In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de aanslag vennootschapsbelasting voor de commanditaire vennootschap [X] C.V. verminderd tot een belastbaar bedrag van € 20.000, terwijl de inspecteur een aanslag had opgelegd van € 50.000. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet de vereiste aangifte had gedaan, waardoor de bewijslast was omgekeerd en verzwaard. De inspecteur had de aanslag vastgesteld op basis van een redelijke schatting, maar de rechtbank vond dat deze schatting niet op een redelijke basis was gedaan. De inspecteur ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de aanslag niet op een redelijke schatting berustte. Het hof oordeelde dat de inspecteur inderdaad niet willekeurig had gehandeld en dat de schatting van € 50.000 niet onredelijk was. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De verzuimboete van € 2.460 bleef onherroepelijk vaststaan, omdat de belanghebbende geen tijdig hoger beroep had ingesteld tegen deze beslissing. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om tijdig aangifte te doen en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.