Uitspraak
[appellante],
de notaris,
1.Het geding in eerste aanleg
17 september en 26 november 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter).
2.Het geding in hoger beroep
[de notaris], te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs aan kwijting aan [appellante] te betalen een bedrag van € 25.00,--, althans een enig ander bedrag als Uw Gerechtshof in goede justitie vermoge te behagen;
[de notaris] te veroordelen in de kosten van beide instanties.”
3.Beoordeling van het geschilvaststaande feiten
De notaris heeft in de memorie van antwoord wel aangevoerd dat in de feitenvaststelling door de kantonrechter enkele belangrijke feiten en omstandigheden ontbreken. Het hof zal, voor zover het de door de notaris aangevoerde feiten en omstandigheden relevant acht en voor zover deze feiten en omstandigheden inderdaad niet ter discussie staan, deze feiten toevoegen aan de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Het hof gaat aldus uit van de volgende feiten.
Op 7 maart 2007 heb ik, de heer [vader], geboren [geboortedatum 1], besloten een schenking aan
19 maart 2007opgemaakte testament, herroepen. In het aanvullend testament heeft hij diverse goederen en geldbedragen gelegateerd aan [X].
- In een e-mailbericht d.d. 24 november 2008 van [oom van appellante] aan de notaris:
Het moge duidelijk zijn dat mevr. [X] voor behoorlijke kosten komt te staan met betrekking tot haar verhuizing. Zij heeft mij gevraagd om een tegemoetkoming hierin en is van plan de rekeningen naar mij te sturen. Op zich is dat geen bezwaar.
Echter gezien het feit dat er op het moment van overlijden van mijn broer al niet genoeg vermogen was om alle schulden en legaten uit te keren en omdat het belegde vermogen alleen al door de krediet crisis inmiddels met 14% gedaald is, wil ik graag van U weten volgens welke principes de verdeling wordt opgebouwd en hoe die verdeling er ongeveer uit komt te zien.
(...)”
- Het notariskantoor heeft in een e-mailbericht van 19 januari 2009 aan [appellante] onder meer geschreven:
“De aan u toegezonden berekening geeft een overzicht van de omvang van de nalatenschap per overlijdensdatum en kan als uitgangspunt dienen voor (een bespreking over) de afwikkeling van nalatenschap van uw vader.
De heer [oom van appellante] heeft, in zijn hoedanigheid van executeur, gevraagd een (eerste) uitwerking te geven van de uitvoering van de testamenten van uw vader, gebaseerd op de omvang van de nalatenschap. Dit dient te geschieden per sterfdatum.”
“Hedenmorgen ontving ik ter kennisneming een brief van mevrouw mr. [notaris 3], kandidaat-notaris bij Trip Advocaten & Notarissen. Daarin staat, voor wat betreft uw standpunten, samengevat hetgeen wij telefonisch hebben besproken.
Naar aanleiding van die brief heb ik contact opgenomen met de executeur. Aan de hand van een door hem aan mij toegezonden actuele stand van het saldo van de nalatenschap, zal ik zo spoedig mogelijk (opnieuw) met een voorstel komen om de nalatenschap van uw vader af te wikkelen. Het moge daarbij duidelijk zijn dat op grond van het huidige nieuwe erfrecht in de omstandigheden van dit geval een eenvoudige, eensluidende visie op de wijze van afwikkeling niet aan de orde is. De wetgeving is op dit punt niet alleszeggend en veelal voor meerdere interpretaties vatbaar, getuige alleen al de brief van Trip, onze visie en de vele rechterlijke uitspraken.
Het voorstel dient als een dading/compromis te worden beschouwd, teneinde tot een vlotte afwikkeling van de nalatenschap te komen, daarbij rekening houdende met devermoedelijke wens van erflater, als hij deze situatie zou hebben voorzien.
