In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland over een aanslag forensenbelasting die aan belanghebbende is opgelegd. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende voor het belastingjaar 2012 een aanslag van € 948 opgelegd, omdat hij een gemeubileerde woning beschikbaar hield voor meer dan negentig dagen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank, die de uitspraak van de heffingsambtenaar bevestigde. Belanghebbende is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoert dat de aanslag in strijd is met artikel 219, lid 2, van de Gemeentewet, omdat deze afhankelijk zou zijn van de WOZ-waarde van de woning. De heffingsambtenaar betwist dit en stelt dat de aanslag niet buitensporig hoog is. Het Hof heeft de relevante artikelen van de Gemeentewet en de Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting 2012 in overweging genomen en geconcludeerd dat de heffingsmaatstaf, de WOZ-waarde, niet in strijd is met de wet. Het Hof oordeelt dat de aanslag terecht is opgelegd en dat er geen sprake is van willekeurige of onredelijke belastingheffing. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.
De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er worden geen proceskosten toegewezen. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.