ECLI:NL:GHARL:2014:6221

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
200.140.639
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot verhuizing en wijziging van zorg- en contactregeling na beëindiging geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot verhuizing van de moeder met haar minderjarige kind, [minderjarige]. De moeder en de vader zijn voormalige partners die een geregistreerd partnerschap hebben gehad en gezamenlijk gezag uitoefenen over hun kind. De moeder heeft in januari 2014 haar huurwoning opgezegd en is met [minderjarige] naar de woning van haar nieuwe partner in [plaats] verhuisd, terwijl [minderjarige] nog op school in [woonplaats] zit. De vader heeft bezwaar gemaakt tegen deze verhuizing en verzocht om de moeder te verplichten terug te verhuizen naar [woonplaats]. De rechtbank Midden-Nederland heeft het verzoek van de moeder om vervangende toestemming tot verhuizing afgewezen, wat de moeder heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan.

Het hof heeft de belangen van [minderjarige] en de ouders tegen elkaar afgewogen. Het hof oordeelt dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing in het belang van [minderjarige] is. Het hof benadrukt dat [minderjarige] geworteld is in [woonplaats], waar hij naar school gaat en zijn sociale netwerk heeft. De voorgestelde regeling van de moeder zou het contact met de vader en de continuïteit van de zorg schaden. Het hof heeft daarom de verzoeken van de moeder afgewezen en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zal zijn, met ingang van 1 september 2014. Tevens is een nieuwe zorg- en contactregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] twee aaneengesloten weekenden per drie weken bij de moeder verblijft en de helft van de feest- en vakantiedagen bij de moeder doorbrengt. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.140.639
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 347585)
beschikking van de familiekamer van 5 augustus 2014
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. A.W. Siebenga,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. M.R. Vossen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 23 oktober 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen bij het hof op 21 januari 2014 met zeventien producties;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel beroepschrift met veertien producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Siebenga van 6 februari 2014, met de correcte versie van de producties 8 tot en met 10, ingekomen bij het hof op 7 februari 2014;
- een journaalbericht van mr. Siebenga van 27 juni 2014 met vijf producties, ingekomen bij het hof op 30 juni 2014;
- een journaalbericht van mr. Siebenga van 1 juli 2014 met nieuwe productie (productie 6), ingekomen op 2 juli 2014;
- een e-mailbericht van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad), ingekomen op 11 juli 2014.
2.2 De mondelinge behandeling heeft op 14 juli 2014 plaatsgevonden, gelijktijdig met het pleidooi inzake het tussen partijen bij dit hof aanhangige spoedappel in kort geding, bekend onder zaaknummer 200.144.977. De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is, zoals aangekondigd in het e-mailbericht van 11 juli 2014, niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op 1 december 2003 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Zij hebben op 11 januari 2010 een overeenkomst omtrent de beëindiging van het geregistreerd partnerschap gesloten. De notariële verklaring waaruit van de overeenkomst tot beëindiging van het geregistreerd partnerschap blijkt, is op 25 januari 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Vianen. Bij de bestreden beschikking van 23 oktober 2013 heeft de rechtbank onder meer de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen partijen uitgesproken.
3.2
Tijdens het geregistreerd partnerschap van partijen is op [geboortedatum] 2005 [minderjarige] (verder: [minderjarige]) geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen voeren het gezamenlijk gezag over [minderjarige].
