Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een verzoek van de man, die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin zijn verzoek tot erkenning van de verknochtheid van een letselschade-uitkering werd afgewezen. De man en de vrouw waren gehuwd in gemeenschap van goederen en de man had een bedrijfsongeval gehad in 2004, waarvoor hij een schadevergoeding had ontvangen. De man stelde dat een deel van deze schadevergoeding, specifiek € 102.500,-, aan hem verknocht was en niet in de gemeenschap viel. De vrouw betwistte dit en stelde dat de uitkering op de gezamenlijke rekening was gestort en voor gezamenlijke uitgaven was gebruikt.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de aard van de schadevergoeding en de persoonlijke omstandigheden van de man. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende had aangetoond dat de gehele uitkering aan hem verknocht was, maar dat een deel, specifiek het smartengeld van € 22.195,-, wel als verknocht kon worden beschouwd. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en bepaalde dat dit bedrag buiten de gemeenschap van goederen bleef. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de status van partijen als gewezen echtgenoten.
De uitspraak benadrukt de juridische nuances rondom verknochtheid van schadevergoedingen binnen de huwelijksgemeenschap en de bewijslast die op de verzoeker rust om zijn stellingen te onderbouwen.