Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een akte van depot d.d. 8 april 2014,
3.De beoordelingnieuwe productie
Wij verzoeken u uiterlijk woensdag 25 juli a.s. uitsluitsel te geven of u instemt met het hier geformuleerde voorstel. Wij verwachten binnen 2 dagen na akkoordverklaring tot betaalbaarstelling over te kunnen gaan.
(…)”
“[woonplaats 1], 26-07-2012
aantalvoorwaarden. De huur wordt het eerste jaar verlaagt naar750 euro per maand de jaren daarna 1000 euro per maand, de borg voor de huur wordt 3 maanden.
[geïntimeerde] heeft toen in een gesprek met [appellant] aangegeven dat hij het niet eens was met de inhoud van dit stuk.
Doordat u de inventaris gedeeltelijk heeft verwijderd en het pand niet meer daadwerkelijk gebruikt, handelt u in strijd met de huurovereenkomst.
- Het nog aanwezige interieur zal in het pand achterblijven.
De inventaris kan door [X] van u worden overgenomen en blijft dus buiten de deal.
(...)”
procedure in eerste aanleg
€ 54.490,48, te weten schadevergoeding wegens huurderving over de maanden juni tot en met september 2012 ad € 4.594,16 en over de periode oktober 2012 tot en met september 2016 ad € 56.056,32, glasschade ad € 540,-, verminderd met een bedrag van € 6.700,- in verband met de bankgarantie, een en ander met de bepaling dat op dit bedrag in mindering strekt de door hem van een eventuele nieuwe huurder te ontvangen huur over de periode tot en met september 2016.
bespreking van de grieven
de grieven I en IIkomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen overeenstemming is bereikt over de beëindiging van de huurovereenkomst per 30 september 2012. Volgens [appellant] blijkt uit het telefoongesprek van 26 juli 2012 dat wel degelijk overeenstemming is bereikt, in die zin dat de huurovereenkomst per 30 september 2012 zou eindigen en dat [geïntimeerde] tegen ontvangst van de bankgarantie afstand deed van zijn rechten op betaling van de openstaande huurtermijnen tot 30 september 2012 en van zijn eventuele aanspraken op schadevergoeding voor de periode nadien.
juni en juli 2012 zou betalen en dat de huur over de maanden augustus en september 2012 (tot aan het ingaan van de huurovereenkomst met [X]) alsmede de schade vanwege de lagere door [X] te betalen huur zouden worden voldaan uit de bankgarantie. Hij heeft niet ingestemd met het voorstel van [appellant] dat ook de achterstallige huur over de maanden juni en juli 2012 uit de bankgarantie zouden worden voldaan, aldus [geïntimeerde].
- [appellant] heeft in zijn in rechtsoverweging 3.2.2 aangehaalde brief van 23 juli 2012 voorgesteld om van de achterstallige huur over de maanden juni en juli 2012 een derde deel te voldoen. De waarborgsom zou dienen ter compensatie van de huur over de opzegtermijn. Op grond van dit voorstel van [appellant] zou [geïntimeerde] niet alleen de waarborgsom ontvangen, maar ook een deel van de huur over de maanden juni en juli 2012. De door [appellant] gestelde afspraak wijkt in het voordeel van [appellant] af van dit voorstel, doordat nu ook de achterstallige huur over de maanden juni en juli 2012 uit de bankgarantie zou worden voldaan. Het ligt niet voor de hand dat [geïntimeerde], die op grond van het door [appellant] in de brief van 23 juli 2012 gedane voorstel zijn vordering niet volledig voldaan kreeg, vervolgens [appellant] nog meer is tegemoetgekomen;
- Uit de passages van het telefoongesprek tussen partijen waarop [appellant] zich beroept, volgt allereerst dat [geïntimeerde] [appellant] een tegenvoorstel heeft gedaan, dat er op neer kwam dat de huur over de maanden augustus en september 2012 en de huurderving over de periode vanaf oktober 2012 uit de waarborgsom zouden worden voldaan en dat [appellant] de achterstallige huur over de maanden juni en juli 2012 zou voldoen:
“[geïntimeerde]: als ik je nu eens een tegenvoorstel deed….dat is op voorwaarde dat hij (toevoeging hof: [X]) het huurt (…) dan volgen wij die brief die jij naar mij gestuurd hebt, dan blijft de inventaris achter (…) en de openstaande posten betaal je niet voor een derde maar voor het geheel.”
