ECLI:NL:GHARL:2015:1718

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
200.143.261-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een notaris in een nalatenschapskwestie met betrekking tot een schenking

In deze zaak gaat het om de beroepsaansprakelijkheid van een notaris die betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschap van een overleden vader. De notaris wordt verweten dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door het karakter van een betaling van € 300.000,- aan zijn kinderen als een schenking ter discussie te stellen, terwijl er tussen de betrokken partijen geen verschil van mening over bestond. De appellante, de dochter van de overledene, heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard en stelt dat de notaris door zijn handelen een conflict heeft veroorzaakt met haar oom, die als executeur optrad. Dit conflict leidde tot hoge kosten voor rechtsbijstand die appellante nu op de notaris probeert te verhalen. Het hof oordeelt dat de notaris zijn zorgplicht heeft geschonden door zonder aanleiding het karakter van de betaling ter discussie te stellen, wat heeft geleid tot een negatieve boedel en een juridische strijd. De notaris heeft in hoger beroep zijn aansprakelijkheid betwist, maar het hof oordeelt dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld en dat er causaal verband is tussen zijn handelen en de schade die appellante heeft geleden. De zaak wordt terugverwezen voor verdere behandeling, waarbij het hof ook de mogelijkheid van een schikking tussen partijen onderzoekt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.143.261/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 414872 \ CV EXPL 12-9412)
arrest van de eerste kamer van 10 maart 2015
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats 1],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J. Klopstra, kantoorhoudend te Stadskanaal,
tegen
[de notaris],
wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde
in eerste aanleg: gedaagde
hierna:
de notaris,
advocaat: mr. F. van der Woude, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
17 september en 26 november 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 21 februari 2014,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:
"(…) het vonnis van 26 november 2013 en het tussenvonnis van 17 september 2013 van de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling Privaatrecht, locatie Leeuwarden, zaak-/rolnummer 414872/CV EXPL 12-9412 tussen partijen gewezen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
1.
[de notaris], te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs aan kwijting aan [appellante] te betalen een bedrag van € 25.00,--, althans een enig ander bedrag als Uw Gerechtshof in goede justitie vermoge te behagen;
2.
[de notaris] te veroordelen in de kosten van beide instanties.”

3.Beoordeling van het geschilvaststaande feiten

3.1
De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.16) van het tussenvonnis van 17 september 2013 de feiten vastgesteld. De grieven richten zich niet tegen deze feitenvaststelling. Ook de notaris heeft niet aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte bepaalde feiten heeft vastgesteld. In hoger beroep kan dan ook van de door de kantonrechter vastgestelde feiten worden uitgegaan.
De notaris heeft in de memorie van antwoord wel aangevoerd dat in de feitenvaststelling door de kantonrechter enkele belangrijke feiten en omstandigheden ontbreken. Het hof zal, voor zover het de door de notaris aangevoerde feiten en omstandigheden relevant acht en voor zover deze feiten en omstandigheden inderdaad niet ter discussie staan, deze feiten toevoegen aan de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Het hof gaat aldus uit van de volgende feiten.
3.1.1
[appellante] is de dochter van [vader] (hier na te noemen: de vader) en [moeder] (hierna te noemen: de moeder). Uit het huwelijk van vader en moeder is nog een zoon geboren, [broer van appellante] (hierna te noemen: [broer van appellante]), die verstandelijk gehandicapt is.
3.1.2
De moeder is in 2004 overleden. De vader is op [in 2007] onder het opmaken van huwelijkse voorwaarden hertrouwd met [X] (hierna: [X]). Hij was toen al ernstig ziek.
3.1.3
De vader heeft bij openbaar testament op [datum], verleden ten overstaan van de notaris, over zijn nalatenschap beschikt. In dit testament, waarin is vermeld dat de vader voornemens is in het huwelijk te treden met [X], is [appellante] als enig erfgenaam benoemd en is [broer van appellante] uitgesloten van erfopvolging, terwijl ten aanzien van [broer van appellante] ook plaatsvervulling is uitgesloten. Voorts is in het testament een aantal legaten opgenomen. Aan [broer van appellante] is gelegateerd het vruchtgebruik van een bedrag gelijk aan 50% van het saldo van de nalatenschap. Aan [X] zijn de auto van de vader en een geldbedrag van € 50.000,- gelegateerd. Ook aan de broer van de vader, [oom van appellante] (hierna te noemen: [oom van appellante]) is een legaat toegekend in het testament. In het testament is [oom van appellante] tot executeur benoemd.
3.1.4
In of omstreeks maart 2007 heeft de vader een schenking aan zijn kinderen gedaan door middel van een wijziging van de tenaamstelling van een Klimspaardeposito bij de Friesland Bank met een saldo van € 300.000,--. Deze schenking heeft hij verwoord in een brief aan zijn kinderen d.d. 10 april 2007. In deze brief heeft de vader geschreven:
“Lieve [broer van appellante] en [appellante],
Op 7 maart 2007 heb ik, de heer [vader], geboren [geboortedatum 1], besloten een schenking aan
mijn kinderen te doen. Dit heb ik als volgt geregeld door het klimspaardeposito
[rekeningnummer] te schenken aan mijn kinderen [broer van appellante], (geboren [geboortedatum 2]) en
[appellante] (geboren [geboortedatum 3]). Op 5 april 2007 is dit via de Friesland
Bank in orde gemaakt door de te naam stelling van het klimspaardeposito te wijzigen in De
heer [broer van appellante] en/of Mevrouw [appellante].”
3.1.5
Bij aanvullend testament van 13 mei 2008, wederom verleden ten overstaan van de notaris, heeft de vader al zijn eerdere testamenten, met uitzondering van het op
19 maart 2007opgemaakte testament, herroepen. In het aanvullend testament heeft hij diverse goederen en geldbedragen gelegateerd aan [X].
3.1.6
De vader is op [in 2008] overleden. [appellante] heeft de nalatenschap van de vader
beneficiair aanvaard. Tussen [in 2008] en 3 juli 2008 heeft mr. [notaris 4], werkzaam als
kandidaat-notaris op het kantoor van de notaris, naar aanleiding van het overlijden van de vader zowel gesproken met [appellante] als met [oom van appellante]. Hierbij zijn onder meer de
vorderingen van [appellante] en [broer van appellante] vanwege de nalatenschap van de moeder en de
betaling van € 300.000,- van maart 2007 aan de orde gekomen.
3.1.7
Op 3 juli 2008 heeft ten kantore van de notaris een bespreking plaatsgevonden over de afwikkeling van de nalatenschap van de vader. Hierbij is aan de orde gekomen dat de nalatenschap mogelijk onvoldoende zou zijn om de vorderingen van de kinderen en de legaten uitte keren. In de periode na de bespreking is [oom van appellante] overgegaan tot het opstellen van een boedelbeschrijving.
