ECLI:NL:GHARL:2015:9867

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
200.145.482/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over arbeidsongeschiktheid en wachtgelduitkering van arts-assistent na functiewijziging en ontbinding arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een voormalig arts-assistent cardiologie die arbeidsongeschikt raakt. Tijdens haar afwezigheid worden de taken en verantwoordelijkheden binnen het ziekenhuis gewijzigd, waarbij een deel van haar oude taken wordt overgenomen door een kliniekcardioloog. Na haar terugkeer in een functie met gewijzigde inhoud, ontstaat er een verstoorde arbeidsrelatie, wat leidt tot een ontbindingsprocedure. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst met toekenning van een ontslagvergoeding. De arts-assistent vordert vervolgens op basis van de CAO een wachtgelduitkering, stellende dat haar functie door reorganisatie is verdwenen. Het ziekenhuis betwist dit en stelt dat de oude functie nog steeds bestaat. Het hof oordeelt dat de functie-inhoud zodanig is gewijzigd dat niet langer van dezelfde functie kan worden gesproken. Het ziekenhuis wordt in het ongelijk gesteld, en de ontbindingsvergoeding mag niet in mindering worden gebracht op de wachtgelduitkering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.145.482/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 621566 CV EXPL 12-10943)
arrest van de 22 december 2015
in de zaak van
Stichting Flevoziekenhuis,
gevestigd te Almere,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
het ziekenhuis,
advocaat: mr. N. Sluis, kantoorhoudend te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.P. Wasscher, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 6 maart 2013 en 11 december 2013 van de rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 10 maart 2014,
- het herstelexploot van 10 april 2014,
- het exploot van anticipatie van 14 april 2014,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het ziekenhuis meegedeeld niet te zullen fourneren en akkoord te gaan met arrest op het door [geïntimeerde] overgelegde dossier. Het hof heeft ten slotte arrest bepaald.
2.3
De vordering van het ziekenhuis, zoals het meest uitgebreid verwoord in de memorie van grieven, luidt:
"Het het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden behage, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter Lelystad d.d. 11 december 2013, zaak- en rolnummer: 621566 CV EXPL12-10943, te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [geïntimeerde] als ongegrond en onbewezen te ontzeggen, subsidiair de bij beschikking van de rechtbank Zwolle/Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad dd. 21 september 2011, aan [geïntimeerde] toegekende ontbindingsvergoeding in mindering te doen strekken op de wachtgeldaanspraken, meer subsidiair op de bovenwettelijke wachtgeldaanspraken van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] (zowel primair als subsidiair en meer subsidiair) in de kosten van beide instanties."

3.De feiten

3.1
De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 6 maart 2013 een aantal feiten vastgesteld. Deze vaststelling is niet in een grief bestreden en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken. De aldus vastgestelde feiten dienen daarom ook in hoger beroep tot uitgangspunt. Voor zover in hoger beroep relevant en samen met hetgeen verder is komen vast te staan, gaat het om het volgende.
3.2
[geïntimeerde] , geboren op 27 augustus 1960, is op 12 maart 1990 bij een rechtsvoorganger van het ziekenhuis, als arts-assistent, op basis van een arbeidsovereenkomst, in dienst getreden, laatstelijk als stafarts op de Afdeling Cardiologie. Sinds 1 januari 2000 met als functie “stafarts cardiologie”. [geïntimeerde] was door het ziekenhuis uitgeleend aan de maatschap cardiologie van het ziekenhuis.
3.3
De functieomschrijving van “stafarts cardiologie” van 1 januari 2000 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“De stafarts cardiologie is zelfstandig verantwoordelijk voor het totaal aan medische zorg die verleend wordt aan patiënten met cardiologische problematiek zowel op de Spoedeisende Hulp als in de kliniek, waarbij na onderzoek de diagnoses gesteld worden waardoor de geëigende behandeling ingesteld wordt.(…)
De stafarts draagt een eigen professionele verantwoordelijkheid voor de beroepsuitoefening, daarnaast zal de stafarts medisch inhoudelijk verantwoording afleggen aan de medisch specialisten van de vakgroep waaraan zij zijn toegevoegd.”
3.4
In de periode van 2008 tot oktober 2010 is de maatschap uitgebreid van drie tot zes cardiologen.
3.5
Op 8 april 2010 is [geïntimeerde] arbeidsongeschikt geworden wegens een burn-out. In een brief van 15 april 2010 van de bedrijfsarts, mevrouw [naam] (hierna: de bedrijfsarts) met in de aanhef de vermelding
“spreekuurverslag”en gericht aan [geïntimeerde] staat onder meer het volgende vermeldt:
“In verband met uw verzuim/arbeidsongeschiktheid zag ik u op het spreekuur. Dit zijn mijn bevindingen:Betrokkene is uitgevallen voor haar werk door (over) spanningsklachten bij een probleem in de werksituatie: werkverhoudingen en werkbelasting. Dit probleem is fors geëscaleerd en zal zonder meer opgelost moeten worden om verder te kunnen herstellen. Hiertoe zullen gesprekken moeten plaatsvinden waarbij het voor betrokkene belangrijk is dat er een voor haar vertrouwd iemand bij die gesprekken aanwezig zal zijn. Voor haar is dat leidinggevende [naam] . Hoe moeilijk de gesprekken voor haar ook zullen zijn, het is wel noodzakelijk dit op korte termijn te doen. Medisch gezien acht ik betrokkene wel in staat tot gesprekken maar nu nog niet tot het uitvoeren van werkzaamheden. Ze zal nu eerst energie moeten stoppen in uitrusten, leuke dingen doen, naar buiten, lichamelijke activiteit en de gesprekken.”
3.6
In een brief van 3 augustus 2010 aan haar collega’s van de afdeling cardiologie schrijft [geïntimeerde] onder meer het volgende:
“Beste collega’sVandaag was ik bij [naam] in het kader van begeleiding.Diverse professionals die mij helpen hebben gesteld dat er sprake is van een burn-out. Van CC(het hof begrijpt: [naam] )
begreep ik dat jullie willen meedenken met re-integratie te zijner tijd op mijn eigen werkplek. Wel denken zowel CC als ik dat de mogelijkheid tot werkhervatting nog enige tijd zal vergen.”
