ECLI:NL:GHARL:2015:2046

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
14/00329 t/m 14/00333 en 14/00426
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling onroerende zaken in gemeente Zeist

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland over de waardevaststelling van onroerende zaken in de gemeente Zeist. De heffingsambtenaar had de waarde van verschillende onroerende zaken vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het jaar 2012. Belanghebbende, mede-eigenaar van de onroerende zaken, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarderingen en is in beroep gegaan bij de rechtbank. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak de waarde van een van de onroerende zaken verlaagd, maar de heffingsambtenaar kreeg de kans om gebreken in zijn besluit te herstellen. In een latere uitspraak heeft de rechtbank de waarderingen van andere onroerende zaken vernietigd en verlaagd.

Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraken. Tijdens de zitting heeft het Hof geprobeerd een compromis te bereiken tussen de partijen. Uiteindelijk hebben partijen overeenstemming bereikt over de nieuwe waarderingen van de onroerende zaken, die ook voor de jaren 2013 en 2014 zullen gelden. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraken van de rechtbank vernietigd. De heffingsambtenaar is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 2.992. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 maart 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/00329 t/m 14/00333 en 14/00426
uitspraakdatum:
17 maart 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 februari 2014, nummers UTR 13/990, UTR 13/992, UTR 13/993, UTR 13/994 en UTR 13/996, alsmede tegen de (tussen)uitspraak van diezelfde rechtbank van 21 november 2013 voor zover het betreft het eindoordeel ter zake van de zaak met het nummer UTR 13/995 in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Zeist(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de in de gemeente Zeist gelegen onroerende zaken [a-straat] 95bis, [a-straat] 97bis, [a-straat] 99, [a-straat] 101, [a-straat] 103 en [b-straat] 44, alle te [Z], per waardepeildatum 1 januari 2011 voor het jaar 2012 vastgesteld op respectievelijk € 229.000, € 213.000, € 181.000, € 206.000, € 980.000 en € 304.000. Tegelijk met deze beschikkingen zijn aan belanghebbende de aanslagen onroerendezaakbelasting 2012 (OZB) voor deze onroerende zaken, voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte, opgelegd.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in een geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de eerder vastgestelde waarde van de onroerende zaak [a-straat] 103 verminderd tot € 872.000 en de desbetreffende opgelegde aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd en de overige beschikkingen en aanslagen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij (tussen)uitspraak van 21 november 2013 het beroep ter zake de onroerende zaak [a-straat] 103 gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, en de vastgestelde waarde verminderd tot € 777.000.
1.4
Voorts heeft de Rechtbank in de (tussen)uitspraak de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om in de tussenuitspraak vermelde gebreken in de bestreden uitspraken op bezwaar ter zake van de onroerende zaken [a-straat] 95bis, [a-straat] 97bis, [a-straat] 99, [a-straat] 101 en [b-straat] 44 te herstellen. De Rechtbank heeft in onderdeel 33 van de uitspraak vermeld “Zodra er een einduitspraak is gedaan, is het mogelijk om hiertegen hoger beroep in te stellen.” en onder het kopje “Rechtsmiddel”: “Tegen deze tussenuitspraak staat (nog) geen hoger beroep open”.
1.5
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 24 februari 2014 de beroepen ter zake van de onroerende zaken [a-straat] 95bis, [a-straat] 97bis, [a-straat] 99, [a-straat] 101 en [b-straat] 44, gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en de beschikkingen verminderd tot respectievelijk € 222.000, € 207.000, € 175.000, € 200.000 en € 292.000. Onder het kopje “Rechtsmiddel” is in deze uitspraak vermeld: ”Tegen deze uitspraak – en de tussenuitspraak – kan binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden”.
1.6
Belanghebbende heeft gelijktijdig tegen zowel de tussenuitspraak van de Rechtbank van 21 november 2013, voor zover het betreft het eindoordeel in de zaak met het nummer UTR 13/996, als tegen de uitspraak van de Rechtbank van 24 februari 2014 hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. drs. [A], als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B], namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [C], taxateur.
1.9
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting van het Hof een pleitnota overgelegd en een afschrift daarvan aan belanghebbende gezonden.