3.1.8
Vervolgens heeft er correspondentie plaatsgevonden tussen enerzijds (de gemachtigde van) [appellante] in de afwikkeling van de nalatenschap en anderzijds [oom van appellante] en een kandidaat-notaris verbonden aan het kantoor van de notaris. In dat verband is onder meer het volgende geschreven:
- In een e-mailbericht d.d. 24 november 2008 van [oom van appellante] aan de notaris:
“Bijgaand treft U een EXCEL-sheet aan met de gegevens over de vermogensbestanddelen op
en 30-10-2008. Ik heb in de afgelopen periode zoveel mogelijk zaken afgehandeld en ik mag aannemen dat er verder weinig meer te betalen valt met uitzondering van de belasting over 2007 en 2008 en de successie betasting.
Mevr. [X] verhuist per december naar [plaats 2]. De kosten van het appartement [adres] en alle bijkomende kosten zijn tot nu toe door mij uit de erfenis betaald.
Het moge duidelijk zijn dat mevr. [X] voor behoorlijke kosten komt te staan met betrekking tot haar verhuizing. Zij heeft mij gevraagd om een tegemoetkoming hierin en is van plan de rekeningen naar mij te sturen. Op zich is dat geen bezwaar.
Echter gezien het feit dat er op het moment van overlijden van mijn broer al niet genoeg vermogen was om alle schulden en legaten uit te keren en omdat het belegde vermogen alleen al door de krediet crisis inmiddels met 14% gedaald is, wil ik graag van U weten volgens welke principes de verdeling wordt opgebouwd en hoe die verdeling er ongeveer uit komt te zien.
(...)”
-[oom van appellante] heeft in een e-mail aan [appellante] van 3 december 2008 onder meer meegedeeld:
“Wat betreft de schenking in 2007 nogmaals:
Er staat nergens beschreven dat de schenking gedaan is vrij van schenkingsrecht. Tijdens het gesprek over het eerste testament waarbij [de notaris], [1], [2] en ik aanwezig waren is deze schenking uitgebreid besproken, waarbij de notaris aangaf dat het onverstandig was dat jullie zo’n hoge schenking kregen in verband met het door jullie te betalen schenkingsrecht."
- Het notariskantoor heeft in een e-mailbericht van 19 januari 2009 aan [appellante] onder meer geschreven:
“De aan u toegezonden berekening geeft een overzicht van de omvang van de nalatenschap per overlijdensdatum en kan als uitgangspunt dienen voor (een bespreking over) de afwikkeling van nalatenschap van uw vader.
De heer [oom van appellante] heeft, in zijn hoedanigheid van executeur, gevraagd een (eerste) uitwerking te geven van de uitvoering van de testamenten van uw vader, gebaseerd op de omvang van de nalatenschap. Dit dient te geschieden per sterfdatum.”
-Het notariskantoor heeft de executeur bij e-mailbericht van 18 december 2008 onder meer
bericht:
“Zoals besproken stuur ik u hierbij een opzet van een overzicht inzake de nalatenschap van uw broer. In het excelbestand vindt u onder de eerste twee tabbladen een tweetal berekeningen (berekening 1 en berekening 2).
In de eerste berekening wordt ervan uitgegaan dat de schenkingen van rond de € 300.000,00 aan de kinderen niet zijn voldaan ter voldoening van de schulden aan de kinderen op grond van het
overlijden van hun moeder. Dit leidt ertoe dat het saldo van de nalatenschap niet voldoende is om de legaten te voldoen, waardoor deze dienen te worden ingekort.
In de tweede berekening wordt ervan uitgegaan dat de schenkingen wel zijn gedaan ter voldoening van de schulden aan de kinderen. Het saldo van de nalatenschap is hierdoor ruim voldoende om alle legaten te voldoen. Het nadeel van deze uitwerking is dat de kinderen successierecht verschuldigd worden over hun erfdeel, doordat hun verkrijgingen boven de vrijstelling uitkomen. Bovendien strookt dit niet geheel met de manier waarop de schenkingen fiscaal verantwoord zijn, aangezien de kinderen ook reeds schenkingsrecht hebben betaald over de waarde van de schenkingen. Het voordeel is dat volgens de notaris deze uitwerking beter voldoet aan de wensen van uw broer, aangezien de legaten aan u en aan mevrouw [X] kunnen worden voldaan. Bovendien komt het risico van
waardefluctuaties van het vermogen dat belegd is in effecten voor rekening van de erfgename, mevrouw [appellante].
Uiteraard zijn andere opzetten mogelijk. Het lijkt ons verstandig dat u een en ander met mevrouw [appellante] doorspreekt, waarna keuzen kunnen worden gemaakt, hetgeen ook van belang is voor de aangifte van het recht van successie.”
-Het notariskantoor heeft [appellante] bij brief van 29 januari 2009 onder meer bericht:
“Hedenmorgen ontving ik ter kennisneming een brief van mevrouw mr. [notaris 3], kandidaat-notaris bij Trip Advocaten & Notarissen. Daarin staat, voor wat betreft uw standpunten, samengevat hetgeen wij telefonisch hebben besproken.
Naar aanleiding van die brief heb ik contact opgenomen met de executeur. Aan de hand van een door hem aan mij toegezonden actuele stand van het saldo van de nalatenschap, zal ik zo spoedig mogelijk (opnieuw) met een voorstel komen om de nalatenschap van uw vader af te wikkelen. Het moge daarbij duidelijk zijn dat op grond van het huidige nieuwe erfrecht in de omstandigheden van dit geval een eenvoudige, eensluidende visie op de wijze van afwikkeling niet aan de orde is. De wetgeving is op dit punt niet alleszeggend en veelal voor meerdere interpretaties vatbaar, getuige alleen al de brief van Trip, onze visie en de vele rechterlijke uitspraken.
Het voorstel dient als een dading/compromis te worden beschouwd, teneinde tot een vlotte afwikkeling van de nalatenschap te komen, daarbij rekening houdende met devermoedelijke wens van erflater, als hij deze situatie zou hebben voorzien.
Daarnaast dient bij de afwikkeling van de nalatenschap van uw vader leidraad te zijn en te blijven, hetgeen uw vader bij het opmaken van zijn testament voor ogen heeft gehad. Hij is ervan uitgegaan dat zijn nalatenschap toereikend zou zijn om hetgeen de legatarissen toekomt uit te keren. De omstandigheid dat de effecten nadien in waarde zijn gedaald doet daaraan niet af.
Mocht het voorstel niet door u en de legatarissen worden aanvaard, dan staat mij niets anders te doen dan u te adviseren akkoord te gaan met het aanwijzen van een hooggeleerde erfrechtjurist (bijvoorbeeld prof. [erfrechtjurist 1], prof. [erfrechtjurist 2] dan wel prof. [erfrechtjurist 3]) teneinde een bindend advies te geven."
- In een brief van 4 februari 2009 heeft [oom van appellante] onder meer geschreven aan de gemachtigde van [appellante] geschreven:
"Betreffende de vaststelling van mevr. [appellante] dat de overboeking van € 150.000,- in 2007 aan mevr. [appellante] en haar broer ieder, een schenking was, is ook in mijn opinie discutabel. Dit blijkt onder ander uit het volgende:”
3.1.9
Het notariskantoor en (de gemachtigde van) [appellante] hebben tussen 4 februari en
6 maart 2009 gecorrespondeerd over de ontstane situatie. De gemachtigde van [appellante] heeft in dat verband onder meer aangegeven hoe in haar visie de afwikkeling van de nalatenschap dient plaats te vinden en dat zij de taak van [oom van appellante] als beëindigd beschouwde. Het notariskantoor heeft [appellante] tweemaal schriftelijk verzocht een afspraak te maken voor een bespreking om de mogelijkheden van een afwikkeling in onderling overleg te bezien. [appellante] is niet op deze uitnodiging ingegaan.