3.7
In een
“vertrouwelijk gespreksverslag d.d. 29 oktober 2010”van een gesprek tussen [naam] [geïntimeerde] , mevrouw [naam] (adviseur [geïntimeerde] , hierna: [naam] ), [naam] (directeur zorg, leidinggevende, hierna: [naam] ) en [naam] (HR adviseur, hierna: [naam] ), staat onder meer het volgende vermeld:
“De groei van het Flevoziekenhuis en de groei van de maatschap hebben geleidt tot onvermijdelijke spanningen tussen de maatschap en [naam] . De directeur zorg, [naam] benoemt deze spanningen in de woorden: ' [naam] is haar autonomie binnen de afdeling Cardiologie kwijt' Deze spanningen zijn geëscaleerd op 8 april 2010.Huidige situatieVanaf deze datum heeft [naam] zich ziek gemeld en vandaag zijn we op het punt gekomen dat de bedrijfsarts van het Flevoziekenhuis aangeeft dat de reïntegratie van start kan gaan. Volgens de bedrijfsarts zou [naam] 3 x 4 uur per week kunnen reïntegreren. Op verzoek van [naam] zal reïntegratie plaatsvinden op de Spoedpost van het FZ(het hof begrijpt: Flevoziekenhuis)
. [naam] verzet zich tegen reïntegratie op een andere afdeling. Zij is van mening dat eerst de problemen met de maatschap moeten worden aangepakt alvorens zij kan reïntegreren. Daarbij geeft zij aan dat zij herkenning en erkenning wenst vanuit de maatschap. Zij is van mening dat het geen goede zaak is als zij elders in het ziekenhuis ingezet wordt en toch haar ‘collega's waar ze een probleem mee heeft’ ieder moment kan tegenkomen. Daarnaast voelt zij zich niet zeker in haar rol als arts binnen de Spoedpost. [naam] geeft aan dat [naam] daar niet tegen op hoeft te zien, zij wordt boven formatie ingezet en draait mee om louter werkritme op te doen. Ze zal uitsluitend handelen onder supervisie van de SEH artsen. Aan het bezwaar dat [naam] de problemen met de cardiologen aan wil gaan komen we op het punt van mediation. Wellicht dat mediation kan helpen om de spanningen uit de weg te ruimen.Afspraken[naam] denkt na over haar reïntegratie binnen het FZ. Reïntegratie kan plaatsvinden nadat [naam] terug is van vakantie vanaf 8 november 2010. (…)”
3.8
In een brief van 15 november 2010 schrijft [naam] aan [naam] onder meer het volgende:
“Tijdens het overleg van 9 november 2010 besprak ik met u de (on)mogelijkheden voor cliënte om op de SEH haar werkzaamheden op basis van re-integratie te starten. De bedrijfsarts adviseerde eerder dat cliënte in haar eigen werk dient te re-integreren en dat vooral in een overleg (met de cardiologen) een oplossing dient te worden gevonden voor de ontstane situatie.Tijdens het overleg van 9 november 2010 heeft u evenwel kenbaar gemaakt nog steeds het standpunt in te nemen dat cliënte op de SEH dient te starten, ook gelet op het meest recente advies van de bedrijfsarts. Daarnaast gaf u aan wel bereid te zijn, met behulp van mediaton tussen cliënte en de cardiologen een oplossing voor de situatie te willen bereiken. Alhoewel cliënte de voorkeur geeft aan een externe mediator, stelde u voor dat cliënte in elk geval een eerste gesprek met de interne mediator zou voeren.Het vorenstaande heb ik met cliënte besproken. Cliënte gaat onder protest akkoord met re-integratie op de SEH en zij zal op 16 november a.s. op deze afdeling starten. Cliënte blijft haar bezwaren hebben, aangezien zij van mening is dat zij op grond van de Wet Verbetering Poortwachter in beginsel recht heeft op re-integratie in haar eigen werk. (…)”
3.9
In een brief van 18 november 2010 aan [geïntimeerde] , schrijft de bedrijfsarts onder meer het volgende:
"Naar aanleiding van telefonisch contact met betrokkene vorige week met de vraag of RI als SEH arts wel verstandig was zonder dat de problemen met de cardiologen zijn opgelost, heeft ondergetekende overleg gehad met P&O adviseur [naam] en leidinggevende [naam] . Zij geven aan dat het de bedoeling is om op zo kort mogelijk termijn mediation te laten plaatsvinden, maar dat zij daarnaast het traject van RI op de SEH willen starten. Betrokkene acht de belasting van werken op SEH heel hoog, nu zij daar vrij zeker de cardiologen tegen het lijf zal lopen, en juist op het cardiologisch vlak haar voornaamste kennis en vaardigheden zitten.Het is wel begrijpelijk dat betrokkene dit als een erg grote belasting ziet, maar medisch gezien acht ik het geen bezwaar dat betrokkene in het kader van RI weer wat werkervaring, ritme en routine gaat krijgen op de SEH. Er zijn daar ruim voldoende taken die zij als arts kan verrichten, waarbij zeker in het begin bij de toebedeling van zaken rekening moet worden gehouden met het feit dat betrokkene nu al 7 maanden uit het arbeidsproces is, en dat zij ook de 20 jaar hiervoor overwegend cardiologische patiënten heen gezien, zodat zij met de overige patiënten wel weer ervaring zal moeten opdoen.
