ECLI:NL:GHARL:2015:2174

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
200.122.666-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietigbaarheid van bindend advies en schending van hoor en wederhoor in civiele procedure

In deze zaak gaat het om de vernietigbaarheid van een bindend advies dat is gegeven door accountant [accountant] in het kader van een geschil tussen [appellante] en de geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. De zaak betreft de waardering van bedrijfspanden die door [appellante] zijn ingebracht in een besloten vennootschap. Het hof oordeelt dat het bindend advies niet deugdelijk is gemotiveerd en dat er sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. De appellante heeft in hoger beroep dertien grieven ingediend, waarbij zij onder andere aanvoert dat het bindend advies nietig is, dan wel vernietigd dient te worden. Het hof heeft de inhoud van het bindend advies en de wijze van totstandkoming ervan kritisch beoordeeld. Het hof komt tot de voorlopige conclusie dat de accountant in redelijkheid niet tot het bindend advies heeft kunnen komen, omdat hij niet voldoende rekening heeft gehouden met de verzekerde waarde van de bedrijfspanden zoals deze in de verzekeringspolissen is vastgelegd. Het hof draagt de geïntimeerden op tegenbewijs te leveren van de stelling dat partijen met de verzekerde waarde het oog hebben gehad op de door [bedrijf 1] vastgestelde waarde van de bedrijfspanden. Tevens wordt [appellante] opgedragen te bewijzen dat zij de accountant heeft gewezen op de noodzaak om uitsluitend de waarde van de ondergrond en de fundering te taxeren. Het hof houdt verdere uitspraak aan in afwachting van de bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.122.666/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 191473 / HZ ZA 11-1026)
arrest van de tweede kamer van 24 maart 2015
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. H.N. 's Jacob, kantoorhoudend te Zwolle, die ook heeft gepleit,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna:
[geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
gevestigd te Dalfsen,
hierna:
[geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. N.L.H.M. Laane, kantoorhoudend te Enschede, die ook heeft gepleit.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest in het incident van 3 december 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Bij voormeld tussenarrest is de incidentele vordering van [appellante] afgewezen en is de hoofdzaak naar de rol verwezen voor memorie van grieven.
1.2
[appellante] heeft op 21 januari 2014 haar memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van eis genomen.
1.3
[geïntimeerden] hebben op 1 juli 2014 hun memorie van antwoord genomen.
1.4
Vervolgens heeft [appellante] op 26 augustus 2014 een akte, tevens inbrenging producties, genomen, waarop [geïntimeerden] op 23 augustus 2014 een antwoordakte hebben genomen.
1.5
Op 29 januari 2015 hebben partijen een mondeling pleidooi gehouden, waarbij van de zijde van beide partijen pleitaantekeningen zijn overgelegd.
1.6
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.
1.7
De in de memorie van grieven opgenomen vordering van [appellante] luidt:
"
bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 12 december 2012, bekend onder zaaknummer/rolnummer 191473/HZ ZA 11-1026, gewezen tussen appellante als eiseres en geïntimeerden als gedaagden te vernietigen en opnieuw rechtdoende met inachtneming van de eiswijziging, zoals in deze memorie verzocht - zo nodig onder verbetering en aanvulling van rechtsgronden alsnog de vordering(en) van appellant als eiseres toe te wijzen en geïntimeerden in de kosten van beide instanties (en het incident) te veroordelen,
te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het arrest, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het arrest, althans de 14e dag na de datum van het arrest tot aan de dag der algehele voldoening."
De verdere beoordeling

2.De vaststaande feiten

Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.11 van het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 december 2012 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden:
2.1
[appellante] is een vennootschap waarvan de heer [appellante] (hierna mede aan te duiden als [X]) aandeelhouder/bestuurder is. De heren [Y] (hierna mede aan te duiden als [Y]) en [Z] (hierna mede aan te duiden als [Z]) zijn aandeelhouders/bestuurders van respectievelijk [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]
2.2
Tussen [X] en [Y] bestond sinds maart 1997 een maatschap, strekkende tot de exploitatie van een dierenartspraktijk. [Z] is met ingang van 1 januari 2001 toegetreden tot deze maatschap. [X], [Y] en [Z] hebben op 18 februari 2002 een maatschapsovereenkomst ondertekend, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
"Gevolgen van defungeren
Artikel 16
(…)
3. Na verloop van deze drie maanden zijn de overige maten verplicht het aandeel van de overleden maat over te nemen en aan de rechtverkrijgenden van de overleden maat, uiterlijk zes maanden na diens overlijden, uit te keren een bedrag gelijk aan het aandeel van de overleden maat, zoals dit door de accountant van de maatschap op de in het volgende lid van dit artikel bepaalde wijze wordt vastgesteld als zijnde het aandeel van die maat op de dag, gelegen drie maanden na de dag van zijn overlijden (hierna te noemen de waarderingsdag).
4. Het in het slot van het vorig lid bedoelde bedrag is gelijk aan het saldo van de kapitaalrekening van de gedefungeerde maat op het tijdstip van zijn overlijden, met inbegrip van zijn aandeel in de winst respectievelijk het verlies, tot de waarderingsdag gemaakt, respectievelijk geleden, en vermeerderd respectievelijk verminderd met een zodanig gedeelte van het verschil tussen de boekwaarde van de per de waarderingsdag aanwezige vermogensbestanddelen - daaronder begrepen de goodwill (…) van de maatschap en de waarde, welke in het economisch verkeer aan die vermogensbestanddelen wordt toegekend (…).
6. Indien een maat defungeert op grond van één van de andere gronden genoemd in artikel 15, zullen, doch slechts indien één of meer der overige maten niet later dan drie maanden na het defungeren daartoe besluiten (…) de overige maten de maatschap voortzetten en aan de gedefungeerde maat uitkeren een bedrag vastgesteld op gelijke wijze als het in de leden 3, 4 en 5 van dit artikel bedoelde bedrag, met dien verstande, dat alsdan dit bedrag zal worden vastgesteld per de dag waarop de desbetreffende maat defungeerde. (…)"
2.3
[X] en [Y] waren gezamenlijk gerechtigd tot de bedrijfspanden aan het [adres 1] te [plaats 1] en aan de [adres 2] te [plaats 2] (hierna tezamen te noemen: de bedrijfspanden).
2.4
De bedrijfspanden werden ten behoeve van de verzekering periodiek getaxeerd door [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]). Aldus zijn de bedrijfspanden getaxeerd op 15 februari 2001, op 7 juli 2004 en op 13 augustus 2008. In de taxatierapporten is vermeld dat de getaxeerde waarde jaarlijks geïndexeerd dient te worden.
2.5
In het taxatierapport van [bedrijf 1] van 7 juli 2004 ter zake het bedrijfspand in [plaats 1] is onder meer vermeld:
"
DOEL VAN DE TAXATIE
Het vaststellen van een waarde ten behoeve van een verzekering.
Bij acceptatie door verzekeraars maakt het taxatierapport deel uit van de verzekeringsovereenkomst en ontleent zijn rechtskracht aan het op het voorblad van dit rapport genoemde artikel 275 Wetboek van Koophandel.
(…)
WAARDEBEPALING EN VERANTWOORDING
(…)
De taxatie is geschied op basis van herbouwwaarde, tenzij in het rapport anders aangegeven.
VERKLARING VAN DE GEHANTEERDE BEGRIPPEN
Herbouwwaarde
Het bedrag dat benodigd is voor de herbouw van het verzekerde gebouw - op dezelfde locatie en naar constructie en indeling gelijkwaardig - onmiddellijk na de gebeurtenis.
Dat is dus met inbegrip van architectenhonorarium, kosten voor advies, tekeningen en toezicht tijdens de bouw, leges, etc.