3.1.10
[appellante] heeft op 6 maart 2009 een verzoek ingediend bij de kantonrechter te
Leeuwarden tegen [oom van appellante], inhoudende voor recht te verklaren dat de betaling door de vader aan haar en haar broer van in totaal € 300.000,-- op of omstreeks 5 april 2007 door wijziging van de tenaamstelling van het Klimspaardeposito een schenking is geweest van de vader aan zijn kinderen van € 150.000,- per kind. Zij heeft tot zekerheid van de nakoming door [oom van appellante] van diens verplichting tot uitbetaling van het erfdeel van haar en haar broer in de nalatenschap van de moeder conservatoir derdenbeslag doen leggen.
3.1.11
Bij beschikking van 28 augustus 2009 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de
overdracht van het Klimspaardeposito, mede gelet op de hiervoor in rechtsoverweging 3.1.4 aangehaalde schriftelijke verklaring van 10 april 2007 van de vader, als een schenking aan de kinderen van € 150.000,-- per kind moet worden beschouwd. In zijn beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [oom van appellante] om te bepalen dat de betaling van het bedrag van
€ 300.000,- als een aflossing van de schuld ter afwikkeling van de nalatenschap van moeder moet worden aangemerkt afgewezen.
3.1.12
Bij beschikking van 24 november 2009 heeft de rechtbank Leeuwarden, sector civiel, op verzoek van [appellante] notaris mr. [notaris 2] te [plaats 1] benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van de vader.
3.1.13
[appellante] heeft bij brief van 11 februari 2011 bij de Kamer van Toezicht over
notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden een klacht ingediend tegen de notaris.
[appellante] heeft onder meer geklaagd over - kort samengevat - het handelen van de notaris
bij de afhandeling van het testament van de vader, in het bijzonder ten aanzien van de meergenoemde betaling van het bedrag van € 300.000,-.
3.1.14
Bij uitspraak van 9 augustus 2011 heeft de Kamer van Toezicht onder meer
geoordeeld:
“(...) 5.4.4. Gelet op de inhoud van de in overweging 2.11 opgenomen mail van 3 december 2008 en op de hiervoor aangehaalde verklaring van de broer van de vader bestond tussen hem en klaagster aanvankelijk geen verschil van mening over de status van het bedrag dat door de vader ter beschikking van klaagster en haar broer is gesteld. Beiden merken het bedrag van € 300.000,- aan als een schenking. Ook de notaris is hiervan aanvankelijk uitgegaan.
Rekening houdend met dit gegeven is een berekening gemaakt van de nalatenschap. De uitkomst daarvan was negatief. Naar het oordeel van de Kamer had de notaris op dat moment de visie van partijen moeten volgen en moeten vaststellen dat de taak en het beheer van de executeur eindigen en dat de enige erfgenaam, zijnde klaagster, als vereffenaar zou moeten optreden. De notaris heeft er echter ongevraagd en zonder dat er voldoende reden voor was voor gekozen een tweede berekening te laten maken waarbij als uitgangspunt is genomen dat de schenking als “aflossing schuld wegens moederlijk erfdeel” heeft te gelden. In de mail van 18 december 2008 aan de executeur is namens de notaris aangegeven welke nadelen deze berekening heeft voor de kinderen van de erflater, maar ook
welke voordelen deze heeft voor de executeur en de echtgenote van de erflater in die zin dat
in dat geval de hen toekomende legaten wel zouden kunnen worden voldaan. Naar het oordeel van de Kamer heeft de notaris aldus zonder dat daartoe een noodzaak was, immers partijen verschilden niet van mening over de status van het bedrag van € 300.000,- een voor de legatarissen gunstig voorstel gedaan. Naar aanleiding van dit voorstel van de notaris is tussen klaagster en de broer van de vader onenigheid ontstaan over de interpretatie van bedoeld bedrag. De Kamer is van oordeel dat de notaris zich door het voorstellen van een alternatief ten gunste van onder meer de executeur en ten nadele van
klaagster en haar broer partijdig heeft opgesteld, dit temeer omdat hij daaraan zijn persoonlijke opvatting toevoegde dat deze uitwerking beter voldeed aan de wensen van erflater. Vaststaand is voorts dat deze opvatting gezien de beslissing van de kantonrechter van 28 augustus 2009 onjuist was. Dergelijk handelen past niet bij de zorg die een notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij, dus ook klaagster en haar broer, optreedt. Een notaris dient zich immers in de uitoefening van zijn ambt onpartijdig op te stellen indien sprake is van meerdere partijen met verschillende belangen.
Nu de notaris aldus niet onpartijdig heeft gehandeld, is de Kamer van oordeel dat het handelen van de notaris in deze tuchtrechtelijk laakbaar is."
3.1.15
De notaris heeft tegen de uitspraak van de Kamer van Toezicht hoger beroep
ingesteld bij de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beslissing van 21 augustus 2012 heeft het gerechtshof onder meer geoordeeld, dat de notaris bij de bespreking van het testament met de vader ten onrechte niet heeft geïnformeerd naar de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder. Daardoor heeft hij niet kunnen toetsen of de vader bij het toekennen van de legaten wel van een juiste voorstelling van de omvang van zijn eigen nalatenschap uitging en was hij evenmin in staat bij het gesprek over de door de vader gedane schenking, ter gelegenheid van het opstellen van het testament van [datum], te toetsen of de vader werkelijk een schenking had beoogd of veeleer een aflossing van de schulden aan de kinderen, aldus het hof. Voorts overwoog het hof dat het onjuist en onwenselijk was dat de notaris begunstigden, [oom van appellante] en [X], bij de bespreking en het passeren van het testament aanwezig heeft laten zijn. Mede doordat in de marge van het testament een handgeschreven wijziging is aangebracht waarmee aan [oom van appellante] een aanzienlijk legaat is toegekend, heeft de notaris aldus volgens het hof de schijn laten ontstaan dat een of meer begunstigden dwang op de vader hebben kunnen uitoefenen, welke schijn een notaris te allen tijde dient te vermijden. Over de afwikkeling van de nalatenschap overwoog het hof onder meer het volgende:
“6.4. Met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van erflater overweegt het hof als volgt. Hoewel de notaris in hoger beroep bezwaar heeft gemaakt tegen de overweging van de kamer dat hij aanvankelijk ervan is uitgegaan dat de betaling van € 300.000,= aan klaagster en haar broer een schenking was, kan het hof niet anders oordelen dan dat die overweging juist is. Niet alleen blijkt uit de in onderdeel 2.11 van de bestreden beslissing genoemde e-mail van 3 december 2008 van de broer van erflater aan klaagster, waarvan de inhoud door de notaris niet, althans onvoldoende is weersproken, dat bij gelegenheid van het opstellen van her testament reeds over een “schenking” is gesproken, maar bovendien was die betaling in de eerste na het overlijden gemaakte berekening meegenomen als schenking en voert de notaris zelf aan dat het feit dat die berekening een negatief saldo toonde hem deed twijfelen of de betaling wel als schenking moest worden gekwalificeerd.