Gezien het feit dat de knelpunten in het werk nu al sedert het begin van de ziekte bestaan, en er tot nu toe op de initiatieven van betrokkene geen gesprekken met de cardiologen mogelijk zijn gebleken, acht ik het wel wenselijk dat de noodzakelijke bemiddeling om tot oplossing van dat probleem te komen op zo kort mogelijke termijn start om zo duidelijk te krijgen of er nog RI in het eigen werk mogelijk is (medisch zijn daar namelijk geen aperte bezwaren tegen)"
3.1
In een
“Vertrouwelijk gespreksverslag d.d. 27 december 2010”van een gesprek tussen [geïntimeerde] , de heer mr. A.P. Wasscher (advocaat van [geïntimeerde] , hierna; Wasscher), [naam] en [naam] (verslag), staat onder meer het volgende vermeld:
“AlgemeenNa het gespreksverslag van 29 oktober is [naam] gestart met de reïntegratie op de SEH van het Flevoziekenhuis. De afspraak is gemaakt dat [naam] naast baar reïntegratie ook zou starten met mediation teneinde de ontstane spanningen tussen [naam] en de maatschap uit de weg te ruimen. Op verzoek van bet Flevoziekenhuis is geprobeerd een eerste mediationgesprek te arrangeren tussen [naam] en [naam] . De (interne) mediator zou mevr. [naam] zijn die naast haar functie als HR adviseur ook de opleiding voor mediation heeft gevolgd. Op verzoek van [naam] is er geen aanvang gemaakt met de mediation. Zij is van mening dat ook [naam] bij de mediation aanwezig zou moeten zijn en daarnaast vindt [naam] het feit dat [naam] geen gecertificeerde mediator is een punt van aandacht.Huidige situatie[naam] benadrukt bij de start van bet gesprek dat de reïntegratie het doel heeft om [naam] terug te laten keren in haar eigen functie van stafarts. [naam] benadrukt dat zij terug wil komen bij de maatschap met alle taken en bevoegdheden die zij in het verleden heeft verricht. [naam] benadrukt dat hij geen invloed heeft op het takenpakket van [naam] . De maatschap Cardiologie is uitgegroeid tot een volwassen maatschap en de maatschap heeft behoefte aan een assistent. [naam] kan terugkeren als stafarts van de maatschap maar zal zich moeten schikken aan de taken en bevoegdheden die zij toebedeeld zal krijgen door de cardiologen. Als voorbeeld noemt [naam] dat [naam] met de cardiologen mee zal kunnen op de visiteronde maar dat zij mogelijk in de toekomst niet onder eigen verantwoordelijkheid visiterondes zal kunnen maken. [naam] is van mening dat dit de eenheid van het beleid ten goede zal komen. Daarnaast is [naam] van mening dat er arbeidsrechtelijk gezien niets aan de arbeidsovereenkomst van [naam] zal veranderen. De functiebeschrijving verandert niet en haar salaris evenmin. De advocaat van [naam] , de heer Asscher vat samen: is de functie van [naam] nu daadwerkelijk verandert of niet en hoe gaan we in de toekomst verder? [naam] geeft nogmaals aan: verantwoordelijkheden blijven maar het pakket bevoegdheden zal afnemen. Dit gebaseerd op het feit dat [naam] geen cardioloog is. [naam] geeft aan dat zij vindt dat ze van [naam] weinig steun krijgt. Haar kamer is opgeruimd kort voor haar vakantie overigens om reden dat er niet meer gerookt mocht worden in de betreffende ruimte en dat de kamer gedeeld moest worden met een collega arts.Daarnaast is er in een intern memo gezinspeeld op een eventueel vertrek van [naam] . Ook gedraagt cardioloog [naam] Verheul zich niet volgens de normale fatsoenregels volgens [naam] . [naam] benadrukt dat vanuit het Flevoziekenhuis alle bedoelingen goed zijn en hij zo zorgvuldig mogelijk wil handelen jegens [naam] . Verder wijst [naam] op het feit dat hij graag had gezien dat er inmiddels een aanvang met de mediation zou zijn gemaakt.Afspraken[naam] denkt na over een start van mediation met een gecertificeerde mediator. Daarnaast over de vraag of er iemand bij het gesprek aanwezig zou moeten zijn de haar werkgever vertegenwoordigd. [naam] geeft aan dat wellicht haar leidinggevende, mevr. [naam] , hoofd Zorgeenheid Cardiologie hier de aangewezen persoon voor is. Daarnaast geeft [naam] nogmaals aan dat hij de uitkomst van de mediation niet kan sturen maar dat zijn streven erop is gericht om [naam] te reïntegreren in haar eigen functie, die van stafarts op de afdeling Cardiologie. Daarnaast is [naam] niet van plan om in te gaan op een intern memo geadresseerd aan de maatschap Cardiologie waarin als optie wordt genoemd effect van het vertrek van [naam] [geïntimeerde] . [naam] heeft dit memo niet eerder gezien en of ontvangen en ziet dit als een interne rekenexercitie tussen de maatschapsleden.”
3.11
In een brief van 18 mei 2011 schrijft [naam] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende:
"Conform het telefoongesprek d.d. 17 mei jongstleden tussen je mediator, de heer [naam] en [naam] , HR Adviseur is gebleken en vastgesteld dal de mediation definitief is mislukt.Ik verzoek je derhalve om met ingang van maandag 23 mei aanslaande om 9.00 uur je bij mij te melden teneinde je werkzaamheden binnen het Flevoziekenhuis te hervatten.Je functie, zijnde stafarts op de afdeling Cardiologie in ons ziekenhuis, blijft voor jou beschikbaar en wij zien je dan ook graag terugkeren in deze functie."
3.12
In een brief van 26 mei 2011 reageert Wasscher op de onder 3.11 genoemde brief van [naam] . In deze antwoordbrief staat onder meer het volgende:
In bovenvermelde zaak reageer ik op uw brief aan cliënte van 18 mei jl..
Op 27 december jl. heeft u onder andere laten weten dat "de maatschap een arts-assistent wil" en dat cliënte dus "bevoegdheden" dient in te leveren. Cliënte heeft laten welen dat dit voor haar onacceptabel is.
Vervolgens is geprobeerd met mediation in overleg een oplossing te vinden. Op 23 mei jl. heeft de heer [naam] per mail laten welen dat dit partijen niet gelukt is. Hierop vooruitlopend verzocht u vorige week cliënte om aan de slag te gaan in haar functie als staf-arts cardiologie, overigens voor cliënte onduidelijk in uw brief aangekondigd. Zij voelde zich 23 mei 'overvallen '.
Ik kan het één niet met het ander rijmen. Onduidelijk is welke bevoegdheden cliënte dient neer te leggen. Ik benadruk dat cliënt hiërarchisch ondergeschikt aan u is en niet aan (leden van) de maatschap. Cliënte mag het daarom u aanrekenen dat u geen duidelijkheid verschaft. Uw aanpak vraagt hiermee dus om moeilijkheden Desalniettemin is cliënte gisteren aan de slag gegaan en wij zullen bezien hoe één en ander op de werkvloer uit zal pakken."
