In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 maart 2014, waarin de waarde van de onroerende zaak, een appartement gelegen aan [a-straat] 253 te [Z], was vastgesteld op € 459.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Stichtse Vecht had deze waarde vastgesteld voor het kalenderjaar 2013, met als waardepeildatum 1 januari 2012. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de waarde verlaagd tot € 459.000. Belanghebbende ging in hoger beroep en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld en concludeerde tot een verdere verlaging naar € 405.000.
Tijdens de zitting op 29 januari 2015 in Arnhem, waar belanghebbende en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd waren, werd het geschil besproken. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de door hem voorgestelde waarde van € 459.000 niet te hoog was. Belanghebbende had ook niet kunnen onderbouwen dat de waarde van € 405.000 juist was. Het Hof stelde uiteindelijk de waarde in goede justitie vast op € 440.000, waarbij het de heffingsambtenaar veroordeelde in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 310. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.