3.3
In de op 11 januari 2010 gesloten overeenkomst omtrent de beëindiging van het geregistreerd partnerschap en het daaraan gehechte Co-ouderschapsplan hebben partijen een regeling getroffen over, onder meer, het gezag, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige], de verdeling van zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige] alsmede de woonplaats van de ouders. Deze regeling houdt in dat:
- partijen het in het belang van [minderjarige] achten dat zij gezamenlijk het gezag over [minderjarige] blijven uitoefenen;
- [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats zal wisselen en dat hij de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader zal doorbrengen, waarbij de week steeds begint op vrijdagavond om 18.00 uur/18.30 uur en eindigt op vrijdagavond 18.00 uur/18.30 uur, en
- de vader en de moeder verklaren dat zij in [woonplaats], althans in de directe omgeving van [woonplaats], woonachtig zullen blijven teneinde het co-ouderschap ten aanzien van [minderjarige] in stand te kunnen houden. [minderjarige] wordt ingeschreven in de Burgerlijke Stand ten huize van de moeder;
- de overeenkomst van co-ouderschap voor vijf jaren is aangegaan. Partijen zullen na verloop van die vijf jaren in goed overleg eventueel tezamen met [minderjarige] komen tot nieuwe afspraken die in het belang van [minderjarige] zijn en een zo goed mogelijk contact met de vader en de moeder garanderen.
3.4
De moeder heeft sinds oktober 2012 een nieuwe relatie met [A] (verder te
noemen: [A]), die in [plaats] woont.
3.5
De moeder heeft in januari 2014 de huur van haar huurwoning in [woonplaats] opgezegd en is met [minderjarige] naar de woning van [A] in [plaats] verhuisd. [minderjarige] zit nog steeds op school in [woonplaats]. De moeder reisde tot de zomervakantie in de dagen dat [minderjarige] bij haar verbleef in beginsel elke schooldag met hem op en neer naar [woonplaats].
3.6
Bij het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 28 februari 2014 heeft deze, voor zover thans van belang, de vordering van de vader om te bepalen dat de moeder met [minderjarige] dient terug te verhuizen naar [woonplaats], althans zijn vordering om de moeder te verbieden met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen, afgewezen. De vordering in reconventie van de moeder om haar vervangende toestemming tot verhuizing te verlenen, alsmede andere verzoeken van partijen strekkende tot wijziging van de hoofdverblijfplaats en de zorg- en contactregeling, heeft de voorzieningenrechter eveneens afgewezen.
3.7
De moeder is in verwachting van [A] en verwacht haar (tweede) kindje medio augustus 2014.

4.De omvang van het geschil

4.1 Tussen partijen zijn in geschil:
- de vraag of het de moeder toegestaan is met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen en in verband daarmee, in geval van een voor de moeder negatieve beslissing, het verzoek van de vader om aan de beslissing dwangsommen te verbinden;
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige];
- het vaststellen van een zorg- en omgangsregeling tussen de ouders en [minderjarige].
4.2
De rechtbank heeft blijkens de bestreden beschikking, voor zover thans van belang, aanleiding gezien eerst het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing met [minderjarige] naar [plaats] te beoordelen. De rechtbank heeft dit verzoek daarop afgewezen en tevens het meer of anders door partijen verzochte afgewezen.
4.3
De moeder is met tien grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
23 oktober 2013. De grieven 1 en 3 zien op de afwijzing van het verzoek tot wijziging van de co-ouderschapsregeling. De grieven 2, 4, 5 en 7 tot en met 9 zien op het oordeel van de rechtbank omtrent de vervangende toestemming tot verhuizing en de door de rechtbank gemaakte belangenafweging. Grief 6 behelst een voorstel voor een gewijzigde contact- en omgangsregeling van de vader met [minderjarige]. Grief 10 ziet op de hoofdverblijfplaats van [minderjarige]. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te wijzigen dan wel te vernietigen, met uitzondering van het bepaalde over de ontbinding van het geregistreerd partnerschap, en opnieuw recht doende:
te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de moeder zal hebben;
aan de moeder vervangende toestemming te verlenen met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats];
een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen, waarbij [minderjarige] twee van de drie weekenden bij de vader verblijft in de zin van twee weekenden bij de vader en één weekend bij de moeder, dus concreet week 1: bij de vader, week 2: bij de vader, week 3: bij de moeder, enz., alsmede een belcontact te bepalen waarbij de vader iedere woensdag-avond om 17.30 uur contact opneemt met [minderjarige], alsmede de helft van alle feest- en vakantiedagen bij de vader verblijft op de wijze zoals door de moeder verzocht in productie 14.