3.13
In een
“Vertrouwelijk gespreksverslag d.d. 23 mei 2011”van een gesprek tussen [geïntimeerde] , [naam] , [naam] (Cardioloog), [naam] (senior cardiologie) en [naam] (HR Adviseur, tevens verslag, hierna: [naam] ), met als onderwerp: “Terugkeer [naam] [geïntimeerde] in functie stafarts Cardiologie”, staat onder meer het volgende vermeld:
Algemeen[naam] [geïntimeerde] is na een ziekteperiode per 1 april 2011 100% beter gemeld. Gezien het feit dat de mediation per 1 april 2011 nog niet was afgerond, heeft zij voor drie dagen per week doorgewerkt bij de SEH en is afgesproken dat [naam] vanaf die datum elke maandag een vakantiedag opneemt. De mediator heeft de mediation beëindigd per 23 mei 2011. Zijn conclusie is dat naar aanleiding van de gevoerde gesprekken er onvoldoende zicht is op concrete afspraken. Gezien het feit dat [naam] 100% beter was gemeld heeft zij een brief ontvangen van [naam] dat zij haar werkzaamheden op de afdeling Cardiologie moet hervatten per 23 mei 2011, zij is immers in dienst van het Flevoziekenhuis.Huidige situatie[naam] wil duidelijkheid omtrent haar werkzaamheden. Zij vraagt aan [naam] en [naam] of zij de werkzaamheden van een ANIOS gaat uitvoeren of dat Cardiologie zich houdt aan de afspraken zoals die bij haar indiensttreding (1 december 1990) zijn afgesproken en in de functiebeschrijving als Stafarts zijn beschreven. [naam] benadrukt dat de functiebeschrijving Stafarts blijft bestaan maar dat afgelopen jaren het mandaat dat de maatschap Cardiologie [naam] heeft gegeven binnen de wet BIG is aangescherpt en daar heeft het Flevoziekenhuis zich aan te houden. [naam] licht toe dat bij de terugkeer van [naam] op de afdeling Cardiologie het zal gaan om meer overleg met elkaar en elkaar feedback geven zodat er volledige transparantie is in de werkzaamheden van de Stafarts.[naam] meldt dat de arbeidsovereenkomst met [naam] en het Flevoziekenhuis [naam] gewoon geldt. [naam] keert terug in haar functie na een ziekteperiode met bijbehorende salaris dat overigens hoger ligt dan het salaris van ANIOS. Dus de vraag is wil [naam] terugkomen als Stafarts met de door [naam] genoemde afspraken of geeft zij de voorkeur om zelf het dienstverband met het Flevoziekenhuis op te zeggen c.q. te beëindigen. [naam] wil over de situatie nadenken en wil graag kunnen overleggen met haar advocaat. Door privé omstandigheden is haar advocaat vandaag niet bereikbaar. [naam] gaat hiermee accoord en [naam] merkt op dat [naam] dan wel vakantie-uren op moet nemen. [naam] gaat met het opnemen van vakantie-uren accoord. Zodra [naam] met haar advocaat heeft gesproken neemt zij contact op met [naam] ."
3.14
Van ditzelfde gesprek op 23 mei 2011 is ook door [geïntimeerde] een verslag gemaakt dat als volgt luidt:
"De afspraak blijkt door CC bedoeld om aan [naam] te melden dat zij per direct haar werk als stafarts cardiologie binnen het mandaat van de maatschap cardiologie dient te hervatten want de mediation is mislukt. [naam] zegt hierover nog geen officieel bericht van de mediator te hebben ontvangen. Er is geen inhoudelijk gesprek meer mogelijk, CC vindt dit herhaling van discussies. Een brief die door [naam] gestuurd is maar nog niet door CC gelezen waarin de verschillende typeringen van het begrip stafarts staan wordt overhandigd maar inhoudelijk niet behandeld en wordt aan AP gegeven (waar CC en [naam] inmiddels naar toe zijn gelopen).GvB zal [naam] opvangen en er zal een inwerkschema zijn.GvB is aanwezig op de verpleegafdeling en gaat NB halen.NB zegt dat er geen inwerkschema is, maakt melding van het bestaan van de kliniekcardioloog en doen van rapport aan de kliniekcardioloog aan het eind van de dag, -we moeten alles weten - zodat er veel meer 'contactmomenten' zijn dan voorheen. De 'makkelijke gevallen' zullen mogelijk op termijn wel onder verantwoordelijkheid van [naam] behandeld kunnen worden, maar bijv. ontslag van patiënten kan alleen met medeweten van de kliniekcardioloog.Naar aanleiding van het oplaaien van discussie stelt CC de vraag: " [naam] , als je het niet wilt, zoals [naam] ook al vroeg, wat let je dan om zelf te vertrekken?"[naam] geeft aan de werkhervatting eerst met haar advocaat te willen bespreken. CC en AP gaan akkoord mits op eigen kosten (vakantiedagen)."
3.15
In een e-mail van 6 juni 2011 aan [naam] , schrijft [geïntimeerde] onder meer het volgende:
"Op 23 mei jl. heb je mij opdracht gegeven mijn werk als stafarts cardiologie te hervatten.
De afgelopen twee weken en de dag van vandaag heb ik ervaren als een ramp. De werkzaamheden en de eisen die de cardiologen aan mij stellen om verantwoordelijkheden af te leggen aan de
kliniekcardioloog zijn hetzelfde als die van de huidige arts-assistent die al 2 maanden haar artsenbul heeft.
De psychosociale arbeidsomstandigheden zijn denigrerend en ziekmakend.
Vele werkzaamheden, die vroeger tot mijn standaard werk behoorden mag ik niet meer uitoefenen. Ik
verzoek je per direct je taken als werkgever ("wat let je") uit te voeren en ervoor te zorgen dat ik mijn
werk weer als voorheen op niveau uit kan oefenen met de bijbehorende zelfstandigheid en verantwoordelijkheden zoals omschreven in mijn functieomschrijving.[naam] , laat me niet langer in de steek!"
In een
“Vertrouwelijk gespreksverslag d.d. 8 juni 2011"van een gesprek tussen [geïntimeerde] , [naam] , [naam] en [naam] (tevens verslag), met als onderwerp: “Terugkeer [naam] [geïntimeerde] in functie stafarts Cardiologie", staat onder meer het volgende vermeld:
" [naam] geeft aan dat zij de afgelopen twee weken als niet prettig heeft ervaren op de afdeling. Zij voelt zich behandelt als een "snotneus" en vindt dat zij puur uitvoerend bezig is. Alles wat zij doet moet in overleg met de Cardiologen."