INBEGREPEN BIJ/UITGESLOTEN VAN DEZE GEBOUWENTAXATIE
(…)
Uitgesloten:
1 - de funderingen en heiwerken, bij kelders tot onderkant keldervloer;
(…)
2.6
[bedrijf 1] heeft het bedrijfspand te [plaats 2] op 7 juli 2004 als volgt getaxeerd:
Gebouw € 690.000,-
Advies opruimingskosten
€ 60.000,-
Totaal € 750.000,-.
2.7
Per 13 augustus 2008 heeft [bedrijf 1] het bedrijfspand te [plaats 2] getaxeerd op
Gebouw € 895.000,-
Advies opruimingskosten
€ 85.000,-
Totaal € 980.000,-.
2.8
Het polisblad van 24 augustus 2004 van de Uitgebreide Brand Bedrijvenverzekering bij AXA vermeldt ten aanzien van het bedrijfspand te [plaats 2] een "verzekerde som" van € 690.000,-. Het polisblad van 21 oktober 2008 van de Uitgebreide Brand Bedrijvenverzekering bij AXA vermeldt ten aanzien van het bedrijfspand te [plaats 2] een "verzekerde som" van € 895.000,-. Op voormeld polisblad van 24 augustus 2004 is vermeld: '
Taxatie opstal" en op voormeld polisblad van 21 oktober 2008 is vermeld: "
Taxatie 7:960 BW gebouwen".
2.9
[bedrijf 1] heeft het bedrijfspand te [plaats 1] op 7 juli 2004 getaxeerd:
Gebouw € 510.000,-
Advies opruimingskosten
€ 50.000,-
Totaal € 560.000,-.
2.1
Op 13 augustus 2008 heeft [bedrijf 1] het bedrijfspand te [plaats 1] getaxeerd op
Gebouw € 650.000,-
Advies opruimingskosten
€ 55.000,-
Totaal € 705.000,-.
2.11
In het polisblad van [bedrijf 2] van 7 juli 2004 is voor het bedrijfspand te [plaats 1] een "
verzekerd bedrag" van € 510.000,- opgenomen en daarbij is vermeld: "
Reden afgifte: aanpassing verz. som conform tax. rapp. 07-07-2004/clausule".
In het polisblad van 13 augustus 2008, afgegeven op 11 november 2008, is voor dit bedrijfspand een verzekerd bedrag van € 650.000,- opgenomen met als reden voor afgifte: "
Aanpassing conform taxatie/premie/clausule".
2.12
Partijen, althans [X], [Y] en [Z], hebben in 2004 en 2005 overlegd over de herstructurering van de dierenartsenpraktijk. Hun accountant, [accountant] R.A., was bij dit overleg betrokken.
2.13
In de op dit overleg betrekking hebbende memo van 19 mei 2004 van [accountant] is vermeld:
"
Betreft: uitwerking opmerking contract en VPL
(…)
Inbrengbeschrijving
De inbrengbeschrijving is door de maten ondertekend. [accountant] houdt deze vast totdat er duidelijkheid is of zij instemmen met de taxatie (deze is namelijk op verzekerde waarde in plaats van vrije verkoopwaarde. Zie verder memo terzake.
Na instemming of hertaxatie wordt de accountantsverklaring toegevoegd.
(…)"
2.14
In de memo van [accountant] van 24 augustus 2004 is onder meer vermeld:
"Taxatie pand
Er is inmiddels een taxatierapport ontvangen. [persoon] heeft nog een aantal vragen hierover in behandeling."
2.15
In de memo van [kantoorgenoot] (een kantoorgenoot van [accountant]) van 29 september 2004 staat het volgende:
"
Betreft : Lagere waardering bedrijfspanden
1. Op 28 september 2004 ontvingen wij een afschrift van de taxatierapporten opgesteld
door [bedrijf 1]. In deze rapporten is ondermeer een waarde afgegeven naar de situatie op 1-1-2001, het tijdstip waarop de maatschap in de huidige bezetting tot stand is gekomen. Bij het aangaan van de maatschapsovereenkomst met de heer [Z] is een voorbehoud gemaakt voor de aanwezige stille reserves in (ondermeer) de bedrijfspanden in [plaats 2] en [plaats 1]. Tot op heden zijn alle partijen voor de omvang van de stille reserve uitgegaan van de taxatiewaarden zoals deze zijn opgenomen in het taxatierapport van 15-2-2001.
2. De door [bedrijf 1] afgegeven taxatiewaarden zijn belangrijk lager dan de waarden uit het eerder opgestelde rapport. Daarmee is de omvang van het voorbehoud beduidend kleiner. Dit raakt direct de vermogenspositie van de heren [X] en [Y] en heeft daarmee ook gevolgen voor de omvang van het uit te geven aandelenkapitaal in een aangepaste ondernemingsstructuur. In bijgaande berekening heb ik de effecten daarvan opgenomen. Ik neem aan dat de cijfers en met name de analyse van de verschillen voor zich spreken.
3. Via collega [accountant] begreep ik dat de thans voorliggende waarden die zijn
waarop u zich gezamenlijk wenst te baseren. In bijgevoegde berekening is het effect
daarvan inzichtelijk gemaakt. Vooraleer verder te gaan met het inbrengtraject (en dus voordat ik opnieuw notaris Wesseling benader) lijkt het mij noodzakelijk vast te stellen dat deze nieuwe (lagere) waarden als tussen partijen vaststaand kunnen worden gehanteerd. 1k neem daartoe midden volgende week contact met u allen op.
2.16
In de memo van [accountant] van 24 november 2004 staat:
"
Betreft:waardering onroerend goed
(…)
I Situatieschets
Standpunt [Z]:
* Vervangingswaarde hanteren.
* Compromis mogelijk door bij toekomstig uittreden nu al af te spreken om vervangingswaarde te hanteren.
Standpunt [X]/[Y]:
* Verzekerde waarde hanteren.
Uitwerking
Gevolg van herstructurering is dat, bij het hanteren van de verzekerde waarde, nu een preferent aandelenkapitaal wordt gecreëerd op basis van de verzekerde waarde. Dit komt in geld neer op ca. € 100.000 per persoon netto (na aftrek AB heffing) en rente gedurende de looptijd.
Daarmee is ten opzichte van het maatschapcontract een situatie bereikt waarin de waarde nu wel is "geclickt" terwijl in de maatschapovereenkomst [X] en [Y] het risico bleven dragen. Dit staat los van het gehanteerde waardebegrip.
Gevolgen in financiële zin voor uittreden van bijvoorbeeld [X] over bijvoorbeeld 5 jaar.
*Waarde stabiel:
afkoop preferent aandelenkapitaal
€ 135.000 (= € 100.000 netto) hoger dan bij hanteren vervangingswaarde.
*Waarde stijgt:
alle maten delen voor 1/3 in de meerwaarde
*Waarde daalt:
alle maten delen voor 1/3 in de waardedaling
(Dit was in de maatschapovereenkomst niet het geval).
Hierbij is ervan uitgegaan dat er een aandeelhoudersovereenkomst tot stand komt waarbij de waardebepaling van de aandelen mede afhangt van de waarde van het onroerend goed."
2.17
In de memo van 25 februari 2005 van [kantoorgenoot] is onder meer vermeld:
"
2.
Een laatste aanpassing is nog noodzakelijk in verband met de waardering van de bedrijfspanden bij het uittreden van één van de deelnemers. Over deze waardering is een afspraak gemaakt in december 2004. In het bespreekverslag van mijn kantoorgenoot [accountant] van 2 december 2004 is daarover opgemerkt:
De waardering van het onroerende goed zal bij toekomstig in- en uittreden van maten worden gesteld op: verzekerde waarde (excl. Opruimkosten) + fundering + waarde grond op going concern basis.
