ECLI:NL:GHARL:2015:4389

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
200.153.391-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van uitgetreden vennoten voor huurovereenkomst na ontbinding

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van uitgetreden vennoten van een vennootschap onder firma (v.o.f.) voor de verplichtingen uit een huurovereenkomst. De v.o.f. had een huurovereenkomst gesloten met Trapezium Vastgoed B.V. voor een winkelpand. Na het uittreden van de vennoten, bleven zij aansprakelijk voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst, ook na de ontbinding van de v.o.f. De verhuurder, Trapezium, heeft de uitgetreden vennoten aangesproken voor de huurachterstand. De uitgetreden vennoten voerden aan dat zij niet meer aansprakelijk waren, omdat de verhuurder op de hoogte was van hun uittreden en hen niet meer aansprakelijk had gesteld. Het hof oordeelde echter dat de uitgetreden vennoten onvoldoende hadden aangetoond dat de verhuurder hen had ontslagen uit hun hoofdelijke verplichtingen. De grieven van de uitgetreden vennoten werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die de vorderingen van Trapezium grotendeels had toegewezen. De uitgetreden vennoten werden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.153.391/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 2429677 / 13-13223)
arrest van de eerste kamer van 16 juni 2015
in de zaak van

1.[appellant 1],

wonende te [woonplaats],
hierna:
[appellant 1],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
hierna:
[appellant 2],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. E.D. de Jong, kantoorhoudend te Steenwijk,
tegen
Trapezium Vastgoed B.V.,
gevestigd te Gorredijk,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Trapezium,
advocaat: mr. R. Glas, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Het hof neemt de inhoud van het arrest in het incident van 30 september 2014 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Trapezium heeft een memorie van antwoord genomen.
1.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De beoordeling van het geschilVaststaande feiten

2.1
Het hof ziet redenen zelf de feiten vast te stellen. [appellanten] hebben om die reden geen belang bij afzonderlijke bespreking van alle onderdelen van
grief I, die zich keert tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter.
2.2
Het hof zal wel één onderdeel van grief I bespreken. In de toelichting op de grief betogen [appellanten] onder meer dat tussen Trapezium en de v.o.f. [de vennootschap] (hierna: de v.o.f.) geen huurovereenkomst tot stand is gekomen. [appellanten] waren zelf de huurders, stellen zij. Het hof volgt [appellanten] niet in dit betoog. In het huurcontract wordt de huurder aangeduid als
“[de vennootschap], gevestigd/wonende te (…), ingeschreven in het handelsregister onder nummer [nummer] vertegenwoordigd door de heer [appellant 1] en mevrouw [appellant 2].”
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [appellanten] de vennoten waren van een v.o.f. met de naam [de vennootschap] en dat deze vennootschap vanuit het gehuurde pand activiteiten ontplooide. Dat [appellanten] ook buiten de v.o.f., en dan ook nog onder de naam “[de vennootschap]” en vanuit het van Trapezium gehuurde pand zakelijke activiteiten, ontplooiden, hebben zij niet gesteld. Onder deze omstandigheden hebben zij de stelling van Trapezium dat de huurovereenkomst is aangegaan met de v.o.f. onvoldoende weersproken.
2.3
In hoger beroep kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
2.3.1
[appellanten] waren vanaf 1 januari 1993 de vennoten van de v.o.f.
2.3.2
Tussen Trapezium en de v.o.f. is in april 2007 een huurovereenkomst tot stand gekomen, waarbij Trapezium aan de v.o.f. met ingang van 1 juni 2007 voor de duur van vijf jaren, met een stilzwijgende verlenging (behoudens tijdige opzegging) van tweemaal vijf jaren, het winkelpand aan [adres] te [plaats] verhuurde tegen een huurprijs van € 2.625,83 per maand. De huurovereenkomst is schriftelijk vastgelegd. In het huurcontract is vermeld dat de v.o.f. door [appellanten] werd vertegenwoordigd.