(…)
" [naam] geeft aan dat [naam] op dit moment nog slechts twee weken op de afdeling werkzaam is en er een vol jaar tussenuit is geweest en dat is wennen voor beide partijen. [naam] moet de terugkeer op de afdeling Cardiologie wat meer tijd geven. [naam] geeft aan dat zij gepest wordt, althans zo ervaart zij het. [naam] stelt duidelijk dat niemand [naam] aan het pesten is. [naam] vraagt zich dan af waarom zij haar 1e werkdag volkomen genegeerd is door de Cardiologen. [naam] vindt dat hij van [naam] een consistent verhaal hoort over samenwerken, nieuwe ideeën uitwerken e.d. [naam] vraagt zich oprecht af waar [naam] naar op zoek is."
3.16
In een
“Vertrouwelijk gespreksverslag d.d. 16 juni 2011"van een gesprek tussen [geïntimeerde] , [naam] (cardioloog), [naam] (hoofd zorgeenheid cardiologie) en [naam] (tevens verslag), met als onderwerp: “Incident op de afdeling Cardiologie", staat onder meer het volgende vermeld:
"AlgemeenDit gesprek vindt plaats op verzoek van de maatschap Cardiologie ter evaluatie van de hervatting van de werkzaamheden van [naam] [geïntimeerde] . Deze gesprekken zullen regelmatig plaatsvinden. Op 9 juni 2011 heeft een incident plaatsgevonden waarbij [naam] en [naam] [geïntimeerde] betrokken waren. Er is over dit incident onrust ontstaan binnen de afdeling Cardiologie én bij de patiënt. De maatschap vindt het belangrijk dit incident te evalueren en hoe te voorkomen in de toekomst.IncidentEr was een patiënt binnengekomen met pijn op de borst en [naam] had op dat moment samen met [naam] [geïntimeerde] en een coassistent visite gelopen. [naam] had besloten om de patiënt in de middag te katheteriseren. [naam] [geïntimeerde] heeft, nadat [naam] de afdeling had verlaten, overleg gehad met de verpleegkundigen. [naam] [geïntimeerde] heeft de beslissing genomen de patiënt over te plaatsen naar het AMC voor een katheterisatie behandeling met optie PCI. Na haar telefoontje heeft zij [naam] geïnformeerd. Aanvankelijk was [naam] overdonderd, later heeft zij het beleid van [naam] [geïntimeerde] teruggedraaid.De maatschap is erg geschrokken van het feit dat [naam] [geïntimeerde] het beleid van een kliniekcardioloog heeft genegeerd. [naam] wil nu, namens de maatschap, met [naam] [geïntimeerde] overleggen hoe dit in de toekomst te voorkomen.[naam] [geïntimeerde] geeft aan dat zij al met [naam] heeft gesproken en excuus heeft aangeboden. Zij heeft uit automatisme gehandeld omdat zij vroeger die bevoegdheid wel had en vaker in deze gevallen snel beslist heeft. [naam] [geïntimeerde] realiseerde zich wel snel dat zij deze beslissing niet had mogen nemen en is daarop naar [naam] gegaan om excuus aan te bieden.[naam] [geïntimeerde] vraagt aan [naam] of hij zich kan voorstellen dat zij, met 20 jaar ervaring op de afdeling Cardiologie, uit automatisme heeft gehandeld. [naam] stelt dat haar gedrag ondermijnende consequenties heeft. Het kan niet zo zijn dat een kliniekcardioloog visite loopt, het beleid bepaalt en het beleid daarna wordt gewijzigd. [naam] [geïntimeerde] verwijst naar haar functiebeschrijving waarin zij wel deze beslissingsbevoegdheid heeft. [naam] vindt het jammer dat [naam] [geïntimeerde] naar haar functiebeschrijving verwijst omdat er bij haar terugkeer duidelijke afspraken zijn gemaakt. Tijdens haar afwezigheid zijn enkele wezenlijke veranderingen doorgevoerd. [naam] [geïntimeerde] heeft door het beleid van een Cardioloog te negeren, gevaarlijk gedrag vertoond. Alle Cardiologen zijn dan ook zeer bezorgd over het feit dat [naam] [geïntimeerde] tegen het beleid is ingegaan. Een kliniekcardioloog moet geïnformeerd zijn over wat in de kliniek gebeurt. [naam] is wel gerustgesteld dat [naam] [geïntimeerde] zich gerealiseerd heeft dat zij fout heeft gehandeld. [naam] stelt dat iedereen op de hoogte is van het beleid dat de kliniekcardioloog eindverantwoordelijk is voor de kliniek. Indien het beleid doorkruist wordt dan werkt het zeer verwarrend voor de verpleging. Het huidige beleid werk goed en verandert derhalve niet.[naam] [geïntimeerde] stelt duidelijk "het is jullie beleid". [naam] voelt zich ongemakkelijk met deze uitspraak van [naam] [geïntimeerde] . Zij is het eigenlijk niet eens met het beleid maar zal zich er wel aan conformeren. Zij geeft aan dat zij zich de laatste tijd slecht voelt. Zij stelt "jullie laten mij vallen als een baksteen". [naam] kijkt hiervan op juist omdat hij de laatste week prettig met haar heeft gewerkt."
