ECLI:NL:GHARL:2015:2820

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
200.110.522
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in hoger beroep over de vordering tot overhandiging van stukken door erfgenamen aan legitimaris

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 april 2015 uitspraak gedaan in een incident in hoger beroep. De appellant, een legitimaris, vorderde van de erfgenamen de overhandiging van bepaalde stukken die nodig zijn voor de berekening van zijn legitieme portie uit de nalatenschap van zijn moeder. De vordering was gericht op het verkrijgen van inzage in bankafschriften, belastingaanslagen en andere relevante documenten. Het hof oordeelde dat de beslissing op deze vordering geen voorlopige voorziening is in de zin van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, maar een andere incidentele vordering in de zin van artikel 208 en 209 Rv. Het hof wees de vorderingen van de appellant af, omdat hij in eerdere procedures geen grieven had ingediend tegen de afwijzing van de rechtbank en de nieuwe vordering niet tijdig was ingediend. Het hof concludeerde dat de appellant geen recht en belang had bij de gevraagde stukken, aangezien deze niet relevant waren voor de berekening van zijn legitieme portie. De kosten van het incident zouden worden beslist bij de einduitspraak in de hoofdzaak. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol van 19 mei 2015 voor het nemen van een akte door partijen, waarin zij een met deugdelijke stukken onderbouwde berekening van de legitimaire massa dienen te geven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem/Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.110.522
(zaaknummer rechtbank Utrecht 236576)
arrest van de zesde kamer van 21 april 2015
in het incident in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. D.C.J. Bogerd,
tegen:

1.[geïntimeerde sub 1]

2.
[geïntimeerde sub 2] ,
3.
[geïntimeerde sub 3],
allen wonende te [plaatsnaam] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
hierna: [geïntimeerden] (enkelvoud),
advocaat: mr. P.G. Knoppers.

1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en het incident

1.1
Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 25 maart 2014. Ingevolge dat tussenarrest heeft op 16 juli 2014 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Blijkens het hiervan opgemaakte proces-verbaal is aan partijen, voor het geval zij niet tot een vergelijk zijn gekomen, de gelegenheid geboden op de rol van 16 september 2014 een akte na comparitie te nemen, waarin zij een met deugdelijke stukken onderbouwde berekening dienen te geven van de legitimaire massa in de nalatenschap van hun moeder en de legitimaire aanspraak van [appellant] .
1.2
[appellant] heeft op 16 september 2014 een incidentele conclusie voorlopige voorziening artikel 223 Rv genomen en daarbij twee producties genummerd 1 en 2 overgelegd. [geïntimeerden] heeft op 30 september 2014 een conclusie van antwoord op het incidentele verzoek voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv genomen.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest in het incident bepaald.