2.3.3
In het handelsregister is betreffende de v.o.f. onder meer geregistreerd dat [appellanten] met ingang van 1 augustus 2007 “uit functie” zijn. Ook is vermeld dat met ingang van die datum [zoon 1] en [zoon 2], de zonen van [appellanten] (hierna: de zonen), vennoot van de v.o.f. zijn. In het uittreksel waarin dat laatste is vermeld, is ook aangegeven dat de v.o.f. op 1 augustus 2007 is opgericht.
2.3.4
Trapezium heeft in een brief van 17 maart 2009 aan de v.o.f. ter attentie van “de heer [appellant 1]” de v.o.f. gemaand tot betaling van achterstallige huurtermijnen.
2.3.5
[zoon 1] en [X] hebben in de maanden juni en oktober 2009 per e-mail met elkaar gecorrespondeerd over (het inlopen van) de achterstand. [X] heeft op
19 juni 2009 in een per e-mailbericht en per fax verzonden brief gericht aan [appellanten] aangekondigd de vordering uit handen te geven.
2.3.6
Nadat [X] in een e-mailbericht van 19 mei 2010 aan “fam. [appellant 1]” had aangedrongen op het nakomen van de afspraken, heeft [zoon 1] in een e-mailbericht van 20 mei 2010 het volgende aan [X] geschreven:
“Daar mijn vader niet meer in staat is de dingen te regelen kost het even wat tijd om alles weer op de rails te krijgen.
Wij zouden het volgende willen voorstellen om deze maand 1 betaling daarna 2 betalingen per maand tot wij helemaal bij zijn.
Ook zijn er maatregelen genomen dat dit in de toekomst niet weer kan gebeuren.
Aanspreekpunt is voortaan [zoon 2] (…)
[zoon 1]
[de vennootschap]”
2.3.7
In een brief aan Trapezium van 28 juni 2011 heeft [zoon 2] “namens [de vennootschap]” het volgende geschreven:
“Hierbij willen wij u meedelen dat wij
niet automatischonze huurtermijn met 5 jaar voor het pand op [adres] te [plaats] willen verlengen.
In verband met de ontwikkelingen in de vastgoedbranche en met name in het aanbod aan winkelruimte te [plaats] zijn wij bezig met het kijken naar alternatieve huisvesting. Wij hebben hierin al een aantal aanbiedingen ontvangen (zowel huur als koop).
Wij staan natuurlijk open voor een aanbod van uw kant.”
2.3.8
In een aan “Foto [appellant 2] tav dhr [zoon 2]” gerichte brief van
18 juli 2011 heeft [X] onder meer het volgende geschreven:
“Met deze brief bevestigen wij wat door ons reeds mondeling is overeengekomen. Wij verzoeken u om te controleren of onderstaande juist en volledig is verwoord. Als het e.e.a. niet juist en/of volledig is, dan verzoeken wij u om ons dit zsm kenbaar te maken. Als u akkoord gaat met onderstaande, dan verzoeken wij u om deze te ondertekenen en retour te sturen in de bijgevoegde, reeds gefrankeerde, retourenvelop.
In overleg met u is besloten dat de door u verzonden brief dagtekening 28-06-2011 als niet verzonden beschouwd mag worden. In deze brief gaf u aan af te zien van verlenging van de huurperiode van het pand aan [adres] te [plaats].
U heeft aangegeven dat u enig opknapwerk aan het pand uit eigen middelen zal financieren. Daarnaast hebben wij aangegeven dat wij onze verplichtingen als verhuurder ook zullen nakomen, zodat het door u gehuurde er weer goed zal bijstaan.
Met ondertekening van deze afspraken is opzegging (als bijlage toegevoegd) teniet gedaan. Hiermee blijft de bestaande huurovereenkomst dan ook van kracht.”
[zoon 2] heeft de brief op de daartoe bestemde plaats (onder de vermelding van zijn naam) ondertekend.