3.17
In een verklaring van 6 juli 2011 schrijft [naam] onder meer het volgende:
"Rondom de situatie ten aanzien van de terugkeer van [naam] [geïntimeerde] op de cardiologie is mij gevraagd een verklaring op te stellen. Ik ben van mening dat [naam] [geïntimeerde] niet kan terugkeren binnen de zorgeenheid cardiologie om de volgende redenen:• [naam] heeft meerdere malen tijdens een gesprek in mijn aanwezigheid aangegeven het absoluut niet eens te zijn met het beleid binnen de zorgeenheid. Zij wil zich hier wel aan confirmeren. Met het beleid binnen de ZE bedoel ik de organisatiestructuur die is opgezet nadat [naam] met ziekteverlof is gegaan. Als dit onderwerp van discussie wordt met verpleegkundigen dan leidt dit tot onduidelijke werksituaties, waarbij de veiligheid van patiëntenzorg in het geding is.• Er zijn een aantal situaties geweest in de periode mei en juni waarbij het onduidelijk voor verpleegkundigen werd wie verantwoordelijk is voor het medisch beleid. Het was niet duidelijk of de kliniekcardioloog op de hoogte was van de opdrachten die [naam] gaf ten aanzien van dit beleid. Een van deze situaties heeft geleid tot een incident met [naam] Ik acht de kans op herhaling waarschijnlijk waarbij de patiënt en het ziekenhuis schade kunnen lijden. De patiënt verliest het vertrouwen omdat uitspraken van artsen lijnrecht tegenover elkaar staan, het ziekenhuis lijdt hierdoor reputatieschade.• Uitspraken van [naam] over haar beleid versus dat van de cardioloog in kwestie kunnen een splijtzwam vormen, de cardiologen uiteen drijven en onrust binnen de ZE veroorzaken.• Medewerkers van de hartbewaking hebben duidelijk te kennen gegeven dat er na de terugkeer van [naam] niets veranderd is in de wijze waarop zij haar benaderen. Medewerkers geven aan haar te ontwijken omdat zij niet kunnen inschatten hoe haar stemming is. Letterlijk wordt gezegd "we lopen op eieren". Dat betekent dat er door medewerkers keuzes gemaakt worden wanneer zij iets aan [naam] vragen. Dit kan direct invloed hebben op het beleid ten aanzien van de patiënt.• Medewerkers voelen zich zeer ongemakkelijk als [naam] op de afdeling is. Zij is huilend tijdens de visite bij de patiënt weggelopen. Een verpleegkundige geeft aan zich geen raad te weten met de emoties van [naam] . Een andere verpleegkundige vraagt zich af waarom zij zichzelf dit aandoet en veronderstelt dat zij "geld wil zien". Voor de arbeidsverhoudingen op de afdeling is dit niet positief."
3.18
Bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad van 21 september 2011 is op verzoek van het Flevoziekenhuis de tussen partijen bestaande arbeidsoverkomst per 1 oktober 2011 ontbonden wegens een ernstige en duurzame verstoring van de verstandhouding tussen partijen, onder toekenning van een vergoeding van € 86.480,00 (factor C = 0,5) bruto. Aan [geïntimeerde] is per 2 januari 2012 een WW-uitkering toegekend.
3.19
In de toepasselijke CAO Ziekenhuizen 2011-2014 is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 14.2 Werkingssfeer1. Aan de werknemer wiens arbeidsovereenkomst niet op eigen verzoek eindigt, wordt met ingang van de dag volgend op de dag waarop de dienstbetrekking eindigt een wachtgeld toegekend indien deze beëindiging geschiedt wegens:• gehele of gedeeltelijke opheffing van zijn functie of formatieplaats;• reorganisatie waardoor werkzaamheden geheel of gedeeltelijk overbodig zijn geworden;(…)
• onbekwaamheid van de werknemer. welke niet aan zijn schuld of toedoen is te wijten. De werknemer dient tenminste de leeftijd van vijftig jaar te hebben bereikt en vijftien jaar of langer bij de werkgever of diens voorganger in dienst te zijn.2. Het wachtgeld wordt toegekend als de werknemer een WW-uitkering is toegekend en hij overigens al datgene doet wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van de in artikel 14.1 genoemde uitkeringen."
3.2
Bij brief van 8 februari 2012 heeft het ziekenhuis aan [geïntimeerde] medegedeeld dat het verzoek om wachtgeld niet wordt ingewilligd. Zij heeft dit als volgt toegelicht:
"De grondslag van de in juli 2011 gestarte ontbindingsprocedure was niet het vervallen van uw functie, maar het feit dat er sprake was van een onherstelbare vertrouwensbreuk. U hebt zich ook na een plaatsgevonden hebbend mediationtraject niet kunnen vinden in de doorgevoerde organisatieverandering in de vakgroep cardiologie (de kantonrechter overweegt dat u "met een zekere starheid vastgehouden lijkt te hebben aan uw kennelijk als verworven recht ervaren positie van grote zelfstandigheid, hoewel u geen cardioloog was"
(zie overweging 6. 4.2. van de ontbindingsbeschikking).U hebt evenmin een andere passende functie van SEH-arts (met de daarbij behorende opleidingsfaciliteiten en salarisgarantie, te weten FWG 80) aanvaard. U hebt tenslotte ook niet willen meewerken aan detacheringsmogelijkheden. Gezien het bovenstaande doet geen van de gronden, als vermeld in artikel 14.2 van de cao zich voor."

4.Het geschil

4.1
[geïntimeerde] vordert, kort gezegd, betaling van wachtgeld ingaande per 1 oktober 2011 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2012 en veroordeling van het ziekenhuis in de kosten van het geding.
4.2
[geïntimeerde] baseert deze vordering primair op de CAO Ziekenhuizen 2011 - 2014 en subsidiair op artikel 7:611 BW. Zij betoogt dat haar dienstverband is geëindigd wegens (gedeeltelijke) opheffing van haar functie dan wel door reorganisatie. Haar werkzaamheden zijn deels overgenomen door een kliniekcardioloog en daarmee uitgehold waardoor zij feitelijk is teruggezet in de rol van een beginnende arts-assistent. Zij betwist dat haar de functie van SEH-arts met opleidingsfaciliteiten en salarisgarantie is aangeboden. Vanaf oktober 2010 heeft het ziekenhuis haar laten weten dat de functie van stafarts met ongewijzigde functiebeschrijving beschikbaar bleef, zodat er voor [geïntimeerde] geen aanleiding was ander werk te aanvaarden. Zij heeft evenmin geweigerd mee te werken aan detachering. Door haar werk als stafarts terwijl niet duidelijk was wat haar bevoegdheden waren, heeft het ziekenhuis een onwerkbare situatie doen ontstaan.