6.5.
Niet alleen de notaris, maar ook de andere bij de nalatenschap betrokkenen waren, totdat de notaris zijn alternatieve berekening maakte, van een schenking uitgegaan. Uit de brief van de notaris van 18 december 2008 blijkt dat klaagster en haar broer over de betaling ook al schenkingsrecht hadden betaald. De vraag of vrij van schenkingsrecht was geschonken was aanvankelijk het enige punt van meningsverschil tussen klaagster en de broer van erflater, die als executeur optrad.
6.6.
De notaris heeft de tussen alle betrokkenen op dit punt bestaande overeenstemming verstoord door uit eigen beweging de kwalificatie als schenking in twijfel te trekken. Hiervoor had hij geen andere grond dan het feit dat erflater bij het opstellen van het testament van een toereikend saldo was uitgegaan - hetgeen zoals hiervoor al werd overwogen heeft kunnen gebeuren als gevolg van de fout van de notaris zelf - maar die omstandigheid gaf daarvoor onvoldoende grond, omdat erflater bij die gelegenheid ook al over de door hem gedane schenking heeft gesproken.
6.7.
Het hof deelt het oordeel van de kamer dat de notaris, toen uit de eerste berekening bleek dat het saldo van de nalatenschap negatief was, de visie van de nabestaanden had moeten volgen en had moeten vaststellen dat de taak van de executeur eindigde en klaagster, die enig erfgenaam was, als vereffenaar moest optreden. Door in plaats daarvan op eigen initiatief een ander uitgangspunt te formuleren heeft de notaris de juiste afwikkeling van de nalatenschap in de weg gestaan.
(...)
6.8.
Daar komt bij dat de notaris zijn alternatieve benaderingswijze niet zo vrijblijvend heeft
gepresenteerd als hij thans doet voorkomen. In zijn brief van 29 januari 2009 heeft de notaris klaagster in wezen de keuze voorgelegd tussen het accepteren van zijn voorstel en het aanwijzen van een bindend adviseur.
(...)
6.11.
Het hof heeft gedeeltelijk andere klachtonderdelen gegrond beoordeeld dan de kamer.
Nu de notaris de belangen van klaagster heeft geschaad en weinig inzicht heeft getoond in
het onjuiste van zijn optreden, acht het hof voor de gegrond bevonden klachtonderdelen de door
de kamer opgelegde maatregel van waarschuwing niet, maar de zwaardere maatregel van
berisping wel de passende sanctie.”
3.1.16
De gemachtigde van [appellante] heeft de notaris bij brief van 14 september 2011
aansprakelijk gesteld vanwege zijn optreden als (boedel)notaris bij de afwikkeling van de
nalatenschap van de vader. Bij deze afwikkeling heeft de notaris volgens [appellante] een
(beroeps)fout gemaakt, met kosten voor [appellante] tot gevolg.
3.1.17
De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de notaris heeft bij brief aan de
gemachtigde van [appellante] van 13 september 2012 de aansprakelijkheid afgewezen.
procedure in eerste aanleg
3.2
[appellante] heeft de notaris gedagvaard voor de kantonrechter. Zij heeft betaling gevorderd van een bedrag van € 25.000,-. Aan deze vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat de notaris onzorgvuldig jegens haar heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschap door zonder dat daartoe aanleiding bestond of opdracht voor was gegeven een alternatieve berekening te maken. Daardoor is een bittere strijd ontstaan tussen haar en
[oom van appellante], aldus [appellante], die tot hoge kosten - waaronder de kosten van rechtsbijstand - heeft geleid. [appellante] maakt aanspraak op vergoeding van deze kosten.
3.3
De notaris heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [appellante]. Hij heeft zich in dat verband allereerst beroepen op schending van de klachtplicht door [appellante]. Vervolgens heeft hij bestreden onzorgvuldig te hebben gehandeld. Ook heeft hij het causaal verband tussen zijn handelen en de door [appellante] gestelde schade bestreden en zich beroepen op eigen schuld en schending van de schadebeperkingsplicht door [appellante]. Ten slotte heeft hij betwist dat [appellante] advocaatkosten heeft gemaakt (in de door haar gestelde omvang). In dat verband heeft hij onder meer aangevoerd dat [appellante] de door haar gestelde kosten niet zelf heeft betaald, omdat zij een rechtsbijstandsverzekering heeft.
3.4
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis overwogen dat hij het gewenst acht dat [appellante] zich nader uitlaat over de door haar gestelde schade, vooral over de vraag of de advocaatkosten daadwerkelijk door haar zijn betaald, althans voor haar rekening komen, nu zij een rechtsbijstandsverzekering heeft.
3.5
Nadat beide partijen een akte hadden genomen heeft de kantonrechter in het eindvonnis de vordering van [appellante] afgewezen, omdat [appellante] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende heeft onderbouwd dat de advocaatkosten door haar zijn betaald, althans voor haar rekening zijn gekomen.
bespreking van de grieven
3.6
Met
de grieven 1 tot en met 3, die met elkaar samenhangen en die het hof tezamen zal bespreken, komt [appellante] op tegen het hiervoor - beknopt - weergegeven oordeel van de kantonrechter in het eindvonnis.
3.7
In eerste aanleg heeft [appellante] een vijftal declaraties overgelegd uit de periode
16 februari 2009 tot en met 29 april 2010 van mr. [notaris 3] van Trip tot een totaalbedrag van € 27.163,55 inclusief BTW. Bij memorie van grieven heeft [appellante] bankafschriften van een op haar naam staande bankrekening bij de Friesland Bank overgelegd, waaruit volgt dat vier van de vijf door Trip gefactureerde bedragen, onder verwijzing naar de factuurnummers, ten laste van haar bankrekening zijn overgemaakt naar de bankrekening van Trip. Ten aanzien van deze facturen staat niet ter discussie dat ze door [appellante] aan Trip zijn betaald. Een vijfde factuur is, zo volgt uit een ander door
overgelegd bankafschrift voldaan van een rekening bij de Friesland Bank die op naam staat van de “Erven Dhr [vader]”. Volgens de notaris is ten aanzien van deze factuur niet bewezen dat deze door [appellante] is voldaan. Het hof volgt de notaris niet in dit (naar het oordeel van het hof bezwaarlijk serieus te nemen) betoog. Niet ter discussie staat dat
de enige erfgenaam is van de vader, zodat een betaling van een op naam van de “Erven Dhr [vader]” staande rekening als een betaling door [appellante] heeft te gelden. In dit verband merkt het hof op dat ervan kan worden uitgegaan dat een onttrekking aan deze rekening ten behoeve van [appellante] sowieso op enig moment ten laste van [appellante] zal komen.