2.3.9
Nadat er vanaf 2011 opnieuw een huurachterstand was ontstaan en partijen ([zoon 2] voor de v.o.f.) in 2012 vergeefs hadden onderhandeld over een minnelijke regeling heeft Trapezium de v.o.f. en de zoons, in hun hoedanigheid van vennoten van de v.o.f., gedagvaard tot ontbinding van de huurovereenkomst, tot betaling van de huurachterstand van € 24.723,31 (berekend tot 31 december 2012) en de toekomstige huurtermijnen tot aan de datum waarop de huurovereenkomst zonder ontbinding rechtsgeldig zou zijn beëindigd. De kantonrechter te Groningen heeft de vorderingen van Trapezium bij vonnis van 5 juni 2013 grotendeels toegewezen. De huurovereenkomst is ontbonden per 5 juni 2013.Tegen dit vonnis is geen appel ingesteld.
2.3.10
Het pand is niet meer in gebruik bij de v.o.f.
2.3.11
In een brief van 3 april 2013 heeft de advocaat van Trapezium [appellanten] als oud-vennoten van de v.o.f. (hoofdelijk) aansprakelijk gesteld voor de schulden van de v.o.f. en hen gesommeerd tot betaling. [appellanten] hebben geen gehoor gegeven aan deze sommatie.
2.3.12
Na verkregen verlof heeft Trapezium conservatoir beslag doen leggen op onroerende zaken van [appellanten]
Procedure in eerste aanleg
2.4
Trapezium heeft [appellanten] gedagvaard en betaling gevorderd van de achterstallige huur tot een bedrag van € 35.133,40, te vermeerderen met de huurtermijnen vanaf
1 april 2013 tot aan het moment waarop de huurovereenkomst eindigt en de schade vanwege het toerekenbaar tekortschieten van de v.o.f. in de verplichtingen uit de huurovereenkomst, waaronder de na ontbinding gederfde toekomstige huurtermijnen, een en ander met rente en kosten. Aan deze vorderingen heeft Trapezium ten grondslag gelegd dat [appellanten] als gewezen vennoten van de v.o.f. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de v.o.f. die voortvloeien uit de rechtsverhoudingen die bestonden ten tijde van hun uittreden uit de v.o.f., waaronder de huurovereenkomst tussen Trapezium en de v.o.f.
2.5
[appellanten] hebben verweer gevoerd en in reconventie opheffing van de gelegde beslagen gevorderd. Zij hebben daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat zij niet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de v.o.f., omdat het Trapezium reeds geruime tijd bekend is dat zij zijn uitgetreden als vennoten en Trapezium hun uittreding en de toetreding van de zonen ook heeft geaccepteerd, althans de indruk heeft gewekt dat te doen.
2.6
De kantonrechter heeft, nadat een comparitie van partijen was gehouden, in het eindvonnis van 16 april 2014 de verweren van [appellanten] verworpen, de vorderingen in conventie grotendeels toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten in conventie en in reconventie. Volgens de kantonrechter hebben [appellanten] hun stelling dat Trapezium bekend was met hun uittreding en de indruk heeft gewekt hen uit hun hoofdelijke verplichtingen te hebben ontslagen onvoldoende onderbouwd.
Bespreking van de (overige) grieven
2.7
Met de
grieven II tot en met Vkomen [appellanten] op tegen (de onderbouwing van) het oordeel van de kantonrechter dat [appellanten] aansprakelijk zijn voor de huurtermijnen die voortkomen uit de huurovereenkomst van 26 april 2007 en de verlenging daarvan per 31 mei 2012. De grieven hangen met elkaar samen. Het hof zal de grieven tezamen behandelen en daarbij ook de toelichting op grief I betrekken.
2.8
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [appellanten] per 1 augustus 2007 zijn uitgetreden uit de vennootschap. Volgens [appellanten] hebben hun zoons de door de v.o.f. gedreven onderneming voortgezet in een nieuw opgerichte v.o.f. Die v.o.f. heeft met instemming van Trapezium de huurovereenkomst overgenomen, dan wel is in de plaats gesteld van de oude v.o.f.