3. Mijns inziens verdient het de voorkeur om deze nadere waarderingsafspraak onder te brengen in de onderhandse overeenkomst. Redactioneel past deze goed in artikel 14 waarin al nadere afspraken zijn vastgelegd omtrent de waardering van aandelen bij het aanbieden van een pakket door één van de deelnemers. Een aanpassing van de tekst is daar gemakkelijk te realiseren. Om die reden stel ik voor de tekst van artikel 14 lid 1 na de laatste alinea uit te breiden met een waarderingsvoorschrift ten aanzien van het onroerend goed. Ter zake stel ik de volgende tekst voor:
Ten aanzien van de waarde van de bedrijfspanden van de [bedrijf 3] geldt dat deze in het kader van de waardering van aandelen zoals bedoeld in dit lid wordt gesteld op de waarde alsof de betreffende panden nieuw zijn, dat wil zeggen op verzekerde waarde (exclusief opruimkosten) + fundering + waarde grond op going concern basis.
2.18
De dierenartspraktijk is per 1 januari 2005 ingebracht in een besloten vennootschap. Daartoe is op 26 mei 2005 de holdingmaatschappij [bedrijf 3] (hierna te noemen: de holding) opgericht, die 100% van de aandelen houdt in de werkmaatschappij [B.V. Q] De gewone aandelen in de holding werden na de oprichting, ieder voor een derde, gehouden door [appellante], [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]
2.19
In dit kader hebben partijen een "
Overeenkomst maatschapsleden [B.V. Q] inzake aanpassing structuur praktijkuitoefening april 2005" (hierna: “overeenkomst 2005”) opgesteld. In deze op 5 mei 2005 ondertekende overeenkomst 2005 is onder meer het volgende opgenomen:
"(…)
In aanmerking nemende:
* partijen oefenen gezamenlijk in maatschapsverband een dierenartsenpraktijk uit met vestigingen in [plaats 2] en [plaats 1];
* hun onderlinge relatie wordt bepaald door een op 18 februari 2002 ondertekende maatschapsovereenkomst waarin hun samenwerking met ingang van 1 januari 2001 is vastgelegd.
(…)
* partijen wensen hun onderlinge samenwerking na overdracht van de dierenartsenpraktijk voor zover mogelijk te bepalen op de wijze waarop daarover in de vigerende maatschapsovereenkomst (bijlage 1) afspraken zijn gemaakt en zullen deze afspraken voor zover nodig vastleggen in deze overeenkomst en in de statuten van [bedrijf 3];
(…)
Artikel 14 Afnamen en waardering van de aandelen bij aanbieding
“1. (…)
Ten aanzien van de waarde van de bedrijfspanden van de [bedrijf 3] geldt dat deze in het kader van de waardering van aandelen zoals bedoeld in dit lid wordt gesteld op de waarde alsof de betreffende panden nieuw zijn, dat wil zeggen op verzekerde waarde (exclusief opruimkosten) + fundering + waarde grond op going concern basis.
Met betrekking tot enige waardering van de aandelen zoals hiervoor bedoeld zal, indien de waarde in het economisch verkeer van enig vermogensbestanddeel afwijkt van de fiscale boekwaarde, rekening worden gehouden met een latente vennootschapsclaim ter grootte van 20 % van het verschil tussen bedoelde waarden.
(…)
2. De in lid 1 bedoelde waardering zal geschieden door de accountant van
[bedrijf 3] die deze waarde op voor alle partijen bindende wijze vaststelt binnen zes maanden nadat het overlijden van een partij heeft plaatsgevonden. De accountant is gerechtigd een of meer deskundigen aan te trekken teneinde bij de vaststelling van dit bedrag behulpzaam te zijn. De kosten van de accountant en die van de door de accountant benoemde deskundigen, zijn voor rekening van [bedrijf 3]
3. Indien de aanbiedingsplicht van de aandelen in [bedrijf 3] ontstaat door een andere gebeurtenis dan bedoeld in lid 1 van dit artikel zijn de andere partijen niet gehouden de aandelen in [bedrijf 3] af te nemen. (…) Met betrekking tot de waardering van de aandelen zal het bepaalde in lid 1 en 2 van dit artikel in acht worden genomen. (…)
Artikel 21 Uitleg van deze overeenkomst
Partijen stellen vast dat de overgang naar een andere ondernemingsstructuur uitsluitend wordt ingegeven door de economische en juridische noodzaak een scheiding aan te brengen tussen de verschillende vermogensbestanddelen die in de praktijkuitoefening worden gebruikt en tussen het ondernemingsvermogen en privé-vermogen van de betrokken natuurlijke personen. Partijen hebben in de loop van 2001 reeds uitvoerig met elkaar van gedachten gewisseld over de vormgeving van de tussen hen gesloten maatschapsovereenkomst en hebben uitdrukkelijk niet de wens om opnieuw het daarin overeengekomene ter discussie te stellen. Met de formulering van de bepalingen van de maatschapsovereenkomst is beoogd zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de bepalingen van de maatschapsovereenkomst en daar alleen vanaf te wijken voor zover de beoogde ondernemingsstructuur daartoe dwingt. Indien op enig moment onduidelijkheid bestaat over de uitleg of toepassing van enige bepaling van deze overeenkomst zal door partijen de betreffende bepaling worden uitgelegd in de geest van de hiervoor bedoelde maatschapsovereenkomst."
2.2
In de door partijen op 13 mei 2005 ondertekende
"beschrijving van de inbreng in natura per 1 januari door [geïntimeerde 1], [appellante] en [geïntimeerde 2] in de op te richten besloten vennootschap [bedrijf 3]" zijn de bedrijfspanden voor een waarde van € 1.210.875,- opgenomen. In de daarbij behorende toelichting is vermeld:
"De panden zijn gesteld op de waarde alsof de betreffende panden nieuw zijn, dat wil zeggen op verzekerde waarde (exclusief opruimkosten) + fundering + waarde grond op going concern basis.
De mate waarin de waarde volgens bovengenoemde waarderingsgrondslag afwijkt van de actuele waarde (afwijking ad € 310.875), wordt gecompenseerd door de overwaarde in goodwill, welke niet geactiveerd wordt op de balans.
De bedrijfsgebouwen en -terreinen zijn op peildatum 1 januari 2001 getaxeerd voor wat betreft de vaststelling van de verzekerde waarde als omschreven.
De bedrijfsgebouwen en -terreinen zijn op 7 juli 2004 getaxeerd voor wat betreft de actuele (vervangingswaarde).
De taxaties zijn uitgevoerd door [bedrijf 1] Taxaties B.V. te [plaats 3].
(…)
In bovenstaande opstelling zijn de bedrijfsgebouwen en -terreinen € 310.875 hoger gewaardeerd dan de waardering zou zijn volgens de maatschappelijk aanvaarde grondslag actuele waarde (vervangingswaarde). Dit wordt ruimschoots gecompenseerd door het op nihil stellen van de goodwill, zodat per saldo volgens maatschappelijk aanvaarde grondslagen aan de stortingsplicht wordt voldaan."
2.21
De op 25 mei 2005 door [accountant] ondertekende accountantsverklaring ex artikel 2:204 a lid 2 BW vermeldt onder meer:
"
Oordeel
Wij zijn van oordeel dat de waarde van de in de beschrijving voorgenomen inbreng zoals beschreven naar de toestand per 1 januari 2005, bij toepassing van in Nederland in het maatschappelijk verkeer in Nederland als aanvaardbaar beschouwde waarderingsmethoden, welke in de beschrijving zijn vermeld, per saldo ten minste gelijk is aan het bedrag van de stortingsplicht ad € 986.000 waaraan met de voorgenomen inbreng moet worden voldaan."