3.8
De notaris heeft gesteld dat ook indien [appellante] de kosten zelf heeft betaald aan Trip deze kosten toch niet voor haar rekening zijn gekomen indien zij de kosten van de rechtsbijstandsverzekeraar heeft teruggekregen. Volgens de notaris staat niet vast dat dit laatste niet is gebeurd. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
3.9
[appellante] heeft een e-mailbericht d.d. 22 april 2014 aan haar overgelegd met de volgende inhoud:
“Zoals wij vanochtend telefonisch hebben besproken, was er ten tijde van het spelen van de kwestie in 2008 geen sprake van een geschil met notaris [de notaris] waarmee de zaak toendertijd niet onder de dekking van de verzekering zou vallen.”
Aan de notaris kan worden toegegeven dat de inhoud van dit e-mailbericht nogal cryptisch is. Het geeft in elk geval geen antwoord op de vraag of het geschil met [oom van appellante] over de afwikkeling van de nalatenschap onder de dekking van de rechtsbijstandsverzekering viel. Vast staat wel dat de echtgenoot van [appellante], die medisch specialist is, een rechtsbijstandsverzekering heeft bij DAS en dat deze verzekering blijkens het door
overgelegde polisblad ook dekking lijkt te bieden aan particuliere geschillen van de verzekerden. Dat lijkt ook te volgen uit het feit dat [appellante] in de procedure in eerste aanleg tegen de notaris is bijgestaan door een jurist van DAS. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van [appellante] om te onderbouwen dat de door haar aan Trip betaalde bedragen betreffende de facturen van Trip niet door DAS zijn, of worden, betaald. Het hof zal [appellante] daartoe
in beginsel(vgl. hetgeen het hof hierna in rechtsoverweging 3.12 zal overwegen) in de gelegenheid stellen. [appellante] dient bij akte een brief van DAS in het geding te brengen waarin wordt bevestigd dat de desbetreffende kosten niet door DAS zijn of zullen worden vergoed.
3.1
Indien [appellante] een verklaring van bovengenoemde inhoud en strekking in het geding brengt, kan er - tenzij de notaris zou aantonen dat de verklaring feitelijk onjuist is - van worden uitgegaan dat de desbetreffende kosten inderdaad alle voor rekening van [appellante] zijn gekomen. In dat geval slagen de grieven. Het hof tekent daarbij aan dat dit ook het geval is indien het geschil met [oom van appellante] wel onder de dekking van de verzekering zou vallen. Het staat [appellante] jegens de notaris vrij om geen gebruik te maken van deze verzekering. De notaris lijdt daardoor geen schade omdat indien [appellante] wel gebruik zou maken van de rechtsbijstandsverzekering de verzekeraar op grond van artikel 7:962 BW subrogeert in de vordering van [appellante] op de notaris.
3.11
Indien [appellante] bedoelde verklaring niet in het geding brengt/kan brengen, dient ervan te worden uitgegaan dat de verzekeraar de kosten wel achteraf heeft vergoed. In dat geval heeft [appellante] ten aanzien van de kosten geen schade geleden en falen de grieven. Het hof tekent daarbij aan dat [appellante], ofschoon dat wel op haar weg zou hebben gelegen, niet heeft gesteld, dat de rechtsbijstandsverzekeraar de kosten niet onvoorwaardelijk maar bij wege van voorschot aan haar heeft voldaan, onder de voorwaarde dat zij de kosten op de notaris dient te verhalen. [appellante] heeft immers slechts gesteld dat de verzekeraar niets aan haar heeft betaald.
3.12
Indien [appellante] de kosten niet vergoed heeft gekregen van de verzekeraar, en de grieven derhalve terecht zijn opgeworpen, is de vordering van [appellante] nog niet zonder meer toewijsbaar. In dat geval dient het hof op grond van de devolutieve werking van het appel de in eerste aanleg onbesproken verweren van de notaris alsnog te behandelen. Het hof zal dat om proceseconomische redenen reeds nu doen. Indien duidelijk is dat een van die verweren tot afwijzing van de aansprakelijkheid leidt, kan immers in het midden blijven of [appellante] de kosten voor eigen rekening heeft genomen en hoeft zij niet meer in de gelegenheid te worden gesteld daarover een akte te nemen.
3.13
Het meest verstrekkende verweer van de notaris is dat [appellante] niet tijdig heeft geklaagd. Volgens de notaris heeft [appellante] pas via de op 11 februari 2011 bij de Kamer van Toezicht ingediende klacht laten weten dat de notaris zijn zorgplicht had geschonden. Dat was ruim twee jaar nadat het aan de notaris verweten handelen zich had voorgedaan en ook nadat alle kosten waarvan [appellante] vergoeding vordert al waren gemaakt. Door zo laat te handelen heeft [appellante] de notaris elke mogelijkheid ontnomen om invloed uit te oefenen op het ontstaan van deze kosten en hij is dan ook benadeeld door het lange wachten van [appellante], aldus de notaris.
3.14
[appellante] stelt dat zij van meet af aan de notaris heeft laten weten zich niet te kunnen verenigen met zijn standpunt over het karakter van de betaling door de vader aan [appellante] en aan [broer van appellante]. Zij heeft geprotesteerd tegen dit standpunt en heeft meteen een procedure opgestart teneinde een verklaring voor recht te krijgen dat de betaling wel als een schenking dient te worden aangemerkt. De notaris was daarvan op de hoogte. Nadat zij door de rechter in het gelijk was gesteld, heeft zij een tuchtklacht aanhangig gemaakt, aldus [appellante]. Zij heeft dan ook "binnen bekwame tijd" geklaagd. Zij wijst er op dat het niet in de rede ligt dat de notaris, die zich immers tot in het appel van de tuchtprocedure op het standpunt heeft gesteld naar de wens van de erflater te hebben gehandeld, zijn standpunt zou hebben gewijzigd.
3.15
Bij het antwoord op de vraag of [appellante] tijdig heeft geklaagd, gaat het hof er, met de notaris, van uit dat [appellante] eerst op 11 februari 2011, toen zij een klacht indiende bij de Kamer van Toezicht, heeft geklaagd. Dat is (ruim) twee jaar nadat [appellante] kennis nam van het door haar gewraakte optreden van de notaris in de maanden december 2008 en januari 2009 en bijna anderhalf jaar nadat de kantonrechter haar in de procedure met
[oom van appellante] in het gelijk had gesteld. Het hof zal, in het voordeel van de notaris, uitgaan van een termijn van twee jaar tussen het moment van ontdekken van het gebrek in de prestatie van de notaris (eind januari 2009) en de klacht.
3.16
Volgens inmiddels vaste rechtspraak (weergegeven in Hoge Raad 12 december 2014, ECLI:NL:HR:3593) dient in het geval van een niet-consumentenkoop de vraag of de kennisgeving binnen bekwame tijd is geschied te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden, waaronder het antwoord op de vraag of de schuldenaar nadeel lijdt door het tijdsverloop totdat is geklaagd. De rechter dient in dat verband rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van artikel 6:89 BW en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. De tijd die is verstreken tussen het moment van de bekendheid met het gebrek en het moment van het protest is weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend.