2.9
Het hof volgt [appellanten] niet in dit betoog. [appellanten] hebben hun stelling dat hun zoons een nieuwe v.o.f. hebben opgericht niet onderbouwd. Dat had wel op hun weg gelegen, nu uit de door Trapezium al bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegde informatie uit het handelsregister, volgt dat de zoons per 1 augustus 2007 vennoot zijn geworden van dezelfde vennootschap (met dezelfde naam en hetzelfde KvK-nummer) waarvan [appellanten] tot die datum vennoot waren. Uit de door [appellanten] overgelegde schriftelijke verklaringen van hun zoons volgt ook niet dat een nieuwe vennootschap is opgericht. Integendeel, in de verklaring van [zoon 1] van 29 april 2014 wordt melding gemaakt van “nieuwe vennoten”, niet van een nieuwe vennootschap.
2.1
[appellanten] hebben ook niet onderbouwd dat sprake is geweest van een contractsovername of indeplaatsstelling. Voor een contractovername is, gelet op het bepaalde in artikel 6:159 BW, een akte vereist. Dat een dergelijke akte is opgesteld, hebben [appellanten] niet gesteld. Voor een indeplaatsstelling is een rechterlijke machtiging vereist (artikel 7:307 BW) en dat die machtiging is gevraagd en verkregen hebben [appellanten] evenmin aangevoerd. Indien de v.o.f. van [appellanten] door hun zoons is voortgezet, was een contractsovername of indeplaatsstelling ook niet noodzakelijk; de huurovereenkomst met de (voortgezette) v.o.f. bleef immers in stand.
2.11
Indien, zoals hier, een huurovereenkomst is gesloten met een v.o.f., zijn de vennoten naast de v.o.f. hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst tot de huurovereenkomst tussen de verhuurder en de v.o.f. is geëindigd
(vgl. artikel 18 WvK). Indien de vennoten nadien uittreden, blijven zij ook na hun uittreding hoofdelijk aansprakelijk. Dat is niet alleen het geval wanneer de v.o.f. door de overblijvende, of door nieuw ingetreden vennoten wordt voortgezet, maar ook wanneer de v.o.f. door de uittreding wordt ontbonden (vgl. voor die situatie artikel 32 WvK). Zolang de huurovereenkomst door de (voortgezette) v.o.f. wordt voortgezet, blijft de uitgetreden vennoot derhalve aansprakelijk voor de nakoming van de verbintenissen uit de huurovereenkomst. Dat hij - in de situatie van voortzetting van de v.o.f. - geen zeggenschap meer heeft over de nakoming, voortzetting of beëindiging van de overeenkomst doet daaraan niet af, nu de verhuurder op nakoming van de overeenkomst door alle vennoten mocht rekenen. Het hof verwijst in dit verband naar jurisprudentie van het hof Den Bosch
(16 juli 2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BN2822 en 20 juli 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3642 t.a.v. een andere duurovereenkomst) en het voormalige hof Arnhem (29 januari 2008, ECLI:NL:GHARN:2008:BV3197 en 08 februari 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BP5692) waarin een vergelijkbaar uitgangspunt is gehanteerd.