4.4
De vader is op zijn beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op:
  • de afwijzing door de rechtbank van zijn primaire verzoek om te bepalen dat de moeder met [minderjarige] dient terug te verhuizen naar de directe omgeving van [woonplaats], respectievelijk haar te verbieden naar [plaats] te verhuizen (grief 1);
  • de afwijzing van zijn verzoek om een dwangsom te verbinden aan overtreding van het op basis van zijn primaire verzoek af te geven gebod/verbod (grief 3), en
  • de afwijzing van zijn subsidiaire verzoeken tot wijziging van de hoofdverblijfplaats en het vaststellen van een zorg- en contactregeling (grief 2).
De vader verzoekt het hof, na wijziging van zijn verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in het principaal hoger beroep
I. de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans deze af te wijzen;
II. de beschikking van 23 oktober 2013 op de door de moeder bestreden punten te bekrachtigen.
in het incidenteel hoger beroep
de beschikking van 23 oktober 2013 gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw recht doende:
I. te bepalen dat [minderjarige] en dus ook de moeder dient terug te verhuizen naar [woonplaats] dan wel naar de directe omgeving van [woonplaats], één en ander met dien verstande dat [minderjarige] en de moeder ook daadwerkelijk in [woonplaats] (dan wel in de directe omgeving van [woonplaats]) dienen te verblijven c.q. overnachten op de momenten dat [minderjarige] conform de zorg- en contactregeling bij de moeder verblijft, alsmede;
II. de moeder te verbieden om samen met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen dan wel naar een adres te verhuizen dat niet in (de directe omgeving van) [woonplaats] is gelegen,
III. de moeder te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de moeder weigert om uitvoering te geven aan hetgeen hierboven onder (naar het hof begrijpt:) I en II is verzocht, zulks met een maximum van € 20.000,- aan totaal verbeurde dwangsommen, althans;
subsidiair:
IV. te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben en op het adres van de vader ingeschreven zal staan;
V. een zorg- en contactregeling vast te stellen krachtens welke [minderjarige] twee aaneengesloten weekenden per drie weken, steeds vanaf vrijdag uit school (althans 14.00 uur) tot maandag naar school (althans 8.20 uur) bij de moeder zal verblijven,
althans te bepalen zoals het hof in goede justitie mag vermenen te behoren, kosten rechtens.
4.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek gewijzigd. Zij heeft het hof verzocht, bij wijze van voorwaardelijk subsidiair verzoek, voor zover het hof van mening zou zijn dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader in [woonplaats] dient te worden bepaald, de volgende zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te leggen:
elke donderdag van 14.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] uit school zal ophalen, tot maandagochtend 8.30 uur, waarbij de moeder [minderjarige] naar school zal brengen alsmede
de helft van alle feest en vakantiedagen zoals door de moeder weergegeven op (bedoeld zal zijn:) productie 14.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard geen bezwaar te hebben tegen deze voorwaardelijke wijziging van het subsidiaire verzoek. Daarom zal het hof, indien aan de voorwaarde is voldaan, dit subsidiaire verzoek in hoger beroep beoordelen.
4.6
De grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep leggen het geschil, met uitzondering van de door de rechtbank uitgesproken ontbinding van het geregistreerd partnerschap, in volle omvang voor. Het hof zal de grieven daarom gezamenlijk bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Bij de beoordeling van de voorliggende verzoeken van partijen heeft het volgende te gelden. Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede en uitsluitend indien het belang van het kind dit vereist, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.2
Het hof stelt het navolgende voorop. De door de wetgever bij de invoering van artikel 1:247 lid 4 BW tot uitgangspunt genomen gelijkwaardigheid van de beide ouders en de wenselijkheid van een in beginsel gelijke verdeling van zorg- en opvoedingstaken na het uiteengaan van de ouders brengt niet mee dat, wanneer de ouders dienaangaande (na behoorlijk overleg) geen overeenstemming hebben kunnen bereiken, de rechter bij zijn beslissing over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het belang van de minderjarige niet het zwaarst zou mogen laten wegen. Dat belang dient immers bij de te verrichten afweging van belangen een overweging van de eerste orde te zijn (vgl. HR 21 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7407). Het uitgangspunt van gelijkwaardigheid van de beide ouders en de wenselijkheid van een in beginsel gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken verzet zich dan ook niet tegen een door de rechter, op de voet van artikel 1:253 BW, in het belang van de minderjarige te geven vervangende toestemming voor een verhuizing van de minderjarige met de ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft. Wel zal de rechter erop moeten toezien dat ook in de situatie die na verhuizing van de minderjarige zal ontstaan, aan de hiervoor genoemde gelijkwaardigheid en gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoveel mogelijk recht wordt gedaan (vgl. HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:847).