- In een brief van 4 februari 2009 heeft [oom van appellante] onder meer geschreven aan de gemachtigde van [appellante] geschreven:
"Betreffende de vaststelling van mevr. [appellante] dat de overboeking van € 150.000,- in 2007 aan mevr. [appellante] en haar broer ieder, een schenking was, is ook in mijn opinie discutabel. Dit blijkt onder ander uit het volgende:”
6 maart 2009 gecorrespondeerd over de ontstane situatie. De gemachtigde van [appellante] heeft in dat verband onder meer aangegeven hoe in haar visie de afwikkeling van de nalatenschap dient plaats te vinden en dat zij de taak van [oom van appellante] als beëindigd beschouwde. Het notariskantoor heeft [appellante] tweemaal schriftelijk verzocht een afspraak te maken voor een bespreking om de mogelijkheden van een afwikkeling in onderling overleg te bezien. [appellante] is niet op deze uitnodiging ingegaan.
€ 300.000,- als een aflossing van de schuld ter afwikkeling van de nalatenschap van moeder moet worden aangemerkt afgewezen.
geoordeeld:
Rekening houdend met dit gegeven is een berekening gemaakt van de nalatenschap. De uitkomst daarvan was negatief. Naar het oordeel van de Kamer had de notaris op dat moment de visie van partijen moeten volgen en moeten vaststellen dat de taak en het beheer van de executeur eindigen en dat de enige erfgenaam, zijnde klaagster, als vereffenaar zou moeten optreden. De notaris heeft er echter ongevraagd en zonder dat er voldoende reden voor was voor gekozen een tweede berekening te laten maken waarbij als uitgangspunt is genomen dat de schenking als “aflossing schuld wegens moederlijk erfdeel” heeft te gelden. In de mail van 18 december 2008 aan de executeur is namens de notaris aangegeven welke nadelen deze berekening heeft voor de kinderen van de erflater, maar ook
[oom van appellante], aldus [appellante], die tot hoge kosten - waaronder de kosten van rechtsbijstand - heeft geleid. [appellante] maakt aanspraak op vergoeding van deze kosten.
bespreking van de grieven
de grieven 1 tot en met 3, die met elkaar samenhangen en die het hof tezamen zal bespreken, komt [appellante] op tegen het hiervoor - beknopt - weergegeven oordeel van de kantonrechter in het eindvonnis.
16 februari 2009 tot en met 29 april 2010 van mr. [notaris 3] van Trip tot een totaalbedrag van € 27.163,55 inclusief BTW. Bij memorie van grieven heeft [appellante] bankafschriften van een op haar naam staande bankrekening bij de Friesland Bank overgelegd, waaruit volgt dat vier van de vijf door Trip gefactureerde bedragen, onder verwijzing naar de factuurnummers, ten laste van haar bankrekening zijn overgemaakt naar de bankrekening van Trip. Ten aanzien van deze facturen staat niet ter discussie dat ze door [appellante] aan Trip zijn betaald. Een vijfde factuur is, zo volgt uit een ander door
overgelegd bankafschrift voldaan van een rekening bij de Friesland Bank die op naam staat van de “Erven Dhr [vader]”. Volgens de notaris is ten aanzien van deze factuur niet bewezen dat deze door [appellante] is voldaan. Het hof volgt de notaris niet in dit (naar het oordeel van het hof bezwaarlijk serieus te nemen) betoog. Niet ter discussie staat dat
de enige erfgenaam is van de vader, zodat een betaling van een op naam van de “Erven Dhr [vader]” staande rekening als een betaling door [appellante] heeft te gelden. In dit verband merkt het hof op dat ervan kan worden uitgegaan dat een onttrekking aan deze rekening ten behoeve van [appellante] sowieso op enig moment ten laste van [appellante] zal komen.
“Zoals wij vanochtend telefonisch hebben besproken, was er ten tijde van het spelen van de kwestie in 2008 geen sprake van een geschil met notaris [de notaris] waarmee de zaak toendertijd niet onder de dekking van de verzekering zou vallen.”