4.3
Volgens het ziekenhuis is geen sprake geweest van opheffing van de functie of een reorganisatie waardoor werkzaamheden zijn vervallen noch van het uitkleden van de functie van [geïntimeerde] . Volgens het ziekenhuis is sprake geweest van accentverschuivingen die het gevolg waren van grotere organisatorische veranderingen. [geïntimeerde] heeft daarbij een remmende rol gespeeld omdat zij deze veranderingen zag als een bedreiging van haar positie. In het opleidingstraject is sprake geweest van veranderingen waardoor de oudste coassistenten dienen te overleggen met een specialist. Daardoor had [geïntimeerde] niet langer de supervisie over deze assistenten. Als er geen arbeidsconflict was ontstaan, zou [geïntimeerde] nog in de functie van stafarts werkzaam zijn gebleven. Het ziekenhuis is van mening dat [geïntimeerde] geen aanspraak op wachtgeld heeft, subsidiair dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij zich op de wachtgeldregeling van de CAO beroept en meer subsidiair dat bij toekenning van wachtgeld de ontbindingsvergoeding daarmee dient te worden verrekend.
4.4
De kantonrechter heeft de vordering toegewezen en het ziekenhuis veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter overweegt daartoe – kort weergegeven - dat [geïntimeerde] , als een gevolg van de organisatorische veranderingen, niet kon terugkeren in haar functie als stafarts cardiologie. Het ziekenhuis had als goed werkgever na het mislukken van de mediation met [geïntimeerde] alle opties moeten bespreken en deze aan [geïntimeerde] voor moeten leggen. Aan [geïntimeerde] is niet (tijdig) expliciet de keuze gegeven om een opleiding als SEH-arts te gaan volgen of elders gedetacheerd te worden. Door [geïntimeerde] op te roepen om haar werkzaamheden als stafarts te hervatten zonder andere mogelijkheden te onderzoeken en zonder oplossing van het onderliggende conflict over de taken van [geïntimeerde] , heeft het ziekenhuis niet als goed werkgever gehandeld. De reeds verkregen ontbindingsvergoeding hoeft niet in mindering te worden gebracht op de wachtgelduitkering.

5.De beoordeling van de grieven en het geschil

5.1
Inleidende opmerkingen
5.1.1
Het gaat in deze zaak om de vordering van [geïntimeerde] tot nakoming door het ziekenhuis van artikel 14.2 van de CAO dan wel op grond van goed werkgeverschap. Nu nakoming en geen schadevergoeding wordt gevorderd, zal het hof de stellingen aangaande goed werkgeverschap slechts beoordelen in het licht van de gevorderde nakoming.
5.1.2
Het is het aan [geïntimeerde] feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat voldaan is aan de voorwaarden genoemd in artikel 14.2 CAO voor het verkrijgen van recht op wachtgeld. Voor zover hier van belang zijn die voorwaarden dat de arbeidsovereenkomst moet zijn geëindigd wegens:
“gehele of gedeeltelijke opheffing van zijn functie of formatieplaats”of
“reorganisatie waardoor zijn werkzaamheden geheel of gedeeltelijk overbodig zijn geworden”.Dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd wegens
“onbekwaamheid van de werknemer die niet aan zijn schuld of toedoen is te wijten”is wel tussen partijen ter sprake geweest maar is door [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd.
5.1.3
Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het vonnis van 11 december 2013 en is vervat in zes grieven. In de grieven I en II wordt het oordeel bestreden dat [geïntimeerde] niet kon terugkeren in haar oude functie van stafarts cardiologie. Grief III is gericht tegen het oordeel dat de vervolgens ontstane onherstelbare verstoring van de arbeidsrelatie in overwegende mate aan het ziekenhuis is te wijten. Grief IV bouwt daarop voort en betoogt dat ten onrechte is overwogen dat het ziekenhuis het wachtgeld niet had mogen weigeren door te wijzen op de vertrouwensbreuk. In grief V betoogt het ziekenhuis dat ten onrechte is geoordeeld dat de verkregen ontbindingsvergoeding niet in mindering dient te komen op de gevorderde wachtgelduitkering. In grief VI maakt het ziekenhuis er bezwaar tegen dat de kantonrechter het bewijsaanbod van het ziekenhuis heeft gepasseerd. De eerste vier grieven zien op de kern van het geschil en zullen gezamenlijk worden beoordeeld.
5.2
De grieven I tot en met IV
5.2.1
[geïntimeerde] betoogt dat haar functie is opgeheven en dat haar werkzaamheden door een reorganisatie overbodig zijn geworden, om reden daarvan is haar arbeidsovereenkomst met het ziekenhuis beëindigd. Dat standpunt vindt in zoverre geen steun in de feiten dat de directe oorzaak voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is gelegen in de ontbindingsbeschikking op grond van artikel 7:685 BW waarin de arbeidsovereenkomst is ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Volgens [geïntimeerde] is die verstoorde arbeidsverhouding echter toe te rekenen aan het ziekenhuis, voor wiens rekening niet alleen het verdwijnen van haar functie of werkzaamheden komt maar dat vervolgens jegens [geïntimeerde] onzorgvuldig met de ontstane situatie is omgegaan. Het hof zal eerst beoordelen of sprake is van het verdwijnen van de functie c.q. de werkzaamheden van [geïntimeerde] .
5.2.2
Vast staat dat [geïntimeerde] voorafgaand aan de reorganisatie in dienst was bij het ziekenhuis als “stafarts cardiologie”. De functieomschrijving luidt (zie onder 3.3.):
“De stafarts cardiologie is zelfstandig verantwoordelijk voor het totaal aan medische zorg die verleend wordt aan patiënten met cardiologische problematiek zowel op de Spoedeisende Hulp als in de kliniek, waarbij na onderzoek de diagnoses gesteld worden waarvoor de geëigende behandeling ingesteld wordt.(…)
De stafarts draagt een eigen professionele verantwoordelijkheid voor de beroepsuitoefening, daarnaast zal de stafarts medisch inhoudelijke verantwoording afleggen aan de medisch specialisten van de vakgroep waaraan zij zijn toegevoegd.”
5.2.3
Het is deze functieomschrijving waarop [geïntimeerde] ook voorafgaand aan de procedure steeds opnieuw heeft gewezen en waarvan zij “nakoming” door het ziekenhuis heeft geëist. Centraal in deze functieomschrijving staat een zelfstandige taakuitoefening met bijbehorende verantwoordelijkheden. Onweersproken staat vast dat [geïntimeerde] gedurende circa twintig jaar op die manier vergaand zelfstandig heeft gefunctioneerd. De functieomschrijving vermeldt, na vooropstelling van “een eigen professionele verantwoordelijkheid”, dat de stafarts
“daarnaast”medisch inhoudelijk verantwoording dient af te leggen aan de medisch specialisten van de vakgroep, hetgeen vooral wijst op een controle achteraf.
