In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de belastingaanslag voor het jaar 2004 werd bevestigd. Belanghebbende, die commanditair vennoot is van de commanditaire vennootschap [D] CV, heeft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij zijn inkomen uit werk en woning en uit sparen en beleggen werd vastgesteld. Belanghebbende stelt dat zijn participatie in [D] en zijn werkzaamheden voor de Stichting [F] als één geheel moeten worden beschouwd, en dat zijn deelname moet worden aangemerkt als inkomen uit werk en woning. De Inspecteur daarentegen heeft de participatie in [D] aangemerkt als inkomen uit sparen en beleggen.
Tijdens de zitting is vastgesteld dat belanghebbende sinds de oprichting van [D] in 2000 commanditair vennoot is en dat hij in 2004 een arbeidsbeloning van € 7.000 van de Stichting heeft ontvangen. Het Hof oordeelt dat de Stichting een aparte civielrechtelijke entiteit vormt en dat de commanditaire deelname van belanghebbende en de arbeidsbeloning separaat beoordeeld moeten worden. Het Hof concludeert dat [D] geen onderneming drijft, waardoor belanghebbende niet als ondernemer kan worden aangemerkt. De participatie in [D] behoort tot het inkomen uit sparen en beleggen, en de arbeidsbeloning wordt aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 4 maart 2015, en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.