2.De vaststaande feiten

Belanghebbende is mede-eigenaar van appartementsrechten in een gemeenschap die een in de gemeente Zeist gelegen gebouw met de daarbij behorende grond betreft dat onder meer bestaat uit een winkelruimte, plaatselijk bekend als [a-straat] 103, alsmede vijf bovenwoningen, plaatselijk bekend als [a-straat] 95bis, [a-straat] 97bis, [a-straat] 99, [a-straat] 101 en [b-straat] 44.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In hoger beroep was de waarde van de onroerende zaken in geschil.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Het Hof heeft ter zitting een compromis beproefd. Daarbij is ook het niet in deze hoger beroepsprocedure betrokken winkelpand [a-straat] 95/97 meegenomen.

4.Beoordeling van het geschil

Tussenuitspraak met betrekking tot de woningen
4.1
De Rechtbank heeft met betrekking tot de door de heffingsambtenaar gebezigde bewijsmiddelen in rechtsoverweging 16 van haar tussenuitspraak van 21 november 2013 als volgt overwogen: “De rechtbank stelt vast dat de waarde per m³ die in het taxatierapport voor de woningen is gehanteerd, rekening houdend met het beginsel van de afnemende meeropbrengst, ongeveer gelijk is aan de waarde per m³ die op basis van de verkoopcijfers voor de referentiewoningen is vastgesteld. Uit het door verweerder [overgelegde] taxatierapport blijkt niet op welke wijze rekening is gehouden met de – door eiser gestelde – verschillen, in met name ligging, staat van onderhoud en parkeergelegenheid, tussen de woningen en de referentiewoningen. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat diverse factoren bij de vergelijking een rol spelen maar dat hij dit niet per factor kan splitsen. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop verweerder de Woz-waarde van de woningen heeft vastgesteld aan de hand van het taxatierapport en de door verweerder ter zitting daarbij gegeven toelichting niet controleerbaar is. Verweerder heeft – ook ter zitting – geen enkel inzicht gegeven op welke wijze bij de waardering van de woningen rekening is gehouden met de door eiser gestelde verschillen tussen de woningen en de referentiewoningen. hetgeen, anders dan verweerder suggereert, wel te doen gebruikelijk is.”
4.2
De Rechtbank is vervolgens op grond van deze overweging tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit, voor wat betreft de woningen, onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd en om die reden zal worden vernietigd. Vervolgens heeft de Rechtbank termen aanwezig geacht om de heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen om het gebrek te herstellen of te laten herstellen. Zij heeft daartoe overwogen “dat de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit in beginsel herstelbaar zijn, hetzij door nadere motivering, hetzij door het nemen van een nieuw besluit op bezwaar”.
4.3
Naar het oordeel van het Hof brengt de rechtsgang in WOZ-zaken mee dat de rechter allereerst op basis van de bijgebrachte bewijsmiddelen oordeelt of de heffingsambtenaar de door hem gestelde waarde aannemelijk heeft gemaakt (Hoge Raad 14 oktober 2005, nr. 40.299, ECLI:NL:HR:2005:AU4300 (Oostflakkee), r.o. 3.2). Daarin past het niet de heffingsambtenaar door toepassing van een bestuurlijke lus de gelegenheid te bieden tot herstel van een onvoldoende draagkrachtige motivering van de uitspraak op bezwaar. Als de heffingsambtenaar de door hem gestelde waarde niet aannemelijk heeft gemaakt, komt de vraag aan de orde of de belanghebbende de (eventueel) door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechter zelf tot een vaststelling in goede justitie van de waarde komen. In dit laatste geval kan de rechter – als hij dat noodzakelijk acht – nader onderzoek doen, bijvoorbeeld door partijen inlichtingen te vragen of door het raadplegen van een deskundige.
Hoger beroep inzake nr. 14/00426 (winkelpand [a-straat] 103)
4.4