2.12
Het enkele feit dat de verhuurder weet dat de vennoot is uitgetreden en zich niet meer tot de uitgetreden vennoot richt, betekent niet dat de uitgetreden vennoot niet meer hoofdelijk aansprakelijk is. De verhuurder hoeft zich immers voor zaken betreffende de huurovereenkomst niet meer tot de uitgetreden vennoot te wenden. Niet de uitgetreden vennoot, maar de voortzettende vennoot (vennoten) is (zijn) bevoegd de v.o.f., met wie de huurovereenkomst is aangegaan, te vertegenwoordigen. De uitgetreden vennoot is niet langer hoofdelijk aansprakelijk voor nakoming door de v.o.f. van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst indien de (oorspronkelijke) huurovereenkomst is geëindigd, of de verhuurder hem uit zijn hoofdelijke verplichtingen heeft ontslagen. Onder (door de uitgetreden vennoot te stellen en bij betwisting te bewijzen) omstandigheden kan toewijzing van een vordering van de verhuurder tot nakoming van de hoofdelijke verplichtingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Daartoe is onvoldoende dat de verhuurder bekend is geworden met het uittreden van de vennoot, maar niet (uitdrukkelijk) te kennen heeft gegeven dat hij de uitgetreden vennoot nog steeds aansprakelijk hield voor de uit de huurovereenkomst voortkomende verplichtingen (vgl. de aangehaalde uitspraak van het hof Arnhem van 29 januari 2008).
2.13
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan in het midden blijven of Trapezium ermee bekend was dat [appellanten] op 1 augustus 2007 waren uitgetreden uit de v.o.f. Ook indien Trapezium daarmee bekend was, bleven [appellanten] (naast de v.o.f. en de nieuw toegetreden vennoten) hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst tussen Trapezium en de v.o.f. nu deze overeenkomst niet was geëindigd per 1 augustus 2007 (vgl. hetgeen het hof hiervoor in rechtsoverweging 2.9 heeft overwogen).
2.14
Ook indien Trapezium, zoals [appellanten] stellen maar Trapezium betwist, zich na
1 augustus 2007 uisluitend met (een van) de zoon(s) van [appellanten] heeft verstaan, betekent dat niet dat [appellanten] uit hun hoofdelijkheid zijn ontslagen. De zoons, en niet van [appellanten], waren na het uittreden van [appellanten] bevoegd de v.o.f. te vertegenwoordigen. Het hof laat dan nog daar dat uit de door Trapezium overgelegde stukken, waaronder de factuur van de huur betreffende de maand oktober 2012, de in rechtsoverweging 2.3.4 aangehaalde brief van 17 maart 2009 en de in rechtsoverweging aangehaalde brief van 19 juni 2009, volgt dat Trapezium zich tot [appellant 1], of tot
[appellanten], heeft gewend en dat in het in rechtsoverweging 2.3.6 aangehaalde e-mailbericht van 20 mei 2010 niet uitdrukkelijk is aangegeven dat [appellanten] geen vennoten meer zijn, maar dat [appellant 1] niet meer in staat is om de zaken van de vennootschap te regelen en dat [zoon 1] om die reden als aanspreekpunt van de v.o.f. fungeert.
2.15
Het enkele feit dat Trapezium [appellanten] niet eerder dan bij brief van 3 april 2013 heeft laten weten hen ook na hun uittreden hoofdelijk aansprakelijk te houden, betekent gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet dat toewijzing van de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [appellanten] mochten er op die enkele grond niet van uitgaan dat zij waren ontslagen uit hun hoofdelijke verplichtingen. Dat mochten zij, anders dan zij veronderstellen, ook nog niet toen Trapezium wel de v.o.f. en hun zoons, maar niet henzelf, in rechte betrok. Het stond Trapezium vrij om eerst de v.o.f. en haar vennoten te dagvaarden en vervolgens, mogelijk omdat de verhaalsmogelijkheden beperkt (b)leken te zijn, ook de andere hoofdelijk aansprakelijke personen.
2.16
Het hof ziet geen reden om anders te oordelen over de verplichtingen uit de huurovereenkomst betreffende de periode na de verlenging van de oorspronkelijke huurperiode van vijf jaar. Een huurovereenkomst betreffende bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 lid 2 BW eindigt niet van rechtswege na het verstrijken van de overeengekomen duur. In het huurcontract was bovendien uitdrukkelijk voorzien in verlenging van de huur na afloop van de eerste periode van vijf jaren. Toen de huurovereenkomst (uiteindelijk) niet werd opgezegd, liep de oorspronkelijke huurovereenkomst door. Het hof volgt [appellanten] dan ook niet in hun betoog dat vervolgens een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen. Gesteld noch gebleken is dat de kernbepalingen van de bestaande huurovereenkomst (zoals bestemming van het gehuurde, huurprijs, duur van de overeenkomst) zijn gewijzigd. Uit de in rechtsoverweging 2.3.8 aangehaalde brief van Trapezium van 18 juli 2011 volgt dat ook niet. Uit die brief volgt veeleer dat Trapezium haar verplichtingen uit de bestaande overeenkomst zal nakomen.