5.3
Bij een verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing geldt voorts dat een ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarige en een nieuwe partner elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval, na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd, een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
5.4
In het onderhavige geval betrekt het hof de navolgende omstandigheden in het kader van de belangenafweging:
- het recht en belang van de moeder om te verhuizen en de vrijheid om haar leven opnieuw in te richten;
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de moeder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de vader te verzachten en/of compenseren;
- de mate waarin partijen in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de ouder(s) en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de leeftijd van de minderjarige en de mate waarin hij geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
- de extra kosten van de omgang na verhuizing.
5.5
Het hof is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:377e BW, nu de moeder sinds oktober 2012 een nieuwe partner heeft die in [plaats] woont, zij van deze partner medio augustus 2014 een kind verwacht, zij een baan heeft in de nabijheid van [plaats] heeft en [minderjarige] in de weken dat hij bij de moeder verblijft feitelijk al geruime tijd in [plaats] woont. Nu bovendien tijdens de mondelinge behandeling tussen partijen geen vergelijk tot stand is gekomen, liggen de verzoeken van partijen tot wijziging van de tussen hen onderlinge overeengekomen afspraken over de woonplaats van de ouders, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de zorg- en contactregeling ter beoordeling voor.
5.6 Partijen zijn na de beëindiging van hun samenleving in januari 2010 schriftelijk overeengekomen dat zij een co-ouderschapsregeling wensen en dat zij, teneinde deze in stand te kunnen houden, zich verplichten in de omgeving van [woonplaats] te blijven wonen. Deze regeling geldt in ieder geval voor vijf jaar, waarna een evaluatie zal plaatsvinden. De regeling liep gedurende ruim drie jaar voldoende goed in die zin dat aan de co-ouderschapsregeling uitvoering is gegeven. De moeder stelt weliswaar, met haar grieven 1 en 3, dat zij nooit achter het co-ouderschap heeft gestaan, maar dit laat onverlet dat die regeling wel door partijen is uitgevoerd. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat zich dusdanige problemen hebben voorgedaan, dat continuering van die regeling niet meer in het belang van [minderjarige] is. Zij heeft ook niet eerder wijziging van de co-ouderschapsregeling verzocht. Ook het feit dat deze regeling niet aansloot bij de taakverdeling tijdens de relatie van partijen, betekent niet dat co-ouderschap na het beëindigen van de relatie niet in het belang van [minderjarige] is. Tijdens de relatie woonde [minderjarige] met de vader in één huis en was er uit dien hoofde zowel gedurende de week als in het weekend frequent contact tussen de vader en [minderjarige]. Door de co-ouderschapsregeling werd gewaarborgd dat dit contact ook na de beëindiging van de relatie op soortgelijke wijze kon worden gecontinueerd. Na ruim drie jaar heeft de moeder eenzijdig besloten deze afspraken binnen de overeengekomen termijn van vijf jaar, waarna een evaluatie zou plaatsvinden, niet meer na te komen en is zij zonder toestemming van de vader en in strijd met de beschikking van de bodemrechter feitelijk met [minderjarige] naar haar nieuwe partner in [plaats] verhuisd. Dat de vader aanvankelijk toestemming had gegeven voor deze verhuizing, zoals de moeder stelt maar de vader heeft betwist, heeft zij onvoldoende onderbouwd. Uit de door haar overgelegde e-mail aan de notaris/mediator en de niet door de vader ondertekende conceptovereenkomst van de notaris/mediator, kan die toestemming in ieder geval niet worden afgeleid.