2.22
De samenwerking met [appellante] is per 1 januari 2010 beëindigd. Aan [appellante] is een uittreedsom betaald van € 175.000,-. [appellante] heeft haar aandelen in de holding verkocht en op 13 juli 2011 geleverd aan [Y] en [Z] voor een totaalbedrag van € 262.670,-. In de considerans van die akte van levering van de aandelen is het volgende opgenomen:
"(…)
c.een waardering van de Aandelen heeft plaatsgevonden door de heer [accountant], zijnde de accountant van de Vennootschap, zulks naar aanleiding van hetgeen daaromtrent inde Overeenkomst is bepaald, hierna te noemden:de Waarderingswijze;
d.uit de Waarderingswijze volgt, naar opvatting van de deskundige, dat de waarde van de Aandelen tweehonderdtweeënzestigduizend zeshonderdzeventig euro (€ 262.670,=) bedraagt, hierna te noemen:de Waarde. De berekening van de Waarde wordt in kopie aan deze akte gehecht;
e. [X], om hem moverende redenen, de uitkomst van de Waarderingswijze betwist, de Waarde te laag acht en zich het recht voorbehoudt een waarde (prijs) van de Aandelen te verlangen, welke waarde (prijs) hoger is dan de Waarde;
(…)"
2.23
De waarde van de door [appellante] geleverde aandelen is overeenkomstig artikel 14 van de overeenkomst 2005 bindend vastgesteld door [accountant], die in dat kader aan de heer [taxateur 1], verbonden aan [bedrijf 4], en de heer [taxateur 2], verbonden aan [bedrijf 5], opdracht heeft gegeven om de bedrijfspanden te [plaats 1] en [plaats 2] te taxeren.
2.24
In het hierop betrekking hebbende memo van 3 november 2009 van [accountant] aan [taxateur 2] en [taxateur 1] is opgenomen:
"Reden taxatie:
Waardebepaling aandelen ten behoeve van overdracht aandelen
Panden:
1. [adres 2] [plaats 2] (…)
2. [adres 1] [plaats 1] (…)
Peildatum:
Heden
(…)
Waardegrondslag
Artikel 14 van de aandeelhoudersovereenkomst:
"waarde alsof de panden nieuw zijn, dat wil zeggen op verzekerde waarde (exclusief opruimkosten) + fundering + waarde grond op going concern basis".
Verdere benodigde gegevens?"
2.25
De twee taxatierapporten d.d. 2 december 2009, opgemaakt door [taxateur 1] en [taxateur 2], vermelden onder meer:
"1. INLEIDING
(...)
1.4.
Definitie van de waardebegrippen
Als basis van de opdracht is gevraagd per november 2009 de navolgende waarden te taxeren:
- De onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik;
- de executiewaarde vrij van huur en gebruik;
- de vervangingswaarde (op verzoek van vertegenwoordiger van opdrachtgever: de “waarde van de panden alsof deze nieuw zijn, hetgeen inhoudt op verzekerde waarde (exclusief opruimingskosten) inclusief fundering en inclusief de waarde van de grond op going concern basis”).
Zie voorts de overwegingen onder 1.5.
Waardebegrippen
Onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik:
De prijs, die bij onderhandse verkoop bij aanbieding vrij van huur en gebruik en op de voor het onroerend goed meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding, door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed.
Executiewaarde vrij van huur en gebruik:
De prijs, die bij gedwongen verkoop volgens plaatselijk gebruik, bij aanbieding vrij van huur en gebruik, door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed.
(…)
Vervangingswaarde:
Het bedrag dat nodig zou zijn om in de plaats van een onroerend goed dat bij de bedrijfsuitoefening is of wordt gebruikt, verbruikt of voortgebracht, een ander onroerend goed te verkrijgen of te vervaardigen dat voor de bedrijfsuitoefening een in economisch opzicht gelijke betekenis heeft.
(…)
Herbouwwaarde:
Het bedrag benodigd voor herbouw van het verzekerd gebouw onmiddellijk na het voorval op dezelfde plaats met dezelfde bestemming.
1.5.
Waardering
Rekening houdend met de omstandigheden die op de waarde van invloed kunnen zijn, de ingewonnen en verkregen informaties, genoemde overwegingen en hierna te noemen overwegingen, uitgevoerde berekeningen, vergelijkingen van verkochte en/of verhuurde objecten, wordt het onderhavige onroerend goed op basis van prijspeil november 2009
getaxeerd op:
(...)
Voor een nadere toelichting op de waardering en de achtergrondinformatie die heeft geleid tot de waardering, verwijzen we naar de bijgevoegde informatie.
(…)
NB: Volgens de literatuur moet de vervangingswaarde worden toegepast indien de bedrijvigheid waartoe het onroerend goed dient (in beginsel) wordt voortgezet en er geen besluit genomen is om het betrokken onroerend goed af te stoten en niet te vervangen door een onroerend goed dat voor de bedrijfsuitoefening een in economisch opzicht gelijke betekenis heeft.
De vervangingswaarde is, in het kader van de toepassing van de “actuele waarde” in de jaarrekening de meest toe te passen waardering indien het aan de bedrijfsuitoefening dienstbare activa betreft, zoals fabrieksgebouwen en typische aan de specifieke bedrijfsuitoefening aangepaste bedrijfspanden, doch tevens bij kantoorpanden en
dergelijke, ten behoeve van de eigen bedrijfsuitoefening van de onderneming.
Als de oude omschrijving “bedrijfswaarde “of “going concernwaarde” is gevraagd is het begrip vervangingswaarde aan de orde, dat een duidelijke, wettelijke grondslag kent. Hoewel de betreffende wet bedoeld is voor de waardering in het kader van de jaarrekening, sluit dit niet uit dat deze waarde gebruikt wordt voor bijvoorbeeld het verrekenen van de waarde van een bedrijf bij uittreding van een firmant.”
2.26
Het rapport dat de makelaars hebben opgemaakt ten aanzien van het pand in [plaats 2] vermeldt de volgende, op basis van prijspeil november 2009, getaxeerde waarden:
"
Onderhandse verkoopwaarde, Vrij van huur en gebruik:
€ 530.000,--
(…)
Executiewaarde vrij van huur en gebruik:
€ 450.000,--
(…)
Vervangingswaarde:
€ 755.500.--
(...)"
2.27
Het taxatierapport van de makelaars met betrekking tot het pand in [plaats 1] vermeldt de, eveneens op basis van het prijspeil november 2009, getaxeerde waarden:
"
Onderhandse verkoopwaarde, vrij van huur en gebruik:
€ 450.000,--
(...)
Executiewaarde vrij van huur en gebruik:
€ 382.500,--
(...)
Vervangingswaarde:
€ 541.500,--
(...)"
2.28
In het rapport "
aandelenwaardering van [B.V. Q] Holding
B.V. per 31 december 2009"van 7 april 2010, hierna te noemen: het bindend advies, schrijft [accountant] onder meer:
“Samengevat zijn de volgende bepalingen geldig bij aanbieding door [appellante]:
- De waardering (van de aandelen) zal geschieden door de accountant van [bedrijf 3] die deze waarde op voor alle partijen bindende wijze vaststelt.
(...)
- Ten aanzien van de waardering van de bedrijfspanden van [bedrijf 3] geldt dat deze in het kader van de waardering van aandelen wordt gesteld op de waarde alsof de betreffende panden nieuw zijn, dat wil zeggen op verzekerde waarde (exclusief opruimkosten) + fundering + waarde grond op going concern basis.
(...)