Er volgt vervolgens ook uit dat [appellant] dat zo heeft begrepen:
“[appellant]: dus u wilt dat ik die twee maanden vol nog betaal?
(…)
: dus als ik het goed begrijp, ga ik samenvatten: u verwacht dat ik de volle maanden juni en juli ga betalen?
[geïntimeerde]: dan ga ik akkoord onder de voorwaarde dat hij het gaat huren op voorwaarden van wat hij nu heeft gezegd.”
- [appellant] heeft een beroep gedaan op een passage uit het slot van het telefoongesprek, die als volgt luidt:
“[geïntimeerde]: Als ik met deze man in zee ga dan beur ik minder huur de komende jaren…(…) als ik dan toch zeg, ik ga daarmee akkoord dan vind ik ook dat jullie dat kleine beetje er ook nog bij moeten doen.
[appellant]: Goed, de maanden juni, juli, tot wanneer hij het wil huren dat gaat van de bankgarantie af.
[geïntimeerde]: Dat gaat dan van de bankgarantie af ja (…) dan wel op voorwaarde dat hij het huurt.”
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen, kon [appellant] de aangehaalde opmerking van [geïntimeerde] in redelijkheid niet zonder meer aldus opvatten dat [geïntimeerde] er alsnog mee instemde dat ook de achterstallige huur over de maanden juni en juli 2012 uit de waarborgsom zouden worden voldaan. Uit het eerste gedeelte van deze passage volgt dat [geïntimeerde] (nog steeds) van mening is dat [appellant] hem tegemoet moet komen voor het risico dat hij neemt betreffende de huurderving vanaf oktober 2012. Het ligt dan niet voor de hand dat hij daar in de volgende zin op terugkomt en [appellant] alsnog zo tegemoet komt dat deze zelfs niet een derde deel van de huur over de maanden juni en juli 2012 hoeft te betalen;
- Indien [appellant] [geïntimeerde] al zo heeft begrepen, heeft [geïntimeerde] hem nog diezelfde dag duidelijk gemaakt dat hij aanspraak bleef maken op de bankgarantie en op volledige betaling van de achterstallige huur over de maanden juni en juli 2012. Tussen partijen staat, naar bij gelegenheid van de comparitie van 28 mei 2013 is gebleken, vast dat [geïntimeerde] [appellant] op 26 juli 2012, toen [appellant] hem een door zijn accountant opgesteld stuk (hiervoor aangehaald in rechtsoverweging 3.2.4) kwam brengen, heeft laten weten aanspraak te maken op betaling van de huur over deze maanden.
grief III, waarin [appellant] betoogt dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft aangenomen dat op [geïntimeerde] de verplichting rustte om door te onderhandelen, faalt. [appellant] ziet er aan voorbij dat [geïntimeerde] hem een voorstel heeft gedaan om (alsnog) tot overeenstemming te komen, maar dat [appellant] dat voorstel niet heeft geaccepteerd. Vast staat immers dat [geïntimeerde] in zijn brief van 16 augustus 2014 (hiervoor aangehaald in rechtsoverweging 3.2.5) een tegenvoorstel heeft gedaan. [appellant] heeft dat voorstel niet geaccepteerd. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] [geïntimeerde] vervolgens heeft laten weten alsnog in te stemmen met het door [geïntimeerde] in het telefoongesprek van 26 juli 2012 gedane voorstel, inhoudende dat [geïntimeerde] de waarborgsom en de achterstallige huur over de maanden juni en juli 2012 zou ontvangen. Dat had, gelet op de eigen stelling van [appellant] dat partijen bijna overeenstemming hadden bereikt en dat [appellant] er bij uitstek belang bij had dat de huurovereenkomst met hem tussentijds werd beëindigd, wel voor de hand gelegen.
