 van toepassing en ik verzoek u dan ook om de daarin genoemde redenen de correctie over het jaar 2002 tot NIHIL terug te brengen. In 2002 heb ik alleen mijn gebruikelijke salaris ontvangen.”
2.2
In de brief van 26 september 2012 aan belanghebbende heeft de Inspecteur nogmaals bevestigd dat de aanslagen niet meer voor herziening in aanmerking komen.
2.21
Ter zitting van het Hof van 6 november 2013 heeft de Inspecteur toegezegd de verzuimboete wegens het te laat indienen van de aangifte IB 2003 te vernietigen. Belanghebbende heeft daarop zijn hoger beroep op het punt van de verzuimboete ingetrokken.
2.22
De Inspecteur heeft een brief van de curator van 12 december 2013 overgelegd, waarin deze op de vraag “Is het juist dat u na aanvang van het faillissement nimmer contact met de heer [X] heeft gehad?” heeft geantwoord:
“Neen, gedurende het faillissement is er regelmatig contact geweest met de heer [X], telefonisch en schriftelijk. Daarnaast is er regelmatig contact geweest met de advocaat van de heer [X], (…).”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
Heeft belanghebbende bezwaren ingediend tegen de aanslagen?
Zo ja, heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op de ingediende bezwaarschriften?
Is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding bij de indiening van de bezwaarschriften door belanghebbende?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur beantwoordt deze ontkennend.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het al eerder aan partijen toegezonden proces-verbaal van de zitting van 6 november 2013 en het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting van 21 mei 2014.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en vermindering van de aanslagen tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil dan wel het gebruikelijke loon (2002).
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil of de onder 2.18 en 2.19 genoemde brieven van belanghebbende van 1 augustus 2012 aangemerkt dienen te worden als bezwaarschriften. Belanghebbende heeft gesteld dat hij, nadat hij kennis had genomen van het feit dat de aanslagen waren opgelegd, de hoogte daarvan heeft bestreden. Met het verzoek om de aanslagen tot nihil terug te brengen heeft belanghebbende tevens bedoeld bezwaar te maken tegen de aanslagen.
4.2
De Inspecteur heeft in de brieven van 1 augustus 2012 enkel een verzoek om ambtshalve vermindering gelezen.
4.3
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende in algemene bewoordingen zijn bezwaren tegen de hoogte van de aanslagen geuit. De brieven voldoen aan de in artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde eisen, onder meer omdat belanghebbende daarin de bestreden beslissingen en de gronden voor het bezwaar heeft genoemd. Belanghebbende heeft nog niet eerder een bezwaar tegen de aanslagen ingediend. Uit de brieven volgt niet dat belanghebbende welbewust heeft beoogd dat deze anders zouden worden behandeld dan als een rechtsmiddel tegen de aanslagen. Gelet op het voorgaande had de Inspecteur naar het oordeel van het Hof niet zonder meer ervan uit mogen gaan dat belanghebbende enkel heeft verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslagen. Het enkele feit dat de bezwaren lange tijd na het opleggen van de aanslagen zijn geuit, maakt dit niet anders.
4.4
Het Hof merkt daarom de brieven van 1 augustus 2012 aan als bezwaarschriften tegen de aanslagen.
4.5
De Inspecteur heeft in zijn brief van 26 september 2012 nogmaals bevestigd dat de aanslagen niet meer voor herziening in aanmerking komen. Belanghebbende heeft daaruit naar het oordeel van het Hof terecht de conclusie getrokken, dat de Inspecteur de aanslagen ondanks de gemaakte bezwaren daartegen zal handhaven en deze brief aangemerkt als uitspraken op bezwaar.