2.De motivering van de beslissing in het incident in hoger beroep

2.1
[appellant] vordert in dit incident - samengevat weergegeven - dat het hof [geïntimeerden] op straffe van een dwangsom gelast stukken te overhandigen aan mr. A. Veldhuizen, notaris te Amersfoort, en deze notaris opdracht te geven binnen een termijn van een maand een definitieve opstelling te maken van de omvang van de nalatenschap van de erflaatster en de legitieme te berekenen, onder gelijktijdige verzending van deze stukken aan de advocaat van [appellant] . Het betreft de volgende stukken:
afschriften van de rekening [rekeningnummer] bij de Claridenbank waaruit het saldo blijkt in de periode maart 1996 tot en met december 1998;
verklaring van de Claridenbank inzake de tenaamstelling van de rekening [rekeningnummer] vanaf de datum waarop deze rekening is geopend tot en met 2 augustus 2007 en of er in die periode gemachtigden voor die rekening waren en zo ja, wie;
de aanslagen inkomsten- en vermogensbelasting van de erflaatster over de periode 2001 tot en met 2007, inclusief correspondentie daarover met de Belastingdienst;
aanslagbiljet gemeentelijke belastingen over het jaar 2008, waaruit de WOZ-waarde op 1 januari 2007 volgt.
2.2
[geïntimeerden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in het incident met veroordeling van [appellant] in de kosten daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf datum arrest (dat is 21 april 2015).
2.3
[appellant] vordert de overhandiging van de genoemde stukken aan de notaris met het oog op de vaststelling van zijn legitieme portie. Het hof begrijpt met [geïntimeerden] dat [appellant] deze vordering baseert op artikel 4:78 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat bepaalt dat een legitimaris die niet tevens erfgenaam is tegenover de erfgenamen aanspraak kan maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft en dat zij hem desgevraagd alle daartoe strekkende inlichtingen moeten verschaffen. Een vordering op grond van deze bepaling kan naar het oordeel van het hof niet alleen worden gedaan in een afzonderlijke procedure, maar ook zoals in deze zaak als incidentele vordering in een lopende procedure met het oog op de bewijslevering in die lopende procedure. Anders dan [appellant] kennelijk als uitgangspunt neemt is de beslissing op een vordering tot het overleggen van stukken geen voorlopige voorziening in de zin van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vanwege het definitieve karakter daarvan en het feit dat een dergelijke beslissing verder reikt dan de duur van het geding. Het hof ziet daarin aanleiding de vordering van [appellant] niet te beoordelen als voorlopige voorziening in de zin van artikel 223 Rv, maar als een andere incidentele vordering in de zin van artikel 208 en 209 Rv.
2.4
In eerste aanleg heeft [appellant] al eerder overlegging van de hiervoor in 2.1 onder b. en c. genoemde stukken gevorderd, met uitzondering van de aangifte inkomstenbelasting 2007 en de betreffende correspondentie met de Belastingdienst. De rechtbank heeft die vordering afgewezen in haar vonnis in incident van 23 september 2009. [appellant] heeft in zijn memorie van grieven tegen deze afwijzing geen grieven gericht. Door in zijn incidentele conclusie opnieuw te vorderen wat de rechtbank al eerder heeft afgewezen richt hij in feite een grief tegen die afwijzing door de rechtbank. Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt de in beginsel strakke regel dat de rechter geen acht mag slaan op grieven die pas worden aangevoerd na de door de wet daartoe aangewezen gelegenheid, in dit geval de memorie van grieven in de hoofdzaak. Niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerden] ondubbelzinnig daarin heeft toegestemd of dat de aard van het geschil inmiddels meebrengt dat de vermeerdering van eis nog in een later stadium kan plaatsvinden of dat de vermeerdering van eis ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken gegevens zou moeten worden beslist of dat een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Het hof slaat dan ook geen acht op de vordering van [appellant] in het incident inzake de in 2.1 onder b. en c. genoemde stukken, met uitzondering van de aangifte inkomstenbelasting 2007 en de betreffende correspondentie met de Belastingdienst.
2.5
Tussen partijen is in de hoofdzaak onder meer nog in geschil de samenstelling van de nalatenschap van de moeder van partijen. Er resteert thans ten aanzien van de samenstelling van haar nalatenschap nog slechts één geschilpunt, te weten het saldo van de rekening onder nummer [rekeningnummer] bij de Claridenbank op de sterfdatum van de erflaatster. Tussen partijen is niet in geschil dat deze rekening tot de nalatenschap van erflaatster behoort. [appellant] heeft dan ook geen recht en belang bij zijn vordering wat de onder a. en b. genoemde stukken betreft, voor zover het hof daarop al acht slaat in verband met hetgeen onder 2.4 is overwogen.
2.6
Niet valt in te zien welk belang [appellant] als legitimaris heeft bij het onder d. genoemde stuk, nu tussen partijen niet in geschil is dat de waarde van de woning van erflaatster aan [het adres] op de sterfdatum € 355.000,- bedroeg. Voor de berekening van zijn legitieme portie is dit stuk niet van belang.
2.7
Evenmin valt in te zien welk belang [appellant] nog heeft bij de aanslag inkomstenbelasting 2007 en de betreffende correspondentie met de Belastingsdienst, nu het saldo van de belastingschulden is opgenomen in de boedelbeschrijving (memorie van grieven onder randnummer 25 en memorie van antwoord randnummer 41 alsmede productie 2 bij memorie van antwoord). Ook dit stuk is voor de berekening van zijn legitieme portie niet van belang.
2.8
Gesteld noch gebleken is dat de stukken waarvan [appellant] overhandiging aan de notaris verlangt van belang kunnen zijn voor de overige nog bestaande geschilpunten over de waardevermindering van de woning van de erflaatster na haar overlijden (tussenarrest 25 maart 2014 onder 4.9) en kosten die zijn ontstaan na haar overlijden (tussenarrest 25 maart 2014 onder 4.10). Geen van de genoemde stukken ziet immers op de periode na het overlijden van erflaatster.
2.9
Gelet op het vorenstaande zal het hof de vorderingen in het incident afwijzen. Het hof zal over de kosten van het incident beslissen bij de einduitspraak in de hoofdzaak. Het hof zal in de hoofdzaak ieder van partijen de gelegenheid bieden op de rol van 19 mei 2015 een akte na comparitie te nemen, waarin zij een met deugdelijke stukken onderbouwde berekening dienen te geven van de legitimaire massa in de nalatenschap van hun moeder en de legitimaire aanspraak van [appellant] .

5.Slotsom

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident:
wijst de vorderingen van [appellant] af;
bepaalt dat over de kosten van het incident zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 19 mei 2015 voor het nemen van een akte door ieder van partijen als is overwogen in 2.9;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R.A. Dozy en R. Prakke-Nieuwenhuizen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 april 2015.