De Rechtbank heeft in de uitspraak van 21 november 2013 het beroep ter zake van de onroerende zaak Steijnlaan 103 gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de vastgestelde waarde van deze onroerende zaak verminderd tot € 777.000 en de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig verlaagd. Daarmee heeft de Rechtbank in zoverre niet een tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedaan, doch een schriftelijke uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Awb, waartegen binnen zes weken na de verzenddatum ervan hoger beroep kan worden ingesteld. Belanghebbende heeft echter, zich verlatend op de hiervoor onder 1.4 en 1.5 weergegeven rechtsmiddelverwijzing onder de beide uitspraken van de Rechtbank, eerst op 4 april 2014, dat wil zeggen ruim na afloop van de termijn van zes weken hoger beroep bij het Hof ingesteld. Gelet op deze omstandigheden acht het Hof deze termijnoverschrijding verschoonbaar (artikel 6:11 van de Awb) en dient niet-ontvankelijkverklaring achterwege te blijven. Belanghebbendes hoger beroep in de zaak met het nummer 14/00426 is derhalve ontvankelijk.
Hoger beroep inzake winkelpand [a-straat] 95/97
In het hogerberoepschrift van belanghebbende staat: “Op de waardering van [a-straat] 95-97 zullen we niet terugkomen.” Daarmee heeft belanghebbende het hoger beroep beperkt (vergelijk HR 04 juni 2010, nr.09/01362, ECLI:NL:HR:2010:BL7972). Het is niet mogelijk na afloop van de daarvoor geldende termijn het hoger beroep alsnog uit te breiden met geschillen over primaire besluiten waartegen het hoger beroep zich aanvankelijk niet richtte.
De WOZ-waarden
4.5
Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt, inhoudende dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak:
[a-straat] 95bis wordt verminderd tot
€ 160.000,
[a-straat] 97bis wordt verminderd tot
€ 154.000,
[a-straat] 99 wordt verminderd tot
€ 151.000,
[a-straat] 101 wordt verminderd tot
€ 149.000,
[b-straat] 44 wordt verminderd tot
€ 248.000,
[a-straat] 103 wordt verminderd tot
€ 630.000,
[a-straat] 95/97 wordt verminderd tot
€ 145.000.
4.6
Voorts zijn partijen daarbij overeengekomen dat deze WOZ-waarden ook zullen gelden voor de jaren 2013 en 2014.
4.7
Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op de aldaar genoemde kosten waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel dat het feit dat mr. drs. [A] mede-eigenaar is van de onroerende zaken niet belet dat hij als een derde wordt aangemerkt. [A] is – naar hij ter zitting onweersproken heeft verklaard – belastingadviseur en pleegt beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen. Belanghebbende heeft met [A] een overeenkomst op basis van no cure no pay gesloten op grond waarvan de kosten die belanghebbende aan [A] moet betalen, worden gesteld op het bedrag dat een rechterlijke instantie toekent als kostenvergoeding. Indien aan belanghebbende een kostenvergoeding wordt toegekend, rust op hem de verplichting om kosten ter zake van de verleende rechtsbijstand te voldoen aan [A]. Een en ander brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat belanghebbende in beroep en hoger beroep is vertegenwoordigd door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Mitsdien komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.461 (2 punten  wegingsfactor 1,5  € 487) in eerste aanleg en € 1.461 (2 punten  wegingsfactor 1,5  € 487) voor de kosten in hoger beroep, ofwel in totaal op € 2.992.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de beide uitspraken van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar,
– vermindert de vastgestelde waarde van de woning [a-straat] 95bis tot € 160.000,
– vermindert de vastgestelde waarde van de woning [a-straat] 97bis tot € 154.000,
– vermindert de vastgestelde waarde van de woning [a-straat] 99 tot € 151.000,
– vermindert de vastgestelde waarde van de woning [a-straat] 101 tot € 149.000,
– vermindert de vastgestelde waarde van de woning [b-straat] 44 tot € 248.000,
– vermindert de vastgestelde waarde van het winkelpand [a-straat] 103 tot € 630.000,
– vermindert de aanslagen tot aanslagen die zijn vastgesteld naar deze waarden,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.922,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 252 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 122 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. R. den Ouden, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 17 maart 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 maart 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.