Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste instantie
[X] (hierna: [X]). [X] is de (toenmalige) echtgenote van [appellant]. Ten tijde hier van belang leefden [X] en [appellant] gescheiden.
28 augustus 2013 voor het overige bekrachtigd en [appellant] veroordeeld tot betaling van de kosten die [geïntimeerde] heeft moeten maken voor de verzetprocedure in conventie. Slechts de proceskostenveroordeling in conventie is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de kosten van de verzetprocedure in reconventie aan de zijde van [geïntimeerde] verwezen.
14 oktober 2014. Dit appel is bij het hof bekend onder nummer 200.157.463/01.
2.Het geding in hoger beroep
22 oktober 2014 ex art. 351 Rv, en
[appellant].
3.De feiten
[appellant] was ten tijde hier van belang gehuwd in algehele gemeenschap van goederen met [X].
4.De beoordeling in het incident ex art. 222 Rv
5.De beoordeling in het incident ex art. 351 Rv
artikel 351 Rv. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het hof, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5012), voorop dat bij de beoordeling van dergelijke incidentele vorderingen geldt:
[appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis van 22 oktober 2014 aan [geïntimeerde] heeft voldaan of nog zal voldoen, is daarom niet aannemelijk geworden.
6.De beoordeling in het incident ex art. 235 Rv
7.De slotsom
dinsdag 9 juni 2015voor memorie van grieven aan de zijde van [appellant].