Uitspraak
van 2 juni 2015
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2 april 2014 en 6 augustus 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de rechtbank).
2.Het geding in hoger beroep
de vrouw te veroordelen binnen 28 dagen na betekening van het arrest in het incident over te gaan tot afgifte in kopie van de in het lichaam van de memorie bedoelde bescheiden, althans dat het hof in goede justitie kan bepalen binnen het kader van artikel 843a Rv op welke wijze da man van de bedoelde bescheiden kan kennisnemen,op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de vrouw in strijd met dit arrest in het incident handelt."
3.Aanduiding van het geschil
"GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDINGArtikel 3(…)2. Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Onder inkomen wordt verstaan het begrip belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, verminderd met de daarover verschuldigde belasting op inkomen en premieheffing-volksverzekeringen.(…)4. Indien slechts één van de partijen inkomen heeft, komen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding geheel ten laste van die partij.5. Indien het inkomen niet toereikend is, is iedere partij gehouden naar evenredigheid van haar vermogen het tekort aan te vullen."
a. de opnames ten laste van de rekening-courant moeten worden aangemerkt als door hem (in zijn hoedanigheid van directeur-grootaandeelhouder van [bedrijf]) genoten inkomen; en
b. het in zijn totaliteit opgenomen bedrag in het geheel is besteed aan de kosten van de huishouding.
inkomenbij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Nu niet ter discussie staat dat [geïntimeerde] gedurende (het grootste deel van) de tijd dat partijen een relatie hadden geen (betaalde) arbeid verrichtte, dienden de kosten van de huishouding ook door [appellant] te worden gedragen op grond van artikel 3 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst."
4.De beoordeling in het incident
(1) degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben, en
(2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
Is aan deze voorwaarden voldaan, dan bestaat op grond van artikel 843a Rv desalniettemin geen gehoudenheid tot overlegging van de bescheiden indien daarvoor gewichtige redenen bestaan, of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Ten aanzien van de overige door [appellant] gevorderde stukken overweegt het hof als volgt.
Artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst van partijen bepaalt - kort gezegd - dat de kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden voldaan uit de netto-inkomens van partijen naar evenredigheid daarvan, en dat voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, de kosten worden voldaan uit ieders netto-vermogen naar evenredigheid daarvan.
Voor zover een schuld is aangegaan ter dekking van de kosten van de huishouding omdat de netto-inkomens en netto-vermogens van partijen ontoereikend zijn geweest om deze kosten te kunnen voldoen, dient deze schuld tussen partijen te worden verrekend. Van belang is derhalve in hoeverre de opnames in rekening-courant zijn aangewend ter dekking van huishoudelijke kosten die niet hadden kunnen worden voldaan uit de netto-inkomens dan wel netto-vermogens van partijen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat [appellant] een rechtmatig belang heeft bij inzage in de belastingaangiften en - aanslagen van [geïntimeerde] over de periode waarin de tussen hen gesloten samenlevingsovereenkomst van kracht was, zijnde 1997 tot 2012. Uit deze bescheiden kan immers objectief blijken wat het netto-inkomen en netto-vermogen van [geïntimeerde] over de betreffende periode is geweest, welke informatie nodig is teneinde de - eventuele - vordering van [appellant] uit hoofde van verrekening van de rekening-courantschuld te kunnen berekenen.
De vordering van [appellant] tot afgifte in kopie van de belastingaangiften en - aanslagen over de periode waarin de samenlevingsovereenkomst tussen partijen van kracht is geweest dient dan ook - met inachtneming van hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 4.3 is
overwogen - te worden toegewezen, met dien verstande dat het hof het redelijk acht om [geïntimeerde] een anderluidende termijn te gunnen de bescheiden in kopie aan [appellant] te doen toekomen, nu zij heeft verklaard niet over bedoelde bescheiden te beschikken, zodat zij deze stukken zal dienen op te vragen bij de Belastingdienst.
Gelet hierop overweegt het hof dat de vordering van [appellant] tot inzage van de gevorderde jaarstukken dient te worden afgewezen, nog daargelaten dat [appellant] niet heeft gesteld welk rechtmatig belang hij heeft bij inzage in deze stukken nu reeds uit de belastingaangiften en aanslagen van [geïntimeerde] kan worden afgeleid wat de hoogte van haar netto-inkomen en netto-vermogen gedurende de periode van de samenlevingsovereenkomst is geweest.
De slotsom
Het hof zal de verzochte dwangsom matigen en normeren.
Daarna is [geïntimeerde] in de gelegenheid bij memorie van antwoord te reageren.
dinsdag 14 juli 2015voor akte aan de zijde van [appellant] als bedoeld in rechtsoverweging 4.7;