Op de schuldenaar rusten in beginsel stelplicht en bewijslast ten aanzien van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het tijdsverloop zo lang is geweest dat niet meer kan worden gesproken van een tijdige klacht.
3.17
Het hof stelt vast dat uit de stellingen van [appellante] in de conclusie van repliek, inhoudende dat het niet voor de hand ligt dat de notaris indien zij eerder zou hebben geprotesteerd zijn houding zou hebben veranderd, besloten ligt dat [appellante] heeft betwist dat de notaris nadeel heeft geleden door het tijdsverloop. De notaris heeft, volgt uit zijn conclusie van dupliek, dat verweer ook zo opgevat. Onder nummer 2.5 van dit processtuk zet hij uiteen dat en waarom hij is benadeeld en voert hij in dat kader aan dat "anders dan [appellante] stelt" er zeker mogelijkheden waren geweest om de gevolgen van een eventuele tekortkoming te beperken. Bij het antwoord op de vraag of [appellante] tijdig heeft geklaagd, dient het hof, gelet op de stellingen van partijen, dan ook te betrekken of de notaris nadeel heeft geleden door het tijdsverloop.
3.18
Bij het antwoord op de vraag of sprake is van nadeel neemt het hof in aanmerking dat [appellante] vergoeding vordert van de kosten die zij, naar zij stelt, heeft moeten maken om te bewerkstelligen dat bij de afwikkeling van de nalatenschap van de vader het bedrag van
€ 300.000,- werd aangemerkt als een schenking. Het gaat dan om kosten die in 2009 en begin 2010 zijn gemaakt in verband met de procedures bij de rechtbank Leeuwarden. Naar het oordeel van het hof heeft de notaris niet onderbouwd dat deze kosten zouden zijn voorkomen indien tijdig zou zijn geklaagd. De notaris heeft niet (gemotiveerd) gesteld dat hij in dat geval zou zijn teruggekomen van het door hem ingenomen standpunt over het karakter van de betaling van € 300.000,-. Dat hij daarop zou zijn teruggekomen, ligt ook geenszins voor de hand, nu (a) toen het de notaris duidelijk was dat [appellante] zich niet kon verenigen met het standpunt van de notaris over het karakter van de betaling van € 300.000,- de notaris niet is teruggekomen op dit standpunt, maar heeft aangedrongen op een bindend advies (vgl. de in rechtsoverweging 3.1.8 aangehaalde correspondentie), (b) gesteld noch gebleken is dat de notaris, toen [appellante] een procedure aanhangig maakte tegen [oom van appellante], waarvan de notaris op de hoogte was, [oom van appellante] heeft geadviseerd om terug te komen op het inmiddels door
ingenomen standpunt over het karakter van die betaling en (c) de notaris in de tuchtprocedure tot op het laatst zijn standpunt heeft verdedigd. Onder deze omstandigheden is geenszins aannemelijk dat de notaris nadeel - in de vorm van door [appellante] gemaakte (en op de notaris verhaalde) kosten, die hadden kunnen worden voorkomen - heeft gehad door het uitblijven van de klacht. De notaris heeft evenmin duidelijk gemaakt, ofschoon dat wel op zijn weg had gelegen, op welke wijze hij de gevolgen van zijn (volgens hem: vermeende) fout had kunnen beperken indien [appellante] eerder zou hebben geklaagd. Dat de notaris in zijn bewijspositie is geschaad door het tijdsverloop is gesteld noch gebleken. De slotsom is dan ook dat de notaris zijn stelling dat hij nadeel heeft geleden door het tijdsverloop onvoldoende heeft onderbouwd.
3.19
Nu er niet van kan worden uitgegaan dat de notaris nadeel heeft ondervonden door het uitblijven van de klacht, is de klacht, gelet op de ingrijpende gevolgen van een geslaagd beroep op artikel 6:89 BW, ondanks het tijdsverloop binnen bekwame tijd geschied. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de notaris er van meet af aan mee bekend was dat [appellante] het oneens was met zijn zienswijze, dat zij een eigen adviseur had ingeschakeld en ook een procedure was begonnen waarin de zienswijze van de notaris centraal stond. Onder deze omstandigheden kon het voor de notaris niet als een verrassing komen dat hij, weliswaar twee jaar na het door [appellante] gewraakte handelen door de notaris, werd geconfronteerd met een klacht over dat handelen.
3.2
De notaris heeft in eerste aanleg ook het verweer gevoerd dat hij zijn zorgplicht niet heeft geschonden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het oordeel van de tuchtrechter niet bindend is in een civiele procedure tussen partijen en er daarbij op gewezen dat de tuchtrechter in dit geval van onjuiste en van onvolledige feiten is uitgegaan. Volgens de notaris bestond tussen de betrokkenen bij de afwikkeling van de nalatenschap van de vader al verschil van inzicht over de invloed van de betaling van € 300.000,- op de afwikkeling van de nalatenschap en over de gevolgen van de waardedaling van de aandelen die tot de nalatenschap behoorden. Door deze beide factoren - de betaling van € 300.000,- en de waardedaling - was de nalatenschap niet groot genoeg om het testament uit te voeren en rees de vraag voor wiens risico dat moest komen. Het was, naar de notaris bekend was, de uitdrukkelijke bedoeling van de vader dat het legaat aan [X] zou worden uitgekeerd. Een boedelnotaris dient een actieve rol te vervullen. Die rol kan meebrengen dat, wanneer discussie ontstaat over de verdeling van de nalatenschap, de boedelnotaris als juridisch raadgever van alle partijen niet alleen wijst op de mogelijkheden die direct voortvloeien uit de tekst van het testament, maar ook zal wijzen op andere mogelijkheden om tot een oplossing te komen. Die rol heeft hij ook vervuld, stelt de notaris.
3.21
[appellante] heeft daar tegenover gesteld dat de notaris, wetende dat de betaling van
€ 300.000,- een schenking betrof, haar belangen heeft verwaarloosd door het karakter van de schenking in twijfel te trekken. Zij beroept zich daartoe op de uitspraken in de tuchtzaak. Zij wijst er op dat het alle betrokkenen bij het opmaken van het testament en het aanvullend testament al duidelijk was dat het testament niet kon worden uitgevoerd. Zij beroept zich daartoe op de staat van aanbrengsten bij de, door de notaris gepasseerde, akte van huwelijkse voorwaarden d.d. [datum] tussen de vader en [X].
3.22
Bij het antwoord op de vraag of een notaris bij de uitoefening van zijn taak onzorgvuldig heeft gehandeld, kan de burgerlijke rechter betekenis toekennen aan het oordeel van de tuchtrechter over het gewraakte handelen. Daarbij moet, heeft de Hoge Raad overwogen (vgl. Hoge Raad 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2080 onder verwijzing naar zijn eerdere rechtspraak), wel in aanmerking worden genomen dat het tuchtrecht in de eerste plaats tot doel heeft in het algemeen belang een goede wijze van beroepsuitoefening te bevorderen. In een tuchtprocedure staat dan ook, aan de hand van andere maatstaven dan die worden gehanteerd bij de beoordeling van de civiele aansprakelijkheid en zonder de in een civiele procedure geldende bewijsregels, ter beoordeling of een beroepsbeoefenaar heeft gehandeld met de voor de desbetreffende beroepsgroep geldende normen en gedragsregels. Deze kenmerken brengen mee dat aan het oordeel van de tuchtrechter dat in strijd is gehandeld met de voor het desbetreffende beroep geldende normen en regels, niet zonder meer de gevolgtrekking kan worden verbonden dat de betrokkene civielrechtelijk aansprakelijk is wegens schending van een zorgvuldigheidsnorm, aldus de Hoge Raad.