Berekening van de meerwaarde in de bedrijfspanden per november 2009
Ten aanzien van de waardering van de bedrijfspanden wordt het volgende opgemerkt:
Aan [taxateur 1] BRE, Makelaar/Taxateur o.g en [taxateur 2], Makelaar/Taxateur is verzocht om de bedrijfspanden van [B.V. Q] te taxeren op basis van het prijspeil van november 2009. In de opdrachtbevestiging is expliciet verzocht om de vervangingswaarde (de waarde van de panden alsof deze nieuw zijn, hetgeen inhoudt op verzekerde waarde (exclusief opruimkosten) + fundering+ de waarde op going concern basis) te taxeren.
De taxatierapporten zijn d.d. 1 december 2009 gedateerd. Voor de berekening van de meerwaarde van het onroerend goed zijn de getaxeerde waarden overgenomen.
De taxatiewaarden per november 2009 en de boekwaarde van de panden per 31 december 2009 zijn hieronder opgenomen.
taxatiewaarde boekwaarde meerwaarde
[adres 2], [plaats 2] 755.500 641.430 114.070
[adres 1], [plaats 1]541.500 343.096 198.404
1.297.000 984.526 312.474
Berekening van de aandelenwaarde per 31 december 2009
(…)
[X] Gadjo Rimar Totaal
Intrinsieke waarde geplaatst
aandelenkapitaal volgens de
jaarrekening 009 150.144 150.144 150.144 450.431
Overige reserves volgens
de jaarrekening 200929.200 29.200 29.200 87.600
Aandeel in het vermogen
per aandeelhouder 179.344 179.344 179.344 538.032
Aandeel in de meerwaarde
van het onroerend goed 104.258 104.158 104.158 312.474
af: latente vennootschaps-
belastingclaim20.832- 20.832- 20.832- 62.495-
waarde aandelen 262.670 262.670 262.670 788.011
Aldus is de waarde van de aandelen [bedrijf 3] per 31 december 2009 vastgesteld op € 788.011."
2.29
Het polisblad van 16 november 2009 van de Uitgebreide Brand Bedrijvenverzekering bij Reaal Verzekeringen met [nummer 2] vermeldt voor het bedrijfspand te [plaats 2] een "
verzekerde som" van € 923.200,-. In het polisblad van de gebouwenverzekering bij UW Assuradeuren met polisnummer [nummer 1] van 24 mei 2009 is voor het bedrijfspand te [plaats 1] een "
verzekerd bedrag" opgenomen van € 670.400,-.
2.3
[accountant] heeft bij brief van 5 maart 2010 aan [X] de taxatierapporten van de makelaars gestuurd:
"In januari kreeg ik het verzoek van de heer [X] om een afschrift van de taxatierapporten van de panden van [B.V. Q] op te sturen.
De taxatierapporten dienen ter ondersteuning van de berekening van de waarde van de aandelen zoals mij is opgedragen.
Ik ben derhalve niet verplicht deze informatie te verstrekken en heb dat ook niet gedaan omdat het verzoek van één partij kwam.
Inmiddels heeft ook de andere partij verzocht de rapporten te verstrekken, zodat partijen daar gelijk in staan.
Hoewel het niet noodzakelijk is om de informatie te verstrekken, stuur ik hierbij toch afschriften van de taxatierapporten nu beide partijen dit wensen.
Ik wil daarmee de indruk voorkomen dat ik iets te verbergen zou hebben.
Wel wil ik benadrukken dat de rapporten uitsluitend dienen ter informatie over de wijze waarop ik de waarde vaststel."

3.De vordering en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellante] heeft - samengevat weergegeven - na eiswijziging gevorderd (primair) voor recht te verklaren dat het bindend advies van accountant [accountant] nietig is, dan wel (subsidiair) dit bindend advies te vernietigen, ten aanzien van de waardering van de genoemde bedrijfspanden in [plaats 1] en [plaats 2], en primair en subsidiair voor recht te verklaren dat bij de waardering van die panden uitgegaan dient te worden van de verzekerde waarden zoals vermeld in de verzekeringspolis.
3.2
De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis van 12 december 2012 de vorderingen afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten.

4.De grieven

4.1
[appellante] heeft dertien genummerde grieven opgeworpen.

5.Wijziging van eis

5.1
[appellante] heeft bij memorie van grieven haar eis gewijzigd en heeft gevorderd:
Primair
a. te verklaren voor recht dat het bindend advies van accountant [accountant]
d.d. 7 april 2010 nietig is ten aanzien van de waardering van de bedrijfspanden;
b. te verklaren voor recht dat de waardemaatstaf uit de overeenkomst 2005, namelijk "de waarde alsof de desbetreffende panden nieuw zijn, dat wil zeggen de verzekerde waarde" gelijk is aan de verzekerde som/het verzekerd bedrag zoals vastgesteld in de verzekeringspolis [nummer 2] van 16 november 2009 ([plaats 2]) en de verzekeringspolis [nummer 1] van 24 mei 2009 ([plaats 1]);
c. te verklaren voor recht dat de fundering voor de bedrijfspanden in [plaats 2] en [plaats 1] te samen € 277.900 bedraagt danwel een bindend adviseur te benoemen die zich uitlaat over de waarde van de fundering;
Subsidiair
d. bij arrest het bindend advies van accountant [accountant] d.d. 7 april 2010 te vernietigen ten aanzien van de waardering van de bedrijfspanden;
e. te verklaren voor recht dat de waardemaatstaf uit de overeenkomst 2005, namelijk "de waarde alsof de desbetreffende panden nieuw zijn, dat wil zeggen de verzekerde waarde" gelijk is aan de verzekerde som/het verzekerd bedrag zoals vastgesteld in de verzekeringspolis [nummer 2] van 16 november 2009 ([plaats 2]) en de verzekeringspolis [nummer 1] van 24 mei 2009 ([plaats 1]);
c. te verklaren voor recht dat de fundering voor de bedrijfspanden in [plaats 2] en [plaats 1] te samen € 277.900 bedraagt danwel een bindend adviseur te benoemen die zich uitlaat over de waarde van de fundering;
Zowel primair als subsidiair
geïntimeerden in de kosten van beide instanties (en het incident) te veroordelen,
te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het arrest, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het arrest, althans de 14e dag na de datum van het arrest tot aan de dag der algehele voldoening.
5.2
In het petitum van het appelexploot is nog de vergoeding van nakosten gevorderd. Deze vordering is niet opgenomen in de conclusie van de memorie van grieven en is daarin evenmin onderbouwd. Het hof gaat er daarom vanuit dat Drs. [X] deze vordering heeft prijsgegeven.
5.3
[geïntimeerden] hebben geen bezwaar gemaakt tegen de in de memorie van grieven opgenomen eiswijziging. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met een goede procesorde. Ter zake van de vordering van [appellante] zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.

6.De beoordeling

6.1
De grieven 1 en 11richten zich tegen de beslissing van de rechtbank dat het door accountant [accountant] gegeven bindend advies een zuiver bindend advies is waaraan lage motiveringseisen worden gesteld. Volgens [appellante] is hier sprake van een onzuiver bindend advies en gelden overigens voor een zuiver bindend advies dezelfde motiveringseisen als voor een onzuiver bindend advies.
6.2
Het hof overweegt dat met een ‘zuiver bindend advies’ wordt gedoeld op het bindend advies waarbij een derde een aanvulling of wijziging geeft op de tussen partijen bestaande overeenkomst. Onder een ‘onzuiver bindend advies’ wordt begrepen een bindend advies ter beslechting van een bestaand of toekomstig rechtsgeschil door één of meer derden waarbij partijen zijn overeengekomen dat de beslissing tussen partijen als bindend geldt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het door [accountant] gegeven bindend advies een zuiver bindend advies is nu daarmee een niet volledig bepaald element van de rechtsverhouding tussen partijen wordt vastgesteld, namelijk de waarde waarvoor [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de aandelen van [appellante] in de holding mogen overnemen. Die vaststelling is niet gedaan ter vaststelling van een geschil over die waarde.
