Uitspraak
van 8 september 2015
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
Eis in incidenteel appelI. te bepalen dat de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt geschorst
3.De motivering van de beslissing in het incident
"Ik legateer, niet vrij van rechten en kosten, aan mijn dochter [geïntimeerde] , de woning met alle aan- en toebehoren aan [adres] (…) tegen inbreng in mijn nalatenschap van de hierna te melden waarde.(…)De revenuen van de gelegateerde onroerende zaak komen vanaf de dag van mijn overlijden te bate van mijn genoemde dochter, die daarentegen alle schulden en lasten ten laste van voormelde woning voor haar rekening dient te nemen en als eigen schulden dient te voldoen."
De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, binnen twee weken na de dag van betekening van het bestreden vonnis € 20.644,12 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 juli 2014, zijnde de dag van de dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling.
(i) de eiser in het incident moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis;
(ii) de belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven;
(iii) bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing;
(iv) indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de incidenteel eiser die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn vordering ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij de beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken;
(v) indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.
dinsdag 20 oktober 2015voor memorie van antwoord;