5.2.4
Dat de functie “stafarts cardiologie” is gewijzigd als gevolg van de aanstelling, in de periode van arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] , van een kliniekcardioloog, staat vast. [geïntimeerde] baseert daarop haar vordering en ook het ziekenhuis heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep betoogd dat van wijziging sprake was. Zo voert het ziekenhuis in haar toelichting op grief II aan dat [geïntimeerde] bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst op "sommige punten minder autonomie" zou krijgen en meer dan voorheen overleg zou moeten voeren, met name met de nieuwe kliniekcardioloog. De zorg werd meer protocollair georganiseerd wat, aldus het ziekenhuis onder 3.7 MvG, gevolgen zou hebben voor de functie van [geïntimeerde] . Dat dit ook voor de cardiologen zelf wijziging meebracht, doet daaraan niet af. De cardiologen waren immers eindverantwoordelijk zodat zij invulling en vorm gaven aan de cardiologische zorg. [geïntimeerde] stelt onweersproken dat zij niet langer was toegelaten tot het vakgroepoverleg, waarin over onder meer het beleid werd gesproken.
5.2.5
De vraag die overblijft is of deze functiewijziging zodanig was dat niet langer gesproken kon worden gesproken van dezelfde functie als voorheen. Uit de over en weer gestelde feiten en omstandigheden, alsmede de overgelegde stukken (brieven en e-mails van partijen, de bedrijfsarts en een GZ-psycholoog) volgt dat de functiewijzigingen op het volgende neerkwamen. [geïntimeerde] mocht niet langer zelfstandig en autonoom werken maar diende meer in overleg en op aanwijzing van de (kliniek)cardioloog te werken. Het was haar niet langer toegestaan zelfstandig zaalvisites te doen maar zij moest dit doen in aanwezigheid van de (eindverantwoordelijke) cardioloog. Dat liet, zo begrijpt het hof, voor haar bij die visites geen (zelfstandige) rol van betekenis over. Ook werd haar, zoals [geïntimeerde] onweersproken heeft gesteld, verboden rechtstreeks voor huisartsen als vraagbaak te fungeren, waarbij de daartoe voorheen gebruikte telefoon werd afgesloten. [geïntimeerde] heeft ook onweersproken gesteld dat het haar niet langer werd toegestaan deel te nemen aan het vakgroepoverleg cardiologie.
5.2.6
De aldus gewijzigde functie verschilt naar het oordeel van het hof op meerdere punten in belangrijke mate van de oude functie van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] had weliswaar nog eigen bevoegdheden als arts maar haar voorheen bestaande zelfstandigheid, autonomie en spilfunctie werden sterk ingeperkt. Waar voorheen het accent op verantwoording achteraf (na uitvoering van werkzaamheden) lag, werd dat meer een toezicht voorafgaand aan of bij het uitvoeren van de werkzaamheden. Het ziekenhuis stelt weliswaar dat [geïntimeerde] kon terugkeren als stafarts cardiologie maar bij de beantwoording van de vraag of dit dezelfde functie was, gaat het niet om de benaming maar om de inhoud daarvan. Die inhoud stemt, naar het oordeel van het hof, onvoldoende overeen met de voorheen bestaande functie om nog van dezelfde functie te kunnen spreken.
5.2.7
Hier is niet aan de orde of de omstreden functiewijziging wenselijk of noodzakelijk was. Het gaat hier slechts om het antwoord op de vraag
ofde functiewijziging zodanig was dat gesproken moet worden van (gedeeltelijke) opheffing van de oude functie van [geïntimeerde] . Die laatste vraag beantwoordt het hof in bevestigende zin.
5.2.8
Het ziekenhuis heeft weliswaar geprobeerd een alternatieve functie voor [geïntimeerde] te vinden maar [geïntimeerde] is steeds aanspraak blijven maken op haar oude functie als stafarts cardiologie. Over alternatieve functies hebben partijen geen overeenstemming bereikt. Deze situatie heeft zich er in vertaald dat [geïntimeerde] is gesommeerd haar werkzaamheden als “stafarts cardiologie” te hervatten, terwijl haar door het ziekenhuis die functie nog slechts in naam maar niet met de overeengekomen inhoud werd geboden. De vervolgens ontstane spanningen tussen partijen zijn geëscaleerd in een verstoorde arbeidsverhouding. Het incident op 8 juni 2011 dient in het licht van die omstandigheden te worden beoordeeld. Er was sprake van een verstoorde arbeidsrelatie waarin beide partijen een aandeel hadden maar die een voldoende rechtstreeks gevolg was van de (gedeeltelijke) opheffing van de functie.
5.2.9
De grieven I tot en met IV falen.
5.3
Grief V
5.3.1
Het ziekenhuis heeft betoogd dat, als [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof recht heeft op wachtgeld, daarop de al toegekende ontbindingsvergoeding in mindering dient te komen. Volgens het ziekenhuis zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als [geïntimeerde] naast de ontbindingsvergoeding tevens aanspraak zou kunnen maken op wachtgeld.
5.3.2
Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Nu de ontbindingsvergoeding haar grondslag vindt in een uitspraak van de rechter en de wachtgelduitkering in de contractuele verhouding van partijen, staan deze uitkeringen in beginsel los van elkaar. Mede van belang is dat de ontbindingsbeschikking kracht van gewijsde heeft. De daarin vastgestelde ontbindingsvergoeding kan in de onderhavige zaak niet worden verminderd nu dit zich niet zou verdragen met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.
5.3.3
Het ziekenhuis betoogt dat de ontbindingsvergoeding
in minderingmoet worden gebracht op de wachtgelduitkering. Het hof begrijpt het betoog van het ziekenhuis in die zin dat is bedoeld dat bij de vaststelling van de omvang van het wachtgeld rekening moet worden gehouden met de ontbindingsvergoeding. Voor het antwoord op de vraag of dit mogelijk is, gaat het om uitleg van de betreffende CAO-bepalingen.
5.3