3.23
Voor het geschil tussen partijen betekent een en ander dat het oordeel van de tuchtrechter weliswaar van belang kan zijn voor het antwoord op de vraag of de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld, maar dat dit oordeel niet a priori doorslaggevend is. Naarmate de tuchtrechter zich op andere feiten heeft gebaseerd dan de civiele rechter, is het oordeel van de tuchtrechter van minder betekenis. Anderzijds geldt dat naarmate het oordeel van de tuchtrechter een duidelijker oordeel bevat over hetgeen de zorgplicht van een notaris in een situatie als deze behelst, de civiele rechter meer betekenis zal toekennen aan dat oordeel voor wat betreft de inhoud van de door de notaris aan te leggen zorgvuldigheidstoets.
3.24
Partijen verschillen van mening over de vraag wat (in 2008/2009) van een redelijk handelend en redelijk bekwaam boedelnotaris bij de afwikkeling van een nalatenschap mocht worden verwacht. De notaris opteert, onder verwijzing naar rechtsgeleerde literatuur, voor een actieve houding van de boedelnotaris bij de afwikkeling van een nalatenschap. Hij is deskundig juridisch raadgever van alle partijen en dient op zoek te gaan naar oplossingen om tot een vlotte afwikkeling van de boedel te komen. Het hof volgt de notaris in dit betoog. Een boedelnotaris past een actieve opstelling, waarbij hij uit eigen beweging partijen tot een vergelijk dient te bewegen, dient te wijzen op risico's en (tussen)oplossingen aan de hand dient te doen. Maar dat betekent nog niet dat de notaris indien geen sprake is van een geschil een geschil moet opwerpen en een oplossing dient voor te stellen voor een probleem, dat er dan immers ook nog niet is. Het betekent evenmin dat de notaris indien sprake is van een probleem een oplossing moet vinden door geheel buiten de standpunten van partijen om iets ter discussie te stellen wat tussen partijen niet ter discussie staat, tenzij evident is dat partijen zich dienaangaande vergissen. Dàt is wat [appellante] de notaris verwijt en waaraan de notaris zich volgens de tuchtrechter heeft schuldig gemaakt.
3.25
Het hof is, met [appellante] en met de tuchtrechter, van oordeel dat de notaris zijn zorgplicht heeft geschonden indien [oom van appellante] en/of [X] het karakter van de betaling van € 300.000,- nog niet eigener beweging ter discussie hadden gesteld toen hij medio december 2008 een alternatieve berekening vervaardigde met als uitgangspunt dat de betaling van
€ 300.000,- niet was te karakteriseren als een schenking, maar diende te worden aangemerkt als een betaling op de vordering van de kinderen op de vader vanwege de nalatenschap van de moeder. Dat op dat moment wel duidelijk was geworden dat indien laatstgenoemde vordering van de kinderen op de vader dienden te worden voldaan uit de boedel een negatieve boedel zou ontstaan, leidt niet tot een ander oordeel. De notaris diende, als daarover geen verschil bestond tussen de betrokkenen, het door betrokkenen aangenomen karakter van de betaling en daarmee het bestaan van de vordering van de kinderen tot uitgangspunt te nemen, zoals hij ook de andere niet tussen partijen ter discussie staande onderdelen van en aanspraken op de boedel, zoals banksaldi en legaten, tot uitgangspunt diende te nemen. Vervolgens diende de notaris binnen die door partijen getrokken grenzen over de omvang van de boedel met partijen een oplossing te zoeken voor de ontstane situatie.
Het hof tekent daarbij aan dat zelfs indien de opvatting van de notaris over het karakter van de betaling verdedigbaar zou zijn - het hof laat dat in het midden - een andersluidende opvatting niet evident onjuist was. De notaris heeft dat overigens ook niet gesteld en het feit dat de rechtbank in het geschil tussen [appellante] en [oom van appellante] die andersluidende opvatting ook heeft gevolgd, onderstreept ook dat die opvatting - de betaling is een schenking - niet evident onjuist is.
3.26
Het komt er dan ook op aan of [oom van appellante] en/of [X] zelfstandig het karakter van de betaling als een schenking ter discussie hebben gesteld. Volgens [appellante] is dat niet het geval. De kern van haar verwijt is dat de notaris op eigen initiatief in zijn alternatieve berekening de betaling niet als een schenking heeft aangemerkt. De notaris heeft die stelling naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende weersproken. In de conclusie van antwoord heeft de notaris benadrukt dat partijen vooral verschilden over de consequenties van de gedaalde waarde van de aandelen en dat [oom van appellante] meende dat de kinderen die consequenties moesten dragen omdat aan hen een bedrag van € 300.000,- was betaald (randnummer 1.3). Ook heeft hij aangevoerd dat al op 3 juli 2008 is gesproken over de gevolgen van een mogelijk negatieve boedel (randnummer 3.8). Een negatieve boedel was echter niet aan de orde indien de betaling niet als een schenking zou worden aangemerkt. Verder heeft hij aangevoerd dat [appellante] en [oom van appellante] elkaar verwijten maakten over de waardedaling van de aandelen (randnummer 3.10) en discussieerden over de vraag ten wiens laste het schenkingsrecht over de betaling van € 300.000,- kwam (randnummer 3.11). [appellante] en [oom van appellante] verschilden "later" ook van mening over de kwalificatie van de betaling (randnummer 3.11). De cruciale vraag, wanneer dat "later" was, voor of na de alternatieve berekening, beantwoordt de notaris echter niet in dit processtuk. In de conclusie van dupliek heeft de notaris in zijn overzicht van vaststaande feiten aangegeven (randnummer 1.3) dat [appellante] en [oom van appellante] van mening verschilden over het schenkingsrecht betreffende de betaling van € 300.000,-, maar heeft hij niet aangegeven dat zij ook van mening verschilden over het karakter van die betaling. Ook heeft hij niet aangegeven dat [oom van appellante] en/of [X] van mening was/waren dat de betaling diende te worden gekwalificeerd als een aflossing op de vordering van de kinderen vanwege de nalatenschap van de moeder. In de memorie van antwoord heeft de notaris dat ook niet gesteld. Hij heeft volstaan met de stelling dat [oom van appellante] en [X] er geen genoegen mee zouden hebben genomen dat [X] niets van de erfenis zou krijgen, maar dat zij in dat verband al voordat de notaris in zijn berekening het karakter van de betaling van € 300.000,- ter discussie stelde hetzelfde hadden gedaan, heeft de notaris niet gesteld. Bovendien heeft de notaris geen verklaring gegeven voor het feit dat [oom van appellante] in zijn in rechtsoverweging 3.1.8 aangehaald e-mailbericht van 3 december 2008 - derhalve kort voor de door de notaris vervaardigde alternatieve berekening - het karakter van de schenking uitdrukkelijk niet ter discussie stelt en refereert aan een gesprek rond het opmaken van het eerste testament waarin alle betrokkenen, waaronder de notaris, de betaling als een schenking aanmerkten.