2.17
[appellanten] hebben aangevoerd dat zij telefonisch aan Trapezium hebben doorgegeven dat zij zijn uitgetreden uit de v.o.f. en dat hun zoons de onderneming gaan voortzetten in een nieuwe v.o.f. [zoon 1] heeft dat ook meegedeeld aan Trapezium, aldus [appellanten] Trapezium is daarmee akkoord gegaan, aldus [appellanten] wijzen er in dat verband op dat Trapezium heeft aangegeven dat een nieuw huurcontract niet nodig was en dat Trapezium zich vervolgens ten aanzien van de huurovereenkomst steeds tot hun zoons heeft gewend. Aldus beroepen [appellanten] zich er op dat Trapezium hen heeft ontslagen uit hun hoofdelijke verplichtingen, althans dat zij de gedragingen van Trapezium in de gegeven omstandigheden in redelijkheid zo mochten opvatten dat Trapezium hen uit hun hoofdelijke verplichtingen heeft ontslagen.
2.18
Het hof volgt [appellanten] niet in dit betoog. [appellanten] hebben niet aangevoerd dat Trapezium hun (of hun zoons) heeft meegedeeld dat zij niet langer hoofdelijk aansprakelijk waren voor de nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst. Zij hebben dat afgeleid uit het feit dat Trapezium heeft aangegeven dat een nieuw huurcontract niet nodig was en dat Trapezium zich vervolgens tot hun zoon heeft gewend voor kwesties betreffende de huurovereenkomst. Daaruit konden [appellanten] echter in redelijkheid niet opmaken dat zij werden ontslagen uit hun hoofdelijke verplichtingen. Hiervoor (vgl. rechtsoverweging 2.9) heeft het hof reeds overwogen dat [appellanten] onvoldoende hebben onderbouwd dat een nieuwe v.o.f. is opgericht. Dat zij dat aan Trapezium hebben meegedeeld, hebben zij ook niet voldoende onderbouwd. Het volgt ook niet uit de overgelegde schriftelijke verklaringen van de zoons. Indien zij al hebben meegedeeld dat de v.o.f. werd voortgezet door andere vennoten - Trapezium heeft dat gemotiveerd betwist - , was een nieuw huurcontract niet nodig en lag het voor de hand dat Trapezium zich tot de nieuwe vennoten wendde. [appellanten] konden daaraan niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat zij werden ontslagen uit hun hoofdelijke verplichtingen.
2.19
Nu [appellanten] hun betoog dat Trapezium hen heeft ontslagen uit hun hoofdelijke verplichtingen onvoldoende hebben onderbouwd, komt het hof niet toe aan bewijslevering op dit punt. Het hof zal het daartoe strekkende bewijsaanbod van [appellanten] dan ook passeren.
2.2
De slotsom is dat de grieven falen.
2.21
De grieven VI tot en met IXhebben geen zelfstandige betekenis en delen het lot van de andere grieven. Nu [appellanten] geen (als zodanig kenbare) grief hebben gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellanten] ook gehouden zijn tot betaling van de huurtermijnen vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst tot aan het moment waarop de huurovereenkomst rechtsgeldig zou zijn geëindigd, staat dit oordeel in appel niet ter discussie.
2.22
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [appellanten] worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten, tarief V).

3.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van Trapezium gevallen, op € 1.920,- aan verschotten en op € 5.264,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart de beslissing betreffende de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. M.E.L. Fikkers en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 16 juni 2015.