Uitspraak
[appellant],
Azur,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordelingbewijslevering
met ingang van 1 oktober 2007 een 40-urige werkweek en een netto salaris van € 4.000,- per maand geldt en dat de overeengekomen provisie bedragen een netto karakter in plaats van een bruto karakter hebben.
"
Op 2 oktober 2007 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen mij, mevr. [naam bestuurder] en de accountant van Azur, dhr. [X] . Het gesprek vond plaats op het kantoor van de accountant.
5 oktober 2007 en ook het onderwerp van de brief van 26 oktober 2007 wijst er niet op dat deze brief een reactie is op de brief van 5 oktober 2007. Uit de brief van 26 oktober 2007 volgt dan ook niet dar [naam bestuurder] de brief van 5 oktober 2007 heeft ontvangen.
van € 2.500,- en van de verplichting tot betaling van een bruto provisie.
verdere geschilpunten
Zij verwijst in dat verband naar randnummer 18 van haar akte van 11 april 2014. In dat randnummer heeft Azur het volgende opgemerkt:
"De uitdrukkelijke bedoeling van partijen was dat [appellant] nimmer méér zou gaan verdienen dan een vergelijkbare verkoopmakelaar aan provisie ontvangt. Zoals gebruikelijk in de branche, zou [appellant] een provisie ontvangen per - door hem - verkochte vakantiewoning. Verwezen wordt naar de als productie 67 bij memorie van antwoord overgelegde mail, waarin helder is vermeld dat "grondslag van onze samenwerking was de veronderstelling dat je loon- en onkosten niet hoger zouden uitvallen dan de verschuldigde courage bij verkoop via een makelaar." Indien er derhalve geen bemoeienis is geweest van een makelaar is er ook geen courtage verschuldigd. Indien er derhalve geen bemoeienis van [appellant] is, is er ook geen provisie verschuldigd. Op deze wijze wordt [appellant] namelijk beloond voor zijn inspanningen die hij niet heeft gepleegd. [appellant] heeft dus geen aanspraak op provisie voor woningen waarbij hij niet betrokken is geweest."Het hof kan in deze passage, ook na herlezing, niet vinden dat Azur heeft gesteld dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst hebben gesproken over de vraag of [appellant] aanspraak heeft op provisie over niet door hemzelf verkochte chalets. Indien Azur dàt heeft willen betogen, had zij zich helderder dienen uit te drukken en siert het haar niet dat zij haar eigen omissie nu het hof aanwrijft, nota bene in het kader van een betoog dat de door haar gewraakte overweging onbegrijpelijk is. Het hof herinnert Azur aan haar waarheidsplicht (artikel 21 Rv) en haar advocaat aan artikel 3 lid 2 van de Advocatenwet (zie ook ECLI:NL:PHR:2015:610 onder 5). Overigens heeft het hof in rechtsoverweging 2.24 de aangehaalde passage uit het e-mailbericht (die niet bij memorie van antwoord, zoals Azur ook nu weer foutief vermeldt, maar bij memorie van grieven was overgelegd) in zijn overwegingen betrokken. Het hof heeft toen nog daargelaten dat dat e-mailbericht meer dan een jaar na het ondertekenen van het arbeidscontract is geschreven, toen de verhoudingen tussen partijen al gespannen waren, zodat het belang van dat bericht voor het antwoord op de vraag wat partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen stond, betrekkelijk gering is.
Helaas laat Azur na uit te werken waarom de overwegingen van het hof innerlijk tegenstrijdig zijn, zodat het hof reeds om die reden aan deze bewering van Azur voorbij zal moeten gaan. Het hof deelt de interpretatie van Azur van artikel 5 van het arbeidscontract niet. In artikel 5 is een speciale regeling opgenomen voor het project [project X] . De in de vorige alinea van artikel 5 neergelegde regeling voor buitenlandse projecten is dan ook niet van toepassing. Bovendien volgt uit de regeling voor het project [project X] zelf al dat ook provisie is verschuldigd over woningen die niet door [appellant] zelf zijn verkocht, nu de regeling uitdrukkelijk onderscheid maakt tussen "verkochte woningen" (er staat niet: "door hem verkochte woningen") en woningen voor de verkoop waarvan [appellant] de koper heeft begeleid op het project.
Azur heeft, conform de in meergenoemd arrest gegeven instructie, een controleverklaring van haar accountant overgelegd. In deze verklaring heeft de accountant onder meer het volgende verklaard:
"In de periode 1 juni 2007 tot en met 31 oktober 2009 zijn voor het project aan de [adres] te [plaats] 25 koopovereenkomsten getekend. er zijn 20 kavels notarieel overgedragen in de periode 1 juni 2007 tot en met 31 oktober 2009 en 5 kavels zijn buiten de periode overgedragen."[appellant] heeft de juistheid van deze verklaring niet bestreden, zodat daarvan kan worden uitgegaan.
Het aanbod van Azur tot het leveren van bewijs van de verkoopinspanningen van [makelaar X] is dan ook niet ter zake doende, nog daargelaten dat het aanbod het leveren van bewijs door schriftelijke stukken betreft en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom Azur die stukken - naast de stapels stukken die zij al in het geding heeft gebracht - nog niet in het geding heeft gebracht.
31 oktober 2009 5 kavels zijn verkocht. Volgens Azur heeft [appellant] aanspraak op provisie voor maximaal 1 kavel. De verkoop van 1 kavel (kavel 18) betrof volgens Azur een interne transactie, waarbij de kavel is verkocht aan een dochtervennootschap, Azur SRL. Azur beroept zich op een brief van [werkgever Y] aan haar d.d. 21 mei 2007, waaruit volgens haar blijkt dat 2 kavels (de kavels 1 en 2) toen al door de heer [Y] waren verkocht en dat ten aanzien van 1 kavel (kavel 5) een optie (tot nader order) gold.
Ten aanzien van kavel 5 heeft [appellant] al bij memorie van grieven e-mailcorrespondentie overgelegd waaruit volgt dat op 23 juni 2008 de koopovereenkomst is ondertekend. In de akte van 11 april 2014 heeft [appellant] ook een op 5 juni 2007 gedateerd koopcontract overgelegd. De koopovereenkomst is dan ook na 1 juni 2007 ondertekend. [appellant] heeft om die reden aanspraak op provisie. Dat [appellant] na 1 juni 2007 in verband met deze transactie naar Frankrijk is gereisd om de kopers te begeleiden, heeft hij niet aannemelijk gemaakt, zodat hij geen aanspraak heeft op € 1.500,-, maar op € 1.000,- aan provisie.
Voor wat betreft de kavels 1 en 2 geldt dat in de verklaring van de eigen accountant van Azur is vermeld dat deze kavels na 1 juni 2007 zijn verkocht. De inhoud van de brief van [werkgever Y] van 21 mei 2007 staat daarmee op gespannen voet. Azur heeft echter geen afschriften van de koopcontracten betreffende deze kavels in het geding gebracht. Dat had wel op haar weg gelegen, nu ervan kan worden uitgegaan dat zij over de contracten beschikt. Azur heeft haar stellingen dan ook onvoldoende onderbouwd, reden waarom het hof er aan voorbij gaat. Het hof komt dan ook niet toe aan het door Azur gedane bewijsaanbod, dat overigens onvoldoende specifiek is.
balans
a. Onverschuldigd betaalde reiskosten. Deze vordering is niet toewijsbaar (r.o. 2.5 tussenarrest 9 september 2014);
b. Onverschuldigd betaalde provisie. Deze vordering is toewijsbaar, nu [appellant] niet is geslaagd in het bewijs betreffende het netto-karakter van de provisie. Het betreft een bedrag van € 6.760,- (vgl. prod. 4 bij inleidende dagvaarding), met wettelijke rente vanaf
13 augustus 2011 (gelet op de betalingstermijn in de sommatiebrief van 29 juli 2011, productie 5 bij inleidende dagvaarding).
c. Achterstallig salaris. Deze vordering is, nu [appellant] het door hem te leveren bewijs niet heeft geleverd, toewijsbaar tot een bedrag van
€ 400,- netto(r.o. 3.19 tussenarrest
11 februari 2014 en r.o. 2.8 tussenarrest 9 september 2014), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag
vanaf 30 juni 2008(nu de vordering betrekking heeft op het salaris over de maand juni 2008);
d. Achterstallige reiskostenvergoeding. Toewijsbaar is een bedrag van € 780,14 netto en € 1.272,86 bruto over de maand oktober 2007 en een bedrag van € 1.543,56 netto en
€ 2.518,44 bruto over de maanden april tot en met juni 2008 (r.o. 2.12 tussenarrest
9 september 2014 en r.o. 2.19 van dit arrest), in totaal derhalve
€ 2.323,70 netto en€ 3.791,30 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2009;
e. Achterstallige onkosten. Toewijsbaar is een bedrag van
€ 1.320,56 netto(r.o. 2.13 tussenarrest 9 september 2014),
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2009;
f. Vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen. Toewijsbaar is een bedrag van
€ 3.835,72 netto(r.o. 2.17 tussenarrest 9 september 2014),
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2009;
g. Achterstallige provisies. Toewijsbaar is een bedrag van € 25.000,- ( [project Y] ) +
€ 4.000,- ( [project X] ) = € 29.000,- (r.o. 2.15 en 2.18 van dit arrest) -/- € 13.000,- (betaald) =
€ 16.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2009;
h. Belastingvrije representatievergoeding. Deze vordering is niet toewijsbaar (r.o. 2.21 tussenarrest 9 september 2014);
i. Immateriële schadevergoeding. Deze vordering is niet toewijsbaar (r.o. 3.34 tussenarrest 11 februari 2014);
j. Nevenvorderingen betreffende provisie-aanspraken. Bij toewijzing van deze vorderingen heeft [appellant] geen belang meer, nu het hof de [appellant] toekomende provisies voor de gehele periode van het dienstverband heeft bepaald);
k. Wettelijke verhoging. De wettelijke verhoging is alleen verschuldigd over het salaris, de provisie en de vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen. Gelet op het feit dat partijen uitgebreid hebben gediscussieerd over de verschuldigdheid van deze bedragen en het standpunt van Azur niet onverdedigbaar was (de vorderingen van [appellant] zijn ook niet volledig toegewezen) acht het hof een matiging op zijn plaats. Het hof zal de wettelijke verhoging matigen tot
€ 2.000,- bruto, ongeveer 10% van het met genoemde vorderingen gemoeide bedrag,
te vermeerderen met de wettelijke rente over deze € 2.000,- vanaf7 november 2009(de vijfde werkdag na 31 oktober 2009);
l. Proceskosten. Partijen zijn over en weer op onderdelen in het ongelijk gesteld. Het hof heeft overwogen om Azur in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen, nu Azur in hoger beroep een vervalste productie in het geding heeft gebracht. Daar staat tegenover dat [appellant] de proceskosten in hoger beroep heeft laten oplopen door getuigen te doen horen. Het in het geding brengen van de valse productie heeft niet tot extra proceshandelingen geleid. Al met al acht het hof een compensatie van kosten in beide instanties aangewezen.
m. Terugbetaling van het door [appellant] op grond van het vonnis in eerste aanleg aan Azur betaalde bedrag. [appellant] heeft op 5 september 2012 € 11.068,08 in hoofdsom, te vermeerderen met € 451,96 wettelijke rente en € 1.552,31 proceskosten betaald. Dat is
€ 11.068,08 -/- € 6.760,- = € 4.308,08 te veel. De wettelijke rente over dit bedrag bedraagt vanaf 13 augustus 2011 tot 5 september 2012 € 175,92. Per saldo dient Azur terug te betalen € 4.308,08 + € 175,92 + € 1.552,31 =
€ 6.036,31, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2012.
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- € 400,- netto met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2007 tot aan het tijdstip van voldoening van de vordering;
- € 2.323,70 netto en € 3.791,30 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
31 oktober 2009 tot aan het tijdstip van voldoening van de vordering;
- € 1.320,56 netto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2009 tot aan het tijdstip van voldoening van de vordering;
- € 3.835,72 netto vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2009 tot aan het tijdstip van voldoening van de vordering;
- € 16.000,- bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2009 tot aan het tijdstip van voldoening van de vordering;
- € 2.000,- netto vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 november 2009 tot aan het tijdstip van voldoening van de vordering;
- € 6.036,31, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2012 tot aan het tijdstip van voldoening van de vordering;