4.6
Uitgaande van de dagtekening van de uitspraken op bezwaar van 26 september 2012 eindigt de beroepstermijn op 7 november 2012. Belanghebbende heeft eerst in zijn brief van 24 december 2012, door de Rechtbank ontvangen op 27 december 2012 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. De beroepschriften zijn derhalve niet binnen de wettelijke beroepstermijn ingediend. Nu de brief van de Inspecteur van 26 september 2012 niet als een besluit is vormgegeven en een voorlichting aan belanghebbende ontbreekt over het wel of niet kunnen aanwenden van een rechtsmiddel, acht het Hof, in navolging van het onbestreden oordeel van de Rechtbank, de termijnoverschrijding verschoonbaar (artikel 6:11 van de Awb). Het beroep is dus tijdig ingesteld bij de Rechtbank.
4.7
Het Hof zal vervolgens beoordelen of belanghebbendes bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
4.8
Bekendmaking van een aanslag die is gesteld ten name van een persoon die failliet is verklaard, kan ook rechtsgeldig plaatsvinden doordat de ontvanger het tot deze belastingschuldige gerichte aanslagbiljet, zoals in het onderhavige geval ook is geschied, rechtstreeks zendt naar het adres van de curator (vgl. HR 26 februari 2010, nummer 08/01917, ECLI:NL:HR:2010:BL5555, BNB 2010/136). Dit betekent dat de bezwaartermijn ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aanvangt met ingang van de dag na dagtekening van het betreffende aanslagbiljet. De onderhavige bezwaartermijnen eindigden derhalve op 25 januari 2008. De bezwaarschriften van belanghebbende zijn door de Inspecteur ontvangen op 2 augustus 2012 (aanslag IB/PVV 2003) en 3 augustus 2012 (navorderingsaanslag IB/PVV 2002). Zij zijn derhalve niet binnen de wettelijke bezwaartermijn ingediend.
4.9
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In dit kader is vereist dat een belastingplichtige nadat hij voor het eerst kennis heeft genomen van het bestaan van de aanslag, het bezwaarschrift zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs mag worden verlangd heeft ingediend bij de inspecteur (vgl. HR 22 januari 2010, nr. 09/00526, ECLI:NL:HR:2010:BL0078, BNB 2010/88). Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, stelt zich op het standpunt dat hij eerst tijdens de hoorzitting van 23 juli 2012 van het bestaan van de aanslagen op de hoogte is geraakt en direct mondeling en vervolgens op 1 augustus 2012 schriftelijk bezwaar heeft gemaakt.
4.1
De Inspecteur brengt hier tegen in, dat belanghebbende op de hoogte was van het bestaan van de aanslagen, doordat de SVB in 2008 en 2009 belanghebbende zowel schriftelijk als telefonisch heeft meegedeeld dat hij zal worden gekort op zijn AOW-pensioen. De reden voor deze korting is het feit dat belanghebbende de uit die aanslagen voortvloeiende IB/PVV niet heeft betaald. Uit de brieven van 13 januari 2009 en 3 februari 2012 leidt de Inspecteur af dat belanghebbende indertijd heeft berust in die kortingen op zijn AOW-pensioen en heeft afgezien van het instellen van bezwaar tegen de aanslagen.
4.11
Tegen deze gemotiveerde weerspreking door de Inspecteur draagt belanghebbende voor zijn stelling aan, dat hij de brieven uit 2008 en 2009 van de SVB niet heeft ontvangen en dat in de telefoongesprekken met de SVB niet over aanslagen is gesproken. De brieven hebben hem niet bereikt door de postblokkade vanwege het faillissement of door de onjuiste adressering door de SVB. De curator heeft ook geen brieven doorgestuurd.