6.3
Grief 2klaagt erover dat de rechtbank haar stellingen in rechtsoverweging 4.3.1. van het bestreden vonnis niet compleet heeft weergegeven, nu daarin niet de stellingen van [appellante] zijn opgenomen dat [accountant] een onjuiste opdracht heeft verstrekt aan de makelaars en dat [accountant] het afwijken van de waarderingsmaatstaf in artikel 14 van de overeenkomst 2005 niet heeft gemotiveerd.
6.4
Het hof overweegt dat de stellingen van [appellante] in de daarop volgende rechtsoverwegingen in het bestreden vonnis nader zijn uitgewerkt, ook wat betreft haar motiveringsklachten.
6.5
De grief is daarmee tevergeefs opgeworpen.
6.6
De grieven 3 tot en met 10, 12 en 13 klagen alle over de beslissing van de rechtbank dat er geen gronden zijn om het bindend advies te vernietigen. Daarbij hebben de grieven 3 tot en met 7, 8 (deels) 9 en 10 betrekking op de inhoud van het bindend advies en de grieven 8 (deels), 12 en 13 op de wijze waarop het bindend advies tot stand is gekomen.
6.7
Niet gegriefd is tegen de beslissing van de rechtbank dat een bindend advies vernietigbaar is, indien gebondenheid daaraan in verband met inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, dat het alsdan gaat om ernstige gebreken in de beslissing en dat een (zuiver) bindend advies door de rechter slechts marginaal kan worden getoetst.
6.8
Het hof voegt hieraan toe dat de vaststelling partijen ook bindt voor zover zij leidt tot een rechtstoestand die afwijkt van die welke tussen hen zou hebben bestaan indien zij geen regeling zouden hebben getroffen (vergelijk Hoge Raad 12 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2427).
De inhoud van het bindend advies
6.9
De
grieven 3 tot en met 7, 8 (deels) 9 en 10hebben de strekking dat het bindend advies naar de inhoud vernietigbaar is en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Aangevoerd is dat in het bindend advies voor de waardering van de aandelen in de holding is uitgegaan van de vervangingswaarde van de bedrijfspanden en dat daarmee is afgeweken van de in artikel 14 van de overeenkomst 2005 afgesproken waarderingsmaatstaf voor deze bedrijfspanden, namelijk "
de waarde alsof de betreffende panden nieuw zijn, dat wil zeggen op verzekerde waarde (exclusief opruimkosten) + fundering + waarde grond op going concern basis". Artikel 14 van de overeenkomst 2005 gaat volgens [appellante] uit van een nieuw bedrijfspand, dat wil zeggen van de verzekerde waarde. Die verzekerde waarde is in haar visie opgenomen in de door [bedrijf 1] in het kader van de verzekering van de bedrijfspanden gedane taxaties en in de op de bedrijfspanden betrekking hebbende verzekeringspolissen. Omdat in de afgesproken verzekerde waarde de grond en de funderingen niet zijn begrepen moesten uitsluitend de grond en de funderingen nog worden getaxeerd. [accountant] heeft daarmee ten onrechte aan de makelaars opgedragen de vervangingswaarde van de bedrijfspanden vast te stellen. Partijen hebben in artikel 14 van de overeenkomst 2005 verder afgesproken dat de in de verzekeringsvoorwaarden genoemde opruimingskosten niet worden meegenomen in de waardebepaling. [appellante] heeft aangevoerd dat de in het bindend advies gehanteerde vervangingswaarde een heel ander waardebegrip is dan de in de overeenkomst 2005 afgesproken herbouw/nieuwwaarde.
6.1
Het hof overweegt als volgt.
6.11
Partijen hebben bij het uittreden van [appellante] de waarde van de bedrijfspanden in het kader van de waardering van de aandelen in de holding laten bepalen op grond van de in artikel 14 van de overeenkomst geformuleerde maatstaf, namelijk de waarde alsof de betreffende panden nieuw zijn, dat wil zeggen op verzekerde waarde (exclusief opruimkosten) + fundering + waarde grond op going concern basis.
6.12
De verzekerde waarde is in het verzekeringsrecht de waarde van de bedrijfspanden waarvan in het kader van de verzekering moet worden uitgegaan. In artikel 7:956 BW is - voor het geval niet duidelijk is wat de verzekerde waarde is - bepaald dat een gebouw naar zijn herbouwwaarde is verzekerd en dat andere zaken naar hun vervangingswaarde zijn verzekerd en dat vervangingswaarde is het bedrag benodigd voor het verkrijgen van naar soort, kwaliteit, hoeveelheid, staat en ouderdom gelijkwaardige zaken. Hieruit blijkt dat de herbouwwaarde en de vervangingswaarde in het verzekeringsrecht verschillende waardebegrippen zijn.
6.13
Vast staat dat de bedrijfspanden sinds 2001 periodiek zijn getaxeerd door [bedrijf 1] in het kader van artikel 7:960 BW tweede volzin, in die zin dat de getaxeerde waarde het uitgangspunt is voor de door de verzekeraar uit te keren schadevergoeding (hierna ook te noemen: de voortaxaties). Uit die taxatierapporten van [bedrijf 1] in samenhang met de in 2.8 en 2.11 genoemde polisbladen uit 2004 en 2008 volgt dat de door [bedrijf 1] getaxeerde waarden van de bedrijfspanden steeds één op één zijn overgenomen in de verzekeringspolissen.
6.14
Uit de hiervoor onder 2.6, 2.7, 2.9 en 2.10 genoemde taxatierapporten van 7 juli 2004 en van 13 augustus 2008 blijkt verder dat [bedrijf 1] in dat kader de bedrijfspanden, exclusief funderingen, heeft getaxeerd tegen herbouwwaarde en dat daarnaast een post voor opruimkosten is vastgesteld. De in artikel 14 van de overeenkomst 2005 gehanteerde waarderingsmaatstaf sluit nauwgezet aan bij de wijze waarop [bedrijf 1] de bedrijfspanden heeft gewaardeerd.
6.15
Verder staat voldoende vast dat [accountant] een actieve rol heeft gehad in het overleg over de herstructurering van de dierenartsenpraktijk, hetgeen heeft geresulteerd in de inbreng van de dierenartsenpraktijk in een besloten vennootschap en de in dat kader gesloten overeenkomst 2005.
6.16
Uit de hiervoor onder 2.13 tot en met 2.17 weergegeven memo's van [accountant] en van de aan hetzelfde kantoor verbonden [kantoorgenoot] volgt dat partijen zowel in het kader van de inbreng van de dierenartsenpraktijk in een besloten vennootschap als in het kader van de uittreding van één van partijen uitvoerig hebben gesproken over de daarvoor te hanteren waardemaatstaf voor de bedrijfspanden. Uit deze memo's volgt dat in dat verband tussen partijen het begrip "verzekerde waarde" aan de orde is geweest en dat dit voor hen een duidelijk omschreven begrip was, namelijk de waarde zoals vastgesteld in de voortaxaties van [bedrijf 1].
6.17
Uit deze memo's blijkt eveneens dat [bedrijf 1] in september 2004 ten behoeve van de inbreng van de bedrijfspanden in de besloten vennootschap tevens de vervangingswaarde van de bedrijfspanden heeft getaxeerd, dat die vervangingswaarde aanmerkelijk lager bleek te zijn dan de reeds door [bedrijf 1] vastgestelde verzekerde waarde, en dat uiteindelijk er toch voor is gekozen de bedrijfspanden tegen de verzekerde waarde in te brengen.