De conclusie is dat de grieven 1 en 3 van de moeder falen.
5.7
Bij de beoordeling van het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen, speelt het volgende een rol.
5.8
[minderjarige] is thans bijna negen jaar. Hij is in [woonplaats] geboren en getogen. [minderjarige] gaat in [woonplaats] naar school. In [woonplaats] woont ook zijn oma, die hem regelmatig opvangt. Hij is in [woonplaats] dus geworteld, heeft in [woonplaats] zijn sociale netwerk in de vorm van school, sport en vriendjes. In [plaats] zal hij dit sociale netwerk opnieuw moeten opbouwen. Dat hij in [plaats] al geruime tijd op judo zit en daar door de judo ook wat jongetjes kent, doet er niet aan af dat hij bij een verhuizing naar [plaats] nieuwe contacten zal moeten opbouwen, die hij nu in [woonplaats] al heeft opgebouwd. Daarbij weegt mee dat [minderjarige] - zoals de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard - geen jongetje is dat veel afspreekt en dat hij daartoe gemotiveerd moet worden. Het is dus niet zonder meer vanzelfsprekend dat [minderjarige] snel in [plaats] contacten zal leggen en zich snel op soortgelijke wijze zal wortelen als thans in [woonplaats] het geval is. Ook zal hij van school moeten wisselen, terwijl hij het op zijn huidige school naar zijn zin heeft. Ten slotte zal hij zich een nieuwe woonomgeving eigen moeten maken.
5.9
Verder acht het hof van belang dat een verhuizing naar [plaats] en de door de moeder voorgestelde weekendregeling voor de vader, afbreuk zal doen aan het contact tussen de vader met [minderjarige], terwijl [minderjarige] gewend is zijn hele leven, zowel tijdens de samenleving als na beëindiging daarvan, frequent contact met zijn vader te hebben. Partijen zijn het erover eens dat handhaving van de bestaande co-ouderschapsregeling niet werkbaar is indien de moeder in [plaats] en de vader in [woonplaats] woont. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat, zolang zij in [plaats] woont, het op en neer reizen met eventueel twee kinderen in de spits naar [woonplaats] in de week dat [minderjarige] bij haar verblijft wel lastig wordt. De vader acht het op- en neer reizen voor [minderjarige] ook te belastend voor hem.
5.1
Wijziging van de bestaande regeling zal voor [minderjarige] en de vader betekenen dat zij hun contact (en gezinsleven) op een andere wijze moeten vormgeven en dat de vader een andere rol zal vervullen dan [minderjarige] tot nu toe gewend was. De zorg- en contactregeling zal dan immers, zoals de moeder ook voorstelt, wijzigen in een weekendregeling. Dat dit in het belang is van [minderjarige] heeft de moeder niet, althans onvoldoende gesteld en onderbouwd. Bovendien is dit een aantasting van de gelijkwaardigheid van partijen bij de opvoeding van [minderjarige], die partijen kennelijk voor ogen hadden bij de beëindiging van hun relatie. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder onvoldoende heeft ondernomen om de gevolgen daarvan voor [minderjarige] en de vader te compenseren. De voorgestelde weekendregeling en de verdeling van de vakanties voorziet hier in onvoldoende mate in, nu de vaderrol bij een louter weekend- en vakantieregeling een (wezenlijk) andere inhoud zal krijgen.
5.11
Dat de moeder recht heeft om een nieuw leven op te bouwen met haar nieuwe partner en [minderjarige], betekent nog niet dat zij dit leven in [plaats] moet opbouwen en dat de voornoemde belangen van [minderjarige] moeten wijken voor haar eigen belang om bij haar partner in te trekken. Onvoldoende gemotiveerd is gesteld dat haar partner dusdanig aan [plaats] is gebonden, dat de belangen van [minderjarige] en de vader bij voortzetting van de huidige zorg- en contactregeling daarvoor zouden moeten wijken. Dat de moeder en haar partner de mogelijkheid van een verhuizing naar [woonplaats] serieus hebben onderzocht, is onvoldoende gesteld en gebleken, althans het hof is niet overtuigd daarvan. De opmerking van de moeder tijdens de mondelinge behandeling dat zij wel met haar nieuwe partner over verhuizen heeft gesproken, maar dat dit niet haalbaar was, getuigt niet van voldoende serieus onderzoek. Haar partner heeft geen kinderen uit een eerdere relatie, waardoor hij aan [plaats] gebonden zou zijn. Wel heeft de moeder gesteld dat haar partner zijn werkzaamheden als zelfstandig ondernemer niet kan uitvoeren vanuit (de omgeving van) [woonplaats], omdat hij voor zijn klantenkring aan [plaats] is gebonden en de afstand naar [woonplaats] te groot is. Zij heeft die stelling echter onvoldoende onderbouwd. Naar eigen zeggen van de moeder is de afstand [woonplaats] naar [plaats] ongeveer 35 autominuten. Nu zij met [minderjarige] deze afstand ook dagelijks kan overbruggen om [minderjarige] naar school te brengen, valt niet in te zien dat haar partner dat niet kan, ook niet tijdens onregelmatige diensten. Verder valt niet in te zien dat hij zijn klantenkring niet ook vanuit [woonplaats] kan onderhouden of opbouwen.
Het feit dat haar partner een koopwoning heeft die twee jaar zonder succes te koop heeft gestaan, doet daaraan niet af. Er blijken immers ook sinds eind 2012 geen pogingen meer te zijn ondernomen om de woning te verkopen, nu de woning sindsdien uit de verkoop is gehaald. Dat de huuropbrengst mogelijk niet de volledige kosten van de woning dekt, betekent nog niet zonder meer dat het voor de moeder en haar partner onmogelijk is om tijdelijk twee woningen aan te houden.
5.12
Ook de stelling van de moeder dat zij een baan heeft in de nabijheid van [plaats], acht het hof niet doorslaggevend. Zij heeft een nul-uren contract en zal - naar eigen zeggen in verband met de zorg voor de kinderen - slechts zeer beperkt (kunnen) werken. Het hof acht onvoldoende onderbouwd dat zij een dergelijk contract niet ook in de buurt van Vianen (omgeving Utrecht) zou kunnen vinden.
5.13 Al met al is het hof van oordeel dat alle belangen tegen elkaar afwegend, waarbij de belangen van [minderjarige] van eerste orde zijn, het belang van [minderjarige] om in [woonplaats] op te groeien en om het bestaande contact en gezinsleven met zijn vader te behouden, zwaarder wegen dan het belang van de moeder om met [minderjarige], haar partner en haar aanstaande tweede kindje in [plaats] een nieuw leven op te bouwen.
5.14
De conclusie van het voorgaande is dat het hof het verzoek van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen zal afwijzen. De grieven 2, 4, 5 en 7-10 van de moeder falen. Grief 2 van de vader slaagt, zodat het hof de bestreden beschikking op dit punt (dictum onder 4.3) zal aanvullen (wijziging hoofdverblijfplaats en vaststelling zorg- en contactregeling).
5.15 Nu zoals hiervoor is overwogen, handhaving van de bestaande co-ouderschapsregeling niet mogelijk is zolang de moeder in [plaats] woont en het in het belang van [minderjarige] is dat hij het centrum van zijn familieleven (vader en oma) en sociale leven in de omgeving van [woonplaats] behoudt, is het hof van oordeel dat, zolang de moeder niet in (de directe omgeving van) [woonplaats] woont, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader dient te worden bepaald en dat [minderjarige] op het adres van de vader ingeschreven zal zijn.
Daaraan doet niet af dat de moeder haar werktijden aan [minderjarige] kan aanpassen, omdat zij een nul-uren contract in [plaats] heeft. Ook de vader heeft thans zijn werktijden aangepast aan [minderjarige], zodat hij [minderjarige] in de week dat die bij hem is, op twee dagen uit school kan halen. Op de andere drie dagen wordt [minderjarige] na school opgevangen door zijn oma, die een vertrouwd persoon voor hem is. Bovendien heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zijn werkgever zich flexibel opstelt en dat hij - als [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij hem heeft - ofwel minder kan werken ofwel zijn werktijden anders kan inrichten, deels met invulling in de weekenden dat [minderjarige] bij de moeder zal verblijven. Dat de door de oma verzorgde opvang niet in het belang van [minderjarige] is, heeft de moeder in het licht van de stellingen van de vader onvoldoende onderbouwd. Zo blijkt uit de verklaring van de oma dat [minderjarige] ook vriendjes mee mag nemen en dat de opvang door haar in dat geval ook wel bij de vader plaatsvindt, hetgeen is bevestigd door de vader tijdens de mondelinge behandeling. Dat dit niet juist zou zijn, heeft de moeder onvoldoende onderbouwd. Ook het belang van [minderjarige] om zijn halfbroertje of halfzusje te leren kennen, heeft het hof meegewogen. Dit belang komt echter niet in het gedrang nu het hof een omgangsregeling zal bepalen van een zodanige omvang dat [minderjarige] ook zijn halfbroertje of halfzusje zal leren kennen.
Evenmin acht het hof doorslaggevend dat de raad tijdens de zitting in eerste aanleg heeft geadviseerd dat als er na beëindiging van de co-ouderschapsregeling een beslissing moet worden genomen, de hoofdverblijfplaats bij de moeder moet liggen. De raad heeft in de eerste plaats geadviseerd dat partijen samen naar een oplossing moeten zoeken en om de regeling te laten zoals deze is. Bovendien heeft de raad geen rekening kunnen houden met de wijzigingen van de omstandigheden die na de zitting in eerste aanleg hebben plaatsgevonden, zoals het feit dat de vader zijn werktijden heeft aangepast om [minderjarige] enkele dagen per week zelf te kunnen opvangen uit school.
5.16 Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat zij het eens zijn over de verdeling van de zorg voor [minderjarige] tijdens de zomervakantie 2014. Nu de scholen in [woonplaats] op 1 september 2014 beginnen, zal het hof de hoofdverblijfplaats wijzigen met ingang van 1 september 2014.
Verder heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat hij, zodra de moeder weer in (de directe omgeving van) [woonplaats] woont, zijn medewerking zal verlenen aan het herleven van de co-ouderschapsregeling, hetgeen de sterke voorkeur heeft van de vader . Gelet daarop zal het hof bepalen dat [minderjarige] met ingang van maandag 1 september 2014 zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben en dat de moeder haar medewerking dient te verlenen om [minderjarige] op het adres van de vader in te laten schrijven, onder de ontbindende voorwaarde dat zijn moeder feitelijk weer in (de omgeving van) [woonplaats] gaat wonen, en dat na vervulling van die voorwaarde de huidige co-ouderschapsregeling herleeft.
5.17 Nu het hof zal bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] zal worden gewijzigd, zal het hof het voorwaardelijk subsidiaire verzoek van de moeder, hiervóór weergegeven onder 4.5, beoordelen. Het hof is van oordeel dat een omgangsregeling waarbij [minderjarige] ieder weekend bij de moeder verblijft, zoals zij voorstelt, niet in het belang van [minderjarige] is. Het hof acht het voor het contact tussen [minderjarige] en zijn vader van belang, zoals ter mondelinge behandeling al is gememoreerd, dat [minderjarige] niet alleen bij de vader verblijft gedurende schooldagen/werkdagen, die in het algemeen als drukker worden ervaren en waarop minder ruimte is voor ontspanning en uitjes, maar ook af en toe gedurende een weekend. Daarom zal het hof een zorg- en contactregeling vaststellen waarbij [minderjarige] met ingang van maandag 1 september 2014 twee aaneengesloten weekenden per drie weken bij de moeder verblijft, van donderdag 14.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] uit school zal ophalen, tot maandagochtend 8.30 uur, waarbij de moeder [minderjarige] naar school zal brengen.
De vader heeft geen bezwaren heeft geuit tegen de voorgestelde verdeling van de zorg tijdens de vakantie, te weten de helft van alle feest en vakantiedagen zoals door de moeder aangegeven op productie 14. Het hof zal de moeder in die verdeling volgen.
5.18
Nu het hof zal bepalen dat, zolang de moeder niet in de directe omgeving van Vianen woont, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zal zijn, heeft de vader geen belang meer bij een beoordeling van zijn verzoek om te bepalen dat de moeder, op straffe van verbeurte van een dwangsom met [minderjarige] dient terug te verhuizen naar de directe omgeving van [woonplaats] en van zijn verzoek om de moeder, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te verbieden naar Oss te verhuizen met [minderjarige]. Het hof laat daarom bespreking van de grieven 1 en 3 van de man achterwege.

6.De slotsom

6.1
De slotsom van het voorgaande is dat het hof:
  • het verzoek van de moeder om te bepalen dat aan haar vervangende toestemming zal worden verleend om met [minderjarige] naar [woonplaats] te verhuizen, niet toewijsbaar acht;
  • zal bepalen dat [minderjarige] met ingang van 1 september 2014, zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben en dat de moeder haar medewerking dient te verlenen om [minderjarige] op het adres van de vader in te laten schrijven, zulks onder de ontbindende voorwaarde dat de moeder weer in (de directe omgeving van) [woonplaats] gaat wonen, en dat na vervulling van die voorwaarde de huidige co-ouderschapsregeling herleeft;
  • met ingang van 1 september 2014 een zorg- en contactregeling zal vaststellen tussen [minderjarige] en de moeder, zoals hierna vermeld.
6.2
Gelet op de omstandigheid dat partijen een relatie hebben gehad, waaruit een kind is geboren en het geschil hierop betrekking heeft, ziet het hof geen aanleiding voor een kostenveroordeling, zoals door de vader verzocht. Het hof zal de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van
23 oktober 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen (dictum onder 4.1), én voor zover daarin is beslist dat het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats] wordt afgewezen (dictum onder 4.2), vernietigt deze beschikking voor het overige (dictum onder 4.3), en opnieuw beschikkende:
wijzigt de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] aldus, dat [minderjarige] met ingang van 1 september 2014 zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben en bepaalt voorts dat de moeder haar medewerking moet verlenen om [minderjarige] op het adres van de vader in te laten schrijven, zulks onder de ontbindende voorwaarde dat de moeder weer in (de directe omgeving van) [woonplaats] gaat wonen, na vervulling van welke voorwaarde de co-ouderschapsregeling, neergelegd in op 11 januari 2010 gesloten overeenkomst omtrent de beëindiging van het geregistreerd partnerschap en het daaraan gehechte co-ouderschapsplan, herleeft;
wijzigt de bestaande zorg- en contact-regeling tussen de moeder en [minderjarige] aldus, dat met ingang van 1 september 2014 de volgende zorg- en contact-regeling tussen de moeder en [minderjarige] zal gelden:
- [minderjarige] verblijft twee aaneengesloten weekenden per drie weken bij de moeder van donderdag 14.00 uur, waarbij de moeder [minderjarige] uit school zal ophalen, tot maandagochtend 8.30 uur, waarbij de moeder [minderjarige] naar school zal brengen;
- [minderjarige] verblijft de ene helft van alle feest- en vakantiedagen bij de moeder en de andere helft bij de vader, een en ander zoals door de moeder aangegeven op productie 14, aangehecht aan deze beschikking;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, R.A. Dozy en
K.J. Haarhuis, bijgestaan door mr. S.M.J. Korthuis-Becks als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is op 5 augustus 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.