4.12
Het Hof acht het standpunt van de Inspecteur juist dat belanghebbende kennis heeft genomen van het bestaan van de aanslagen door de mededeling van de SVB dat hij de IB/PVV over de jaren 2002 en 2003 niet heeft betaald en daarom wordt gekort op het AOW-pensioen. Het verweer van belanghebbende dat hij alleen de brief van de SVB van 20 oktober 2011 heeft ontvangen, strookt niet met de brief van belanghebbende van 3 februari 2012. Daarin heeft hij geschreven dat de korting op het AOW-pensioen ziet op de jaren 2002, 2003 en 2007. Dat de korting zag op die jaren had belanghebbende niet kunnen weten als belanghebbende niets van de SVB hieromtrent had vernomen. In de onder 2.12 genoemde brief van de SVB van 20 oktober 2011, waarvan belanghebbende stelt dat hij die wel ontvangen heeft, worden de jaren 2002 en 2003 niet genoemd. Belanghebbende heeft geen afdoende verklaring gegeven hoe hij op 3 februari 2012 aan de kennis is gekomen, dat hij voor de jaren 2002 en 2003 gekort zou worden op zijn AOW-uitkering.
4.13
De verklaring van belanghebbende dat de curator geen stukken heeft doorgestuurd, strookt niet met de aantekening “[X] ook kopie ontvangen” op de brief van 1 december 2008 en met de verklaringen hieromtrent van de curator en [E]. Deze doorzending vindt eveneens zijn bevestiging in de brief van de SVB van 13 januari 2009, waarin wordt gesteld dat belanghebbende op de brief uit december 2008 heeft gereageerd in zijn brief van 5 januari 2009.
4.14
De verklaring van belanghebbende dat hij dacht dat de Inspecteur geen aanslagen had opgelegd, maar dat enkel sprake was van “claims” of “vorderingen” van de Belastingdienst, vindt geen steun in de feiten. In de brief van de SVB van 1 december 2008 wordt over de aanslag IB/PVV 2003 gesproken. De medewerker van de SVB geeft in de brief van 13 januari 2009 aan dat in het telefoongesprek over een “belastingadviseur”, “bezwaar” en “aanslag” is gesproken. Belanghebbende geeft zelf aan dat in het telefoongesprek is gesproken over niet betaalde belasting en bezwaar aantekenen door een belastingadviseur (zie 2.8), hetgeen zonder nadere toelichting niet strookt met een niet geformaliseerde “claim” of “vordering” van de Belastingdienst. In de brief van 23 mei 2012 verzoekt belanghebbende de Inspecteur om overlegging van de aanslagen van onder andere de jaren 2002 en 2003.
4.15
Gelet op alle feiten en omstandigheden, acht het Hof belanghebbendes verklaring dat hij voor 23 juli 2012 geen kennis had van het bestaan van de aanslagen, niet geloofwaardig. Belanghebbende heeft daarom naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat hij eerst bij het hoorgesprek bekend raakte met het bestaan van de aanslagen. Dat belanghebbende nadat hij op een eerder moment bekend is geraakt met de aanslagen zo spoedig als redelijkerwijs mag worden verlangd bezwaar heeft gemaakt, is gesteld noch aannemelijk geworden. De Inspecteur had de bezwaren niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu de Rechtbank dit niet heeft hersteld, zal het Hof dit alsnog doen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Belanghebbende heeft het hoger beroep inzake de verzuimboete ingetrokken omdat de Inspecteur geheel aan belanghebbende is tegemoetgekomen. Dan dient de Inspecteur op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb aan de indiener het door deze betaalde griffierecht te vergoeden.
Belanghebbende heeft voorts verzocht om een vergoeding van zijn proceskosten. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen enkel de door belanghebbende gevraagde reis- en verblijfkosten in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb worden begrepen. Het Hof berekent deze reiskosten op € 45 voor het bijwonen van drie zittingen.
Deze procedure hangt samen met de procedure met het nummer 13/00540. Aangezien in beide procedures op dezelfde gronden het hoger beroep tegen de verzuimboetes is ingetrokken, zal het Hof de proceskosten evenredig over beide procedures verdelen.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarin het beroep niet-ontvankelijk is verklaard,
– verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– verklaart de bezwaren niet ontvankelijk,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 22,50, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 42 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 118 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
1 juli 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 juli 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.