In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om de ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep tegen een vonnis in kort geding. De vrouw en de man, die sinds 1991 samenwoonden en op 22 juni 1996 trouwden, zijn ouders van drie kinderen en hebben gezamenlijk een woning gekocht. De man heeft in 2012 de woning verlaten en in 2013 tijdelijk teruggekeerd. In april 2014 heeft de man een echtscheidingsverzoek ingediend. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 25 februari 2015 de echtscheiding uitgesproken en bepaalde dat de kinderen bij de vrouw zouden wonen. De man startte een kort geding om de verkoop van de woning te bewerkstelligen, wat leidde tot een vonnis waarin de vrouw werd verplicht om mee te werken aan de verkoop van de woning voor een minimumprijs van € 2.000.000,-. De vrouw stelde hoger beroep in, maar de man voerde aan dat zij niet ontvankelijk was omdat zij de appeldagvaarding niet tijdig had ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Het hof oordeelde dat de vrouw ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat zij tijdig had voldaan aan de inschrijvingsvereisten. Het hof benadrukte dat de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen een kort geding vonnis vier weken bedraagt, en dat de bijzondere regeling van artikel 3:300 lid 2 BW van toepassing was. De vrouw had de appeldagvaarding tijdig betekend, waardoor zij ontvankelijk was in haar hoger beroep. Het hof heeft de zaak verder behandeld en een comparitie van partijen bepaald.