6.18
In de hiervoor in 2.20 weergegeven toelichting op de inbrengbeschrijving - die door partijen is ondertekend - is voor de inbreng van de dierenartsenpraktijk dezelfde waarderingsmaatstaf gehanteerd als in artikel 14 van de overeenkomst 2005 is opgenomen voor de uittreding van partijen. Daarbij is aangetekend dat die waarde € 310.875,- hoger is dan de vervangingswaarde.
6.19
Uit de hiervoor in 2.24 weergegeven memo van 3 november 2009 volgt dat [accountant] de makelaars heeft gevraagd om een waardering van de bedrijfspanden op grond van het criterium dat is opgenomen in artikel 14 van de overeenkomst 2005. Uit de taxatierapporten van de makelaars blijkt dat zij - met als toelichting dat volgens de literatuur de vervangingswaarde moet worden toegepast - zijn overgegaan tot de vaststelling van (onder meer) de vervangingswaarde van de bedrijfspanden.
6.2
Uit de taxatierapporten van de makelaars blijkt verder dat zij de bedrijfspanden hebben getaxeerd in de huidige staat, nu wordt ingegaan op de ouderdom en de staat van het onderhoud van de bedrijfspanden. Dit terwijl de in artikel 14 van de overeenkomst 2005 opgenomen waarderingsmaatstaf, die letterlijk is overgenomen in de opdracht aan de makelaars, spreekt over waarde alsof "
de betreffende panden nieuw zijn".
6.21
[accountant] heeft in zijn bindend advies vervolgens bij de waardering van de aandelen de door de makelaars getaxeerde waarden overgenomen.
6.22
Het hof overweegt dat de hiervoor onder 6.11 tot en met 6.18 weergegeven gang van zaken strookt met de stelling van [appellante] dat partijen met "de waarde alsof de betreffende panden nieuw zijn, dat wil zeggen op verzekerde waarde (exclusief opruimkosten) + fundering + waarde grond op going concern basis" het oog hebben gehad op de door [bedrijf 1] periodiek in het kader van de verzekering vastgestelde waarde van de bedrijfspanden. Het hof acht dit daarmee voorshands aannemelijk geworden.
6.23
Het hof acht het verder voorshands aannemelijk dat [accountant] bij het geven van het bindend advies hiermee bekend is geweest dan wel daarmee bekend behoorde te zijn geweest, gelet op zijn uit de hiervoor weergegeven gang van zaken blijkende betrokkenheid bij de onderhandelingen over de herstructurering van de dierenartsenpraktijk en bij de totstandkoming van de overeenkomst 2005 met het hier aan de orde zijnde artikel 14.
6.24
Om die reden is het hof voorshands van oordeel dat [accountant] hier in redelijkheid niet tot een bindend advies heeft kunnen komen op basis van de vervangingswaarde.
6.25
Vooropgesteld dient te worden dat ingevolge het bepaalde in artikel 150 Rv de bewijslast van de stellingen van Drs. [X] op haar rust. Het hof acht Drs. [X], zoals hiervoor overwogen, voorshands geslaagd in het bewijs van deze stellingen.
6.26
[geïntimeerden] zal in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren van de voorshands bewezen stelling dat partijen met verzekerde waarde het oog hebben gehad op de door [bedrijf 1] periodiek in het kader van de verzekering vastgestelde waarde van de bedrijfspanden en dat [accountant] bij het geven van het bindend advies daarmee bekend is geweest dan wel daarmee bekend behoorde te zijn geweest.
6.27
[appellante] dient er op voorhand rekening mee te houden dat zij de gelegenheid heeft om aan haar bewijslast te voldoen door in tegengetuigenverhoor getuigen te doen horen dan wel nader bewijs aan te dragen door overlegging van bewijsstukken of door een ander bewijsmiddel (vergelijk Hoge Raad 26 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8766).
6.28
[appellante] heeft verder gesteld dat zij [accountant] op 13 oktober 2009 erop heeft gewezen dat de makelaars uitsluitend de grondwaarde en de waarde van de fundering behoefden te taxeren, omdat de verzekerde waarde immers aan partijen bekend was (onderdeel 65 van de memorie van grieven). [geïntimeerden] hebben dit gemotiveerd betwist.
6.29
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
6.3
Uitgaande van het begrip verzekerde waarde zoals Drs. [X] dit heeft gehanteerd, behoefden de bedrijfspanden niet te worden getaxeerd maar alleen de (onder)grond en de funderingen. Indien vast mocht komen te staan dat [appellante] [accountant] hierop heeft gewezen, dan kon [accountant] naar het oordeel van het hof in het bindend advies niet zonder meer de door de makelaars vastgestelde vervangingswaarde volgen.
6.31
Ook in dat geval heeft [accountant] niet in redelijkheid tot een bindend advies op basis van de vervangingswaarde kunnen komen.
6.32
[appellante], op wie ingevolge voormeld artikel 150 Rv de bewijslast van deze stelling rust, heeft geen specifiek bewijsaanbod van deze stelling gedaan. Het hof acht hier echter aanleiding aanwezig om ambtshalve aan [appellante] het bewijs op te dragen van haar stelling dat zij [accountant] op 13 oktober 2009 erop heeft gewezen dat de makelaars uitsluitend de grondwaarde en de waarde van de fundering behoefden te taxeren, omdat de verzekerde waarde immers aan partijen bekend was.
6.33
De grieven 8 (deels), 12 en 13zien op de wijze van totstandkoming van het bindend advies en lenen zich eveneens voor gezamenlijke behandeling. Aangevoerd is dat [accountant] bij de totstandkoming van het bindend advies het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. De vraagstelling aan de makelaars is immers niet aan [appellante] voorgelegd. Voor zover Drs. [X] in het voortraject opmerkingen heeft gemaakt over de verzekerde waarde, zijn deze ongemotiveerd door [accountant] terzijde geschoven. Verder heeft [appellante] aangevoerd dat het bindend advies niet gemotiveerd is omdat niet is toegelicht waarom is afgeweken van de waarderingsmaatstaf uit artikel 14 van de overeenkomst 2005.
6.34
Het hof overweegt als volgt.
De motivering van het bindend advies
6.35
Op de vraag in hoeverre een bindend advies dient te worden gemotiveerd is geen algemeen antwoord te geven. In beginsel heeft te gelden dat, naarmate het bindend advies meer het karakter van rechtspraak heeft (het onzuiver bindend advies), de beslissing van bindend adviseurs meer en beter behoort te worden gemotiveerd. Niet uitgesloten is dat het gebrek van het ontbreken van een motivering achteraf wordt geheeld. (HR 24 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1706 Omgekeerd is het zo dat, naarmate de opdracht aan bindend adviseurs meer het karakter heeft dat zij een niet (volledig) bepaald element van de rechtsverhouding tussen partijen dient vast te stellen (het zuiver bindend advies), en het gevraagde oordeel meer op intuïtief inzicht berust, aan dat oordeel lagere motiveringseisen kunnen worden gesteld. Dit neemt niet weg dat ook bij een zuiver bindend advies als in het onderhavige geschil voor partijen inzichtelijk dient te worden gemaakt hoe de bindend adviseur tot een bepaald resultaat is gekomen. Indien bij de totstandkoming van een bindend advies procedurele fouten zijn gemaakt, is voor de beantwoording van de vraag of een partij haar wederpartij aan een bindend advies mag houden, mede van belang of, en zo ja in welke mate, door de procedurefout nadeel aan de wederpartij is toegebracht (vergelijk Hoge Raad 20 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5890).
6.36
[accountant] heeft in het bindend advies, zoals hiervoor weergegeven onder 2.28, vermeld dat hij de makelaars heeft verzocht om de bedrijfspanden te taxeren, waarbij hij expliciet heeft verzocht om de vervangingswaarde (de waarde alsof de panden nieuw zijn, dat wil zeggen op verzekerde waarde (exclusief opruimkosten) + fundering + waarde grond op going concern basis) en dat hij voor de berekening van de meerwaarde van de bedrijfspanden de getaxeerde waarden heeft overgenomen.