3.27
De slotsom is dat het hof van oordeel is dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld door op eigen initiatief, zonder dat daarover tussen de rechthebbenden op de nalatenschap verschil van mening over bestond, het karakter van de betaling van € 300.000,- als een schenking in de door hem vervaardigde alternatieve berekening ter discussie te stellen, terwijl de mening van de rechthebbenden over dat karakter zeker niet evident onjuist was. Het hof laat dan nog buiten beschouwing dat niet is gebleken dat de notaris heeft onderkend dat, gelet op het bepaalde in artikel 4:202 lid 1 onder a BW, de taak van [oom van appellante] als executeur was geëindigd en de notaris niet meer met hem, maar alleen met [appellante] (als vereffenaar) te maken had.
3.28
De notaris heeft het bestaan van causaal verband tussen het hem verweten handelen en de schade van [appellante], bestaande uit de door haar gemaakte kosten van rechtskundige bijstand in verband met de procedures tegen [oom van appellante], bestreden. Volgens de notaris waren [appellante] en [oom van appellante] (en [X]) het over diverse onderdelen oneens met elkaar. Zo verschilden zij van mening over de vraag voor wiens rekening een eventueel tekort moest komen, over de opnames uit de nalatenschap door [oom van appellante] en over de informatievoorziening door [oom van appellante], aldus de notaris, die er op wijst dat deze meningsverschillen geheel los stonden van de door hem opgestelde overzichten. In de hypothetische situatie waarin de hem verweten fout wordt weggedacht, zouden partijen ook niet tot overeenstemming zijn gekomen over de verdeling en zouden ook diverse procedures hebben moeten worden gevoerd en zou ook een onafhankelijke vereffenaar nodig zijn geweest, meent de notaris, die bestrijdt dat de omkeringsregel, waarop [appellante] zich beroept, van toepassing is.
3.29
Het hof heeft ten aanzien van dit verweer behoefte aan meer informatie. Het hof zal daartoe een comparitie van partijen gelasten, waarin de volgende onderwerpen aan de orde komen:
a. de afwikkeling van de nalatenschapHet is het hof onduidelijk of de nalatenschap inmiddels is afgewikkeld en, zo ja, op welke wijze. Welke geschilpunten hebben tussen partijen bestaan, of bestaan nog? Zijn daarover nog andere, tot op heden niet in de processtukken vermelde, procedures gevoerd?
b. het verband tussen de facturen van Trip en het geschil omtrent het karakter van de betaling/de gevoerde procedures[appellante] dient een overzicht op te stellen, op basis van de urenspecificaties bij de facturen van Trip, waarin in beeld wordt gebracht hoeveel tijd (en wanneer) is besteed aan het geschil over de betaling en ook wordt uiteengezet welke kosten (aan bestede tijd, griffierecht c.a.) zijn besteed aan de diverse procedures (uitgewerkt per procedure).
c. de toepasselijkheid van de omkeringsregel[appellante] dient zich nader uit te laten over de vraag tegen welk specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade de door de notaris geschonden norm bescherming beoogt te bieden en of dat gevaar zich heeft gerealiseerd.
d. de positie van de rechtsbijstandsverzekeraarDe comparitie zal tevens benut worden om [appellante] in de gelegenheid te stellen de in rechtsoverweging 3.11 bedoelde schriftelijke verklaring in het geding te brengen. Bij gelegenheid van de comparitie kan de notaris hierop reageren.
3.3
Het hof ziet reden om reeds nu in te gaan op het laatste verweer van de notaris, dat de door [appellante] gemaakte kosten (mede) het gevolg zijn van eigen schuld van [appellante]. Volgens de notaris is [appellante] ten onrechte niet ingegaan op (herhaalde) verzoeken van zijn kant om te proberen (alsnog) in goed overleg naar een oplossing te zoeken. Aldus heeft [appellante] de op haar rustende schadebeperkingsplicht geschonden, meent de notaris.
3.31
Het hof volgt de notaris niet in dit betoog. Het stond [appellante] vrij om zo lang
[oom van appellante] (daartoe op het spoor gezet door de notaris) niet terugkwam op zijn standpunt dat de betaling van € 300.000,- moest worden aangemerkt als een betaling op de schuld vanwege de nalatenschap van de moeder, en niet als een schenking, niet in te gaan op de pogingen van de notaris tot een vergelijk te komen. [appellante] mocht ervan uitgaan dat een vergelijk onder die omstandigheden niet tot stand zou komen. In dit verband overweegt het hof dat het veeleer op de weg van de notaris lag om het door zijn toedoen ontstane obstakel voor een regeling uit de weg te ruimen, bijvoorbeeld door zijn alternatieve berekening terug te nemen en door [oom van appellante] en [X] er van te overtuigen dat opnieuw tot uitgangspunt diende te worden genomen dat de betaling als een schenking had te gelden. Gesteld noch gebleken is dat de notaris daartoe enige poging heeft ondernomen. Dat ligt ook niet voor de hand, omdat de notaris tot in de tuchtprocedure toe zich op het standpunt heeft gesteld dat de betaling niet als een schenking had te gelden. Nu de notaris zelf in de positie was om de schade te voorkomen of te beperken, maar hij dit niet heeft gedaan, faalt zijn beroep op eigen schuld ook om die reden (vgl. Hoge Raad 24 januari 1997, NJ 1999, 56).
3.32
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor opgave verhinderdata met het oog op een comparitie van partijen.

4.De beslissingHet hof, recht doende in hoger beroep:

alvorens nader te beslissen:
bepaalt dat partijen in persoon samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof
mr. H. de Hek, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder rechtsoverweging 3.29 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden april tot en met juni 2015 zullen opgeven op de
roldatum van dinsdag 24 maart 2015, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellante] de stukken als bedoeld in rechtsoverwegingen 3.11 en 3.29 in het geding dienen te brengen en dat partijen ervoor dienen te zorgen dat het hof en de notaris uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van die stukken hebben ontvangen;
bepaalt dat indien een partij ter comparitie nog een proceshandeling wenst te verrichten en/of producties in het geding wil brengen, zij ervoor dient te zorgen dat aan het hof en de wederpartij schriftelijk wordt meegedeeld wat de inhoud is van de ter comparitie te verrichten proceshandeling (voorzien van stukken) en indien een partij ter comparitie nog producties in het geding wenst te brengen dat zij daarvan goed leesbare afschriften aan het hof en de wederpartij dient over te leggen, in beide gevallen uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan de zitting;
verstaat dat het hof de door partijen gefourneerde procesdossiers onder zich zal houden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, mr. M.E.L. Fikkers en mr. H. de Hek en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 10 maart 2015.