[appellant 1] en [appellant 2] baseren de vorderingen op RVS onder meer op het volgende. Op RVS rust mede gelet op art. 7:401 BW in verbinding met art. 6:76 BW als professioneel dienstverlener op het terrein van hypothecaire geldleningen en aanverwante financiële diensten jegens [appellant 1] en [appellant 2] als particuliere wederpartij een bijzondere zorgplicht die ertoe strekt hen te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. Uit deze bijzondere zorgplicht vloeit voort dat RVS zich ervan had moeten vergewissen of [appellant 1] en [appellant 2] voldoende draagkracht hadden om de maandlasten te voldoen. Deze plicht vloeit ook voort uit de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (verder: GHF), de normen van de Nederlandse Vereniging van Banken (verder: NVB) en de normen van de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland (verder: VFN). De aanvullende lening van € 45.000,- is verstrekt met overschrijding van de GHF-norm en had niet verstrekt mogen worden. De dientengevolge voor [appellant 1] en [appellant 2] ontstane schade bedraagt € 34.550,-, te weten het deel van de lening dat is gestort in een bouwdepot, en de vanaf 21 december 2007 betaalde rentetermijnen.
Wat het Financieringshuis betreft stellen [appellant 1] en [appellant 2] zich op het standpunt dat het Financieringshuis is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichting om als professioneel adviseur de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend financieel adviseur in acht te nemen. Bij de beoordeling van de kredietaanvraag golden destijds de GHF-normen en de normen van de NVB en de VFN. Het Financieringshuis heeft onvoldoende informatie ingewonnen over de financiële positie van [appellant 1] en [appellant 2] en de wel ingewonnen informatie onvoldoende gebruikt bij de beoordeling of verstrekking van het hypothecaire krediet verantwoord was in het licht van het voorkomen van overkreditering. De schade die als gevolg van dit tekortschieten, althans onrechtmatig handelen van het Financieringshuis is ontstaan, bestaat uit het na inlossing van het aan NvF Voorschotbank afgeloste bedrag (€ 49.545,-) resterende bedrag van de lening van € 85.000,-, dus € 35.455,-, en de door [appellant 1] en [appellant 2] vanaf 11 maart 2008 betaalde rentetermijnen voor het rentekrediet.
Ten aanzien van HDV stellen [appellant 1] en [appellant 2] zich op het standpunt dat zij op de voet van art. 6:76 BW jegens hen aansprakelijk is voor de gevolgen van de ondeugdelijke advisering door het Financieringshuis en dat op HDV, als professioneel dienstverlener op het gebied van hypothecaire geldleningen jegens [appellant 1] en [appellant 2] als particuliere wederpartij, een bijzondere zorgplicht rustte, als in de zaak tegen RVS toegelicht. HDV is deze bijzondere zorgplicht niet nagekomen. [appellant 1] en [appellant 2] wijzen in dit verband ook op art. 4:34 Wet op het financieel toezicht (verder: Wft). De schade beloopt dezelfde bedragen als in de zaak tegen het Financieringshuis gevorderd.
RVS, het Financieringshuis en HDV hebben de vorderingen gemotiveerd betwist en als verst strekkend verweer aangevoerd dat [appellant 1] en [appellant 2] niet binnen bekwame tijd nadat zij het gebrek in de prestatie hadden ontdekt of redelijkerwijs hadden kunnen ontdekken bij hen hebben geprotesteerd (art. 6:89 BW).
RVS heeft in reconventie gevorderd veroordeling van [appellant 1] en [appellant 2] tot betaling van € 300.001,25 met rente en kosten. HDV heeft in reconventie gevorderd veroordeling van [appellant 1] en [appellant 2] tot betaling van € 86.599,23 met rente en kosten.