Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“Het beginsel van formele rechtskracht brengt (…) niet mee dat de burgerlijke rechter — de voorzieningenrechter daaronder begrepen — bij de beoordeling van een geschilpunt dat niet de geldigheid van het besluit betreft, is gebonden aan de inhoudelijke overwegingen die ten grondslag liggen aan het oordeel van de bestuursrechter over dat besluit (…)Indien een voorlopige voorziening wordt gevraagd in een geval waarin mede feiten van belang zijn die in het oordeel van de bestuursrechter zijn betrokken, dient de civiele rechter zich dus zelfstandig een oordeel te vormen over die feiten (…) Deze klachten(hof: waarin een vergelijkbaar standpunt wordt verdedigd als [appellant] thans met grief 3 voorlegt
) falen in zoverre dat het in een civielrechtelijk kort geding oordelende hof in dit geval niet was gebonden aan het oordeel van de belastingkamer van het hof over de identificatie van [verweerder] als rekeninghouder bij KB-Lux, ook niet behoudens bijzondere omstandigheden. Evenmin is juist dat hij zijn uitspraak in beginsel diende af te stemmen op het oordeel van de belastingrechter. In geschil was immers niet of sprake was van rechtmatige (navorderings)aanslagen, maar of [verweerder] rekeninghouder bij KB-Lux was, of is geweest. Het oordeel daarover betreft een zuiver feitelijke kwestie waarvoor de afstemmingsregel niet geldt”.
In HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:BZ3640,NJ 2013/435 (hierna: het arrest van 12 juli 2013) is – zoals onder 3.9 van dat arrest samengevat – het volgende beslist:
rekeningafschriften en door de bank opgestelde portfolio-overzichten die betrekking hebben op rekeningen waarvan de belanghebbende reeds als rekeninghouder was geïdentificeerd en van welke stukken de inspecteur derhalve het bestaan mag aannemen, (…) buiten twijfel [staat] dat het gaat om materiaal dat onafhankelijk van de wil van de betrokkene bestaat (zie HR 21 maart 2008, nr. 43050, ECLI:NL:HR:2008:BA8179, BNB 2008/159).” De vraag of het overige door [appellant] te verstrekken materiaal in een punitieve procedure gebruikt mag worden moet in een eventueel volgende fiscale procedure worden beantwoord, niet in het onderhavige civiele kort geding. Dat dit ook nog steeds de koers van het EHRM is, blijkt uit het feit dat de door [appellant] genoemde klacht in de zaak die geleid heeft tot het HR-arrest van 12 juli 2013, door het EHRM op 9 juli 2015 niet-ontvankelijk verklaard is (no. 784/14).
5.Slotsom
€ 2.682,- (3 punten x tarief II (ad € 894,- per punt))