Aan de notaris kan worden toegegeven dat de inhoud van dit e-mailbericht nogal cryptisch is. Het geeft in elk geval geen antwoord op de vraag of het geschil met [oom van appellante] over de afwikkeling van de nalatenschap onder de dekking van de rechtsbijstandsverzekering viel. Vast staat wel dat de echtgenoot van [appellante], die medisch specialist is, een rechtsbijstandsverzekering heeft bij DAS en dat deze verzekering blijkens het door
overgelegde polisblad ook dekking lijkt te bieden aan particuliere geschillen van de verzekerden. Dat lijkt ook te volgen uit het feit dat [appellante] in de procedure in eerste aanleg tegen de notaris is bijgestaan door een jurist van DAS. Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van [appellante] om te onderbouwen dat de door haar aan Trip betaalde bedragen betreffende de facturen van Trip niet door DAS zijn, of worden, betaald. Het hof zal [appellante] daartoe
in beginsel(vgl. hetgeen het hof hierna in rechtsoverweging 3.12 zal overwegen) in de gelegenheid stellen. [appellante] dient bij akte een brief van DAS in het geding te brengen waarin wordt bevestigd dat de desbetreffende kosten niet door DAS zijn of zullen worden vergoed.
[oom van appellante] in het gelijk had gesteld. Het hof zal, in het voordeel van de notaris, uitgaan van een termijn van twee jaar tussen het moment van ontdekken van het gebrek in de prestatie van de notaris (eind januari 2009) en de klacht.
Op de schuldenaar rusten in beginsel stelplicht en bewijslast ten aanzien van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het tijdsverloop zo lang is geweest dat niet meer kan worden gesproken van een tijdige klacht.
€ 300.000,- werd aangemerkt als een schenking. Het gaat dan om kosten die in 2009 en begin 2010 zijn gemaakt in verband met de procedures bij de rechtbank Leeuwarden. Naar het oordeel van het hof heeft de notaris niet onderbouwd dat deze kosten zouden zijn voorkomen indien tijdig zou zijn geklaagd. De notaris heeft niet (gemotiveerd) gesteld dat hij in dat geval zou zijn teruggekomen van het door hem ingenomen standpunt over het karakter van de betaling van € 300.000,-. Dat hij daarop zou zijn teruggekomen, ligt ook geenszins voor de hand, nu (a) toen het de notaris duidelijk was dat [appellante] zich niet kon verenigen met het standpunt van de notaris over het karakter van de betaling van € 300.000,- de notaris niet is teruggekomen op dit standpunt, maar heeft aangedrongen op een bindend advies (vgl. de in rechtsoverweging 3.1.8 aangehaalde correspondentie), (b) gesteld noch gebleken is dat de notaris, toen [appellante] een procedure aanhangig maakte tegen [oom van appellante], waarvan de notaris op de hoogte was, [oom van appellante] heeft geadviseerd om terug te komen op het inmiddels door
ingenomen standpunt over het karakter van die betaling en (c) de notaris in de tuchtprocedure tot op het laatst zijn standpunt heeft verdedigd. Onder deze omstandigheden is geenszins aannemelijk dat de notaris nadeel - in de vorm van door [appellante] gemaakte (en op de notaris verhaalde) kosten, die hadden kunnen worden voorkomen - heeft gehad door het uitblijven van de klacht. De notaris heeft evenmin duidelijk gemaakt, ofschoon dat wel op zijn weg had gelegen, op welke wijze hij de gevolgen van zijn (volgens hem: vermeende) fout had kunnen beperken indien [appellante] eerder zou hebben geklaagd. Dat de notaris in zijn bewijspositie is geschaad door het tijdsverloop is gesteld noch gebleken. De slotsom is dan ook dat de notaris zijn stelling dat hij nadeel heeft geleden door het tijdsverloop onvoldoende heeft onderbouwd.
€ 300.000,- een schenking betrof, haar belangen heeft verwaarloosd door het karakter van de schenking in twijfel te trekken. Zij beroept zich daartoe op de uitspraken in de tuchtzaak. Zij wijst er op dat het alle betrokkenen bij het opmaken van het testament en het aanvullend testament al duidelijk was dat het testament niet kon worden uitgevoerd. Zij beroept zich daartoe op de staat van aanbrengsten bij de, door de notaris gepasseerde, akte van huwelijkse voorwaarden d.d. [datum] tussen de vader en [X].