grief IVvoert [appellant] aan dat hij een andere huurder heeft gevonden in de persoon van [X] en dat [X] ook ten tijde van de eerste comparitie in eerste aanleg, op 13 februari 2013, nog bereid was te huren tegen de eerder toegezegde voorwaarden (een huur van € 750,- per maand voor het eerste jaar en € 1.000,- per maand voor de daaropvolgende maanden). Hij heeft zich daartoe op een schriftelijke verklaring van [X] beroepen. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] zijn schadebeperkingsplicht geschonden door geen overeenkomst met [X] aan te gaan. Het gevolg daarvan is dat de huurovereenkomst moet worden beschouwd als beëindigd dan wel ontbonden vanaf 1 oktober 2012 althans
13 februari 2013 en dat [geïntimeerde] “op grond van de redelijkheid en billijkheid”geen aanspraak heeft betaling van de huur vanaf 1 oktober 2012, althans 13 februari 2013.
heeft, vervolgens, niet (gemotiveerd) betwist dat [X] nog bereid was te huren tegen een huurprijs van € 750,- per maand voor het eerste jaar en € 1.000,- voor de daaropvolgende jaren. Uit de door [appellant] overgelegde schriftelijke verklaring van [X] volgt dat [X] daartoe in elk geval op 12 februari 2013 nog steeds bereid was.
Onder deze omstandigheden had het naar het oordeel van het hof op de weg van [geïntimeerde] gelegen om na te gaan of [X] nog steeds bereid was te huren toen de overeenkomst in juli 2013 was ontbonden. Dat [geïntimeerde] dat heeft gedaan is gesteld noch gebleken. Dat [X] toen niet meer bereid was te huren evenmin. Nu [geïntimeerde] eerder bereid was om [X] als huurder te accepteren, dat bij gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg van 13 februari 2013 ook heeft herhaald, en er derhalve van dient te worden uitgegaan dat [X] voor [geïntimeerde] een acceptabele huurder was en [geïntimeerde] bij gelegenheid van voornoemde comparitie heeft erkend dat het niet gemakkelijk is om een andere huurder te vinden, heeft hij naar het oordeel van het hof zijn schadebeperkingsplicht geschonden door na 2 juli 2013 niet het initiatief te nemen om alsnog een overeenkomst met [X] aan te gaan. Er dient, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de bereidheid van [X] een huurovereenkomst aan te gaan en over diens geschiktheid als huurder, van te worden uitgegaan dat indien [geïntimeerde] dat initiatief wel zou hebben genomen, met ingang van
1 september 2013 een huurovereenkomst tot stand zou zijn gekomen tussen [geïntimeerde] en [X]. Tot en met 30 september 2016 zou [geïntimeerde] in dat geval € 9.000,- (voor het eerste jaar) + € 25.000,- = € 34.000,- te vermeerderen met BTW, derhalve € 41.140,- inclusief BTW aan huur hebben ontvangen.
-/- € 6.700,- (bankgarantie) -/- € 41.140,- (schadebeperking) = € 12.810,48, te vermeerderen met (zoals door de kantonrechter is bepaald en waartegen niet is opgekomen) de wettelijke rente over de in dit bedrag begrepen huurtermijnen vanaf de dag van opeisbaarheid daarvan.
grief VI, die zich keert tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, gedeeltelijk.
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 12.810,48, vermeerderd met de wettelijke rente over de in dit bedrag begrepen huurtermijnen vanaf de dag van opeisbaarheid daarvan tot aan de dag der algehele voldoening;