6.37
Aldus wordt uit het bindend advies niet voldoende inzichtelijk waarom de bindend adviseur hier van de vervangingswaarde van de bedrijfspanden is uitgegaan, terwijl artikel 14 van de overeenkomst 2005 de waarde alsof de panden nieuw zijn, dat wil zeggen op verzekerde waarde (exclusief opruimkosten) + fundering + waarde grond op going concern basis, voorschrijft, anders dan dat dit de waarde is die de makelaars hebben vastgesteld.
6.38
Het hof is van oordeel dat [accountant], indien de gang van zaken is geweest zoals [appellante] heeft gesteld, hij, gelet op zijn voormelde betrokkenheid, in zijn bindend advies niet voldoende heeft gemotiveerd waarom daarin van de door de makelaars getaxeerde vervangingswaarde van de bedrijfspanden is uitgegaan. Het hof verwijst hier naar hetgeen ter zake hiervoor onder 6.11 tot en met 6.26 is overwogen.
6.39
Indien vast mocht komen te staan dat [appellante] [accountant] op 13 oktober 2009 erop heeft gewezen dat de makelaars uitsluitend de grondwaarde en de waarde van de fundering behoefden te taxeren, omdat de verzekerde waarde immers aan partijen bekend was (vergelijk hiervoor onder 6.28 tot en met 6.32), brengt dit het hof evenzeer tot het oordeel dat [accountant] het bindend advies onvoldoende heeft gemotiveerd.
6.4
Gebondenheid aan een beslissing waaraan een ernstig totstandkomingsgebrek kleeft is volgens vaste jurisprudentie in beginsel niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als blijkt dat het totstandkomingsgebrek geen relevante invloed heeft gehad op de inhoud van de beslissing (vergelijk Hoge Raad 24 maart 2006:ECLI: NL:HR:2006:AV1706 en Hoge Raad 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5081). Het antwoord op de vraag naar deze relevante nadelige invloed hangt daarmee af van de uitkomst van de (tegen)bewijslevering met betrekking tot de in het bindend advies gehanteerde waarderingsmaatstaf voor de bedrijfspanden.
6.41
Het hof houdt de verdere bespreking van deze grieven ten aanzien van de motivering aan in afwachting van de uitkomst van de (tegen)bewijslevering.
Het beginsel van hoor en wederhoor
6.42
Niet gesteld of gebleken is dat partijen andersluidende afspraken hebben gemaakt over de wijze van totstandkoming van het bindend advies. Dit brengt met zich dat hoor en wederhoor moeten worden toegepast (vergelijk Hoge Raad 15 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0727).
6.43
[appellante] heeft onweersproken gesteld dat zij de opdrachtbevestiging van [accountant] aan de makelaars niet vooraf heeft gezien.
6.44
[geïntimeerden] hebben daartegenover gesteld dat opdracht conform artikel 14 van de overeenkomst 2005 is gegeven in de hiervoor onder 2.24 weergegeven memo van 3 november 2009.
6.45
Het hof overweegt dat in deze memo weliswaar de maatstaf van artikel 14 van de overeenkomst 2005 is opgenomen, maar dat daarin opdracht wordt geven voor de taxatie van de bedrijfspanden, wat niet strookt met de stelling van [appellante] dat uitsluitend de funderingen en de gronden nog behoefden te worden getaxeerd. In het geval [appellante] deze memo voorafgaand aan het opstellen van het bindend advies zou hebben kunnen inzien, dan had zij haar standpunt aan de bindend adviseur kunnen melden opdat dit standpunt in het bindend advies had kunnen worden betrokken. Die mogelijkheid is haar nu ontnomen.
6.46
Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft [appellante] verder nog onweersproken gesteld dat het bindend advies niet in concept is ontvangen, maar direct in definitieve vorm is verstrekt. Het hof acht hier geen sprake van een nieuwe grief, nu deze stelling van [appellante] verband houdt met haar in de memorie van grieven ingenomen standpunt dat bij de totstandkoming van het bindend advies geen hoor en wederhoor is toegepast. Het hof zal deze stelling, waartegen overigens geen bezwaar is gemaakt, daarom in de beoordeling betrekken.
6.47
Verder heeft [appellante] onweersproken gesteld dat zij de aan het bindend advies ten grondslag liggende taxatierapporten pas na het bindend advies, namelijk bij de hiervoor onder 2.30 weergegeven brief van 5 maart 2010 van [accountant] heeft ontvangen.
6.48
Het hof overweegt dat [appellante] op de hiervoor onder 6.45, 6.46 en 6.47 weergegeven gronden is beperkt in haar mogelijkheid om haar standpunt onder de aandacht van [accountant] te brengen, waarmee het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
6.49
Wat betreft deze totstandkomingsgebreken verwijst het hof naar hetgeen hiervoor onder 6.40 is overwogen. Het hof houdt daarom de verdere bespreking van deze grieven ten aanzien van de schending van het beginsel van hoor en wederhoor eveneens aan in afwachting van de uitkomst van de (tegen)bewijslevering.
(On)partijdigheid bindend adviseur
6.5
Wat betreft de door [appellante] gestelde partijdigheid van [accountant] geldt dat [accountant] in de overeenkomst 2005 in zijn hoedanigheid van accountant van de holding als bindend adviseur is aangewezen. In die hoedanigheid is [accountant] in zekere mate partijdig. Dit neemt niet weg dat [accountant] als bindend adviseur de hem voorgelegde kwestie fair en zonder bevoordeling van de partij waarvan hij niet onafhankelijk is, moet beoordelen.
Niet voldoende gesteld of gebleken is dat [accountant] ten tijde van het geven van het bindend advies partijdig heeft gehandeld. De door [appellante] daarvoor gestelde door [accountant]
achterafgezochte legitimatie van de voor de bedrijfspanden gehanteerde vervangingswaarde maakt niet dat aan het bindend advies in de door Drs. [X] gestelde zin een ernstig gebrek schort.
6.51
De grieven met betrekking tot de (on)partijdigheid van [accountant] falen.
Slotsom
6.52
In afwachting van de (tegen)bewijslevering houdt het hof iedere verdere uitspraak aan.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
alvorens nader te beslissen:
draagt [geïntimeerden] op tegenbewijs te leveren van de voorshands bewezen stelling dat partijen met verzekerde waarde het oog hebben gehad op de door [bedrijf 1] periodiek in het kader van de verzekering vastgestelde waarde van de bedrijfspanden en dat [accountant] gezien zijn betrokkenheid bij het geven van het bindend advies daarmee bekend is geweest dan wel daarmee bekend behoorde te zijn geweest;
draagt [appellante] op te bewijzen dat zij [accountant] op 13 oktober 2009 erop heeft gewezen dat de makelaars uitsluitend de waarde van de ondergrond en de waarde van de fundering van de bedrijfspanden behoefden te taxeren;
bepaalt dat, indien [geïntimeerden] respectievelijk [appellante] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wensen te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. K.M. Makkinga, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het beantwoorden van vragen in staat is) bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [geïntimeerden] respectievelijk [appellante] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zullen opgeven op de
roldatum van dinsdag 7 april 2015, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat [geïntimeerden] respectievelijk [appellante] overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dienen op te geven;
verstaat dat de advocaat van [appellante] uiterlijk
twee wekenvoor het getuigenverhoor zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [geïntimeerden] alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk
één weekvoor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen,
houdt iedere verdere uitspraak aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, K.M. Makkinga en mr. R.Ch. Verschuur en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2015.