€ 300.000,- niet was te karakteriseren als een schenking, maar diende te worden aangemerkt als een betaling op de vordering van de kinderen op de vader vanwege de nalatenschap van de moeder. Dat op dat moment wel duidelijk was geworden dat indien laatstgenoemde vordering van de kinderen op de vader dienden te worden voldaan uit de boedel een negatieve boedel zou ontstaan, leidt niet tot een ander oordeel. De notaris diende, als daarover geen verschil bestond tussen de betrokkenen, het door betrokkenen aangenomen karakter van de betaling en daarmee het bestaan van de vordering van de kinderen tot uitgangspunt te nemen, zoals hij ook de andere niet tussen partijen ter discussie staande onderdelen van en aanspraken op de boedel, zoals banksaldi en legaten, tot uitgangspunt diende te nemen. Vervolgens diende de notaris binnen die door partijen getrokken grenzen over de omvang van de boedel met partijen een oplossing te zoeken voor de ontstane situatie.
Het hof tekent daarbij aan dat zelfs indien de opvatting van de notaris over het karakter van de betaling verdedigbaar zou zijn - het hof laat dat in het midden - een andersluidende opvatting niet evident onjuist was. De notaris heeft dat overigens ook niet gesteld en het feit dat de rechtbank in het geschil tussen [appellante] en [oom van appellante] die andersluidende opvatting ook heeft gevolgd, onderstreept ook dat die opvatting - de betaling is een schenking - niet evident onjuist is.
a. de afwikkeling van de nalatenschapHet is het hof onduidelijk of de nalatenschap inmiddels is afgewikkeld en, zo ja, op welke wijze. Welke geschilpunten hebben tussen partijen bestaan, of bestaan nog? Zijn daarover nog andere, tot op heden niet in de processtukken vermelde, procedures gevoerd?
b. het verband tussen de facturen van Trip en het geschil omtrent het karakter van de betaling/de gevoerde procedures[appellante] dient een overzicht op te stellen, op basis van de urenspecificaties bij de facturen van Trip, waarin in beeld wordt gebracht hoeveel tijd (en wanneer) is besteed aan het geschil over de betaling en ook wordt uiteengezet welke kosten (aan bestede tijd, griffierecht c.a.) zijn besteed aan de diverse procedures (uitgewerkt per procedure).
c. de toepasselijkheid van de omkeringsregel[appellante] dient zich nader uit te laten over de vraag tegen welk specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade de door de notaris geschonden norm bescherming beoogt te bieden en of dat gevaar zich heeft gerealiseerd.
d. de positie van de rechtsbijstandsverzekeraarDe comparitie zal tevens benut worden om [appellante] in de gelegenheid te stellen de in rechtsoverweging 3.11 bedoelde schriftelijke verklaring in het geding te brengen. Bij gelegenheid van de comparitie kan de notaris hierop reageren.
[oom van appellante] (daartoe op het spoor gezet door de notaris) niet terugkwam op zijn standpunt dat de betaling van € 300.000,- moest worden aangemerkt als een betaling op de schuld vanwege de nalatenschap van de moeder, en niet als een schenking, niet in te gaan op de pogingen van de notaris tot een vergelijk te komen. [appellante] mocht ervan uitgaan dat een vergelijk onder die omstandigheden niet tot stand zou komen. In dit verband overweegt het hof dat het veeleer op de weg van de notaris lag om het door zijn toedoen ontstane obstakel voor een regeling uit de weg te ruimen, bijvoorbeeld door zijn alternatieve berekening terug te nemen en door [oom van appellante] en [X] er van te overtuigen dat opnieuw tot uitgangspunt diende te worden genomen dat de betaling als een schenking had te gelden. Gesteld noch gebleken is dat de notaris daartoe enige poging heeft ondernomen. Dat ligt ook niet voor de hand, omdat de notaris tot in de tuchtprocedure toe zich op het standpunt heeft gesteld dat de betaling niet als een schenking had te gelden. Nu de notaris zelf in de positie was om de schade te voorkomen of te beperken, maar hij dit niet heeft gedaan, faalt zijn beroep op eigen schuld ook om die reden (vgl. Hoge Raad 24 januari 1997, NJ 1999, 56).
4.De beslissingHet hof, recht doende in hoger beroep:
mr. H. de Hek, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder rechtsoverweging 3.29 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
roldatum van dinsdag 24 maart 2015, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;