Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: verzoeker,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schadevergoeding op basis van artikel 35 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Verzoeker, die in een Forensisch Psychiatrisch Centrum verbleef, had eerder een machtiging tot voortgezet verblijf gekregen, maar stelde dat de rechtbank niet tijdig had beslist op het verzoek tot machtiging, wat hem schade had berokkend. De rechtbank had op 30 mei 2013 een machtiging verleend, maar volgens verzoeker was deze beslissing te laat genomen, aangezien de termijn van vier weken na het indienen van het deskundigenbericht op 11 april 2013 was overschreden.
Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de eerdere uitspraken van de Hoge Raad in overweging genomen. Het hof concludeerde dat de rechtbank inderdaad niet binnen de gestelde termijn had beslist, maar dat de vertraging van 17 dagen niet leidde tot een recht op schadevergoeding. De advocaat-generaal had betoogd dat verzoeker geen nadeel had ondervonden, omdat de machtiging tot voortgezet verblijf uiteindelijk was verleend. Het hof oordeelde dat verzoeker onvoldoende schade had aangetoond en dat de enkele overschrijding van de termijn niet automatisch recht gaf op schadevergoeding.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 30 mei 2013 bekrachtigd en het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. De beslissing werd genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.