Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
8 februari 2012 onder 2 (2.1 tot en met 2.19) en 4 april 2013 onder 1 (1.1 tot en met 1.8) feiten vastgesteld. Tegen de feitenstelling in het vonnis van 8 februari 2012 heeft [appellant] twee grieven (
grieven 1 en 2) gericht. Het hof zal hierna onder 2.2 de feiten opnieuw vaststellen met inachtneming van het geen [appellant] onder deze grieven heeft aangevoerd. De grieven behoeven om die reden geen verdere bespreking.
te verhuren en hem daarbij een koopoptie te verlenen.
€ 245.000,-. Dat recht kon door [appellant] worden uitgeoefend van 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2013.
mr. [notaris 2], notaris te [plaats].
- Artikel 5.4. van de koopoptieovereenkomst: het recht van hypotheek ten behoeve van [appellant] is volgens [geïntimeerde] slechts bedoeld als “signaleringshypotheek” en niet als een daadwerkelijk zekerheidsrecht. Gevolg daarvan is dat het bedrag, tot zekerheid waarvoor het in het kader van de voorgenomen herfinanciering te vestigen recht van (eerste) hypotheek zal worden gevestigd, in artikel 5.4 niet moet worden gemaximeerd. Dit kan ook niet, aangezien het een zeer reële optie is dat de gehele beleggingsportefeuille van [geïntimeerde] ten behoeve van de derde-financier wordt voorbezwaard met een (eerste) “parapluhypotheek”.
- In artikel 1.3 is geen rekening gehouden met het ten behoeve van deze derde-financier te vestigen recht van hypotheek (en de in het kader van de herfinanciering te vestigen pandrechten). (…)”
€ 245.000,- in artikel 5.4. geschrapt. Ook is aan het verbod tot bezwaring in artikel 1.3 toegevoegd “behoudens het bepaalde in artikel 5.4 van de overeenkomst”.
[appellant] de gebreken aan [geïntimeerde] gemeld.
[appellant] te voldoen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
ii) ingevolge artikel 1.3 jo. 5.3 sub a van de koopovereenkomst een bedrag van € 450.000,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, en iii) ingevolge artikel 5.4 jo. 5.3 sub b van de koopovereenkomst een bedrag van € 939.000,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag. [appellant] heeft ten slotte iv) gevorderd dat [geïntimeerde] op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld tot nakoming van zijn overige verplichtingen uit de koopoptieovereenkomst.
[appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde].
€ 29.086,94 aan boete en € 9.239,45 aan buitengerechtelijke incassokosten).
grieven 1 tot en met 8). Daarnaast klaagt [appellant] erover dat de rechtbank zijn beroep op non-conformiteit heeft gepasseerd (
grief 9). Beide grondslagen worden hierna besproken. Het hof ziet aanleiding om eerst in te gaan op de door [appellant] gestelde non-conformiteit.
grief 14faalt. Verder geld dat de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding van partijen beheersen, meebrengen dat contractspartijen hun gedrag mede moeten laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij (vgl. HR 19 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7024).
heeft overigens in randnummers 3.13 en 3.14 van haar memorie van grieven met zoveel woorden bevestigd dat het de bedoeling was dat de bovenwoning zou worden gerenoveerd. Die bedoeling blijkt ook uit de huurovereenkomst, waarin in artikel 11 aan
een privatieve volmacht is verstrekt om in naam van [geïntimeerde] doch voor eigen rekening en risico de huurovereenkomsten met de huurders van de bovenwoning op te zeggen. [appellant] heeft de privatieve volmacht ook gebruikt om de huurovereenkomsten met de onderhuurders op te zeggen. Van een normaal gebruik in de zin van voortzetting van verhuur van de kamers is naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende, gebleken.
grief 8bestreden.
grieven 1 tot en met 7, voor zover die gericht zijn tegen het oordeel van de rechtbank dat bedoelde kosten op grond van de koopoptie- en de huurovereenkomst voor rekening van [appellant] komen, geen bespreking behoeven omdat zij, indien zij terecht zijn voorgesteld, niet tot toewijzing van de vordering kunnen leiden.
[appellant] dat alleen een hypotheek waarin [geïntimeerde] in privé als kredietnemer is vermeld, heeft te gelden als een hypotheek die [geïntimeerde] in het kader van de herfinanciering van zijn vastgoedportefeuille heeft mogen vestigen. [appellant] heeft zijn stelling op dit punt niet verder onderbouwd. In het bijzonder is gesteld noch gebleken dat hierdoor afbreuk wordt gedaan aan het door [geïntimeerde] te verschaffen zekerheidsrecht. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de transactie tussen partijen een zakelijke transactie betrof en dat het
[appellant] bekend was – in de tekst van artikel 5.4 is dat nadrukkelijk aangegeven – dat [geïntimeerde] bezig was met herfinanciering van zijn vastgoedportefeuille. Onder deze omstandigheden valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat [appellant] er op mocht vertrouwen dat de financiering niet (ook) zou worden verstrekt aan een vennootschap waarvan [geïntimeerde] zich bij zijn activiteiten bediende. Dat [appellant] niet wist dat [geïntimeerde] zijn vastgoed portefeuille – deels – in een vennootschap had ondergebracht, is gesteld noch gebleken. Het hof gaat dan ook aan deze stelling voorbij.
grieven 12 en 13, die beide als uitgangspunt hebben dat [appellant] terecht zijn medewerking aan de hypotheek derde in rang heeft onthouden, behoeven geen bespreking meer, nog daargelaten dat [appellant] opnieuw niet heeft aangetoond dat hij [geïntimeerde] op enige wijze heeft aangemaand, hetgeen krachtens artikel 6:93 BW is vereist. Ook de grieven 12 en 13 zijn tevergeefs voorgesteld.
4 april 2013. De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 4.8, gelet op de bedoelingen en de hoedanigheid van partijen, geoordeeld dat bouwkundige tekortkomingen bij een pand als het onderhavige niet zijn aan te merken als gebreken in de zin van artikel 7:204 lid 1 BW. Tegen dit oordeel komt
grief 15op.
heeft willen betogen dat er gebreken aan het licht zijn gekomen die, ongeacht de renovatie, hem niet het genot hadden kunnen verschaffen dat hij bij het aangaan van de overeenkomsten van een te renoveren woning had mogen verwachten, dan geldt dat [appellant] zijn betoog op dit punt onvoldoende handen en voeten heeft gegeven. Eerst bij gelegenheid van pleidooi heeft [appellant] gesteld dat er sprake was brandgevaarlijke situatie. Dit is evenwel, gelet op de in artikel 347 lid 1 Rv besloten "twee-conclusieregel", te laat. [geïntimeerde] heeft ook bezwaar gemaakt tegen het in dit stadium van de procedure aanvoeren van dit argument, zodat het hof voorbij zal gaan aan hetgeen [appellant] onder randnummer 21 van zijn pleitnota heeft aangevoerd.
grief 16betwist [appellant] dat hij van [geïntimeerde] aanmaningen heeft ontvangen met betrekking tot de huurpenningen die [appellant] op grond van de huurovereenkomst zou zijn verschuldigd. Het is onduidelijk wat [appellant] met de grief heeft beoogd. Voor zover hij heeft beoogd te betogen dat hij, omdat hij geen aanmaningen van [geïntimeerde] heeft ontvangen, het resterende bedrag aan huur van € 50.000,- en de daarover verschuldigde contractuele rente niet hoefde te betalen, overweegt het hof als volgt.
3.Slotsom
3 punten in tarief VIII en in de zaak 200.132.294/01 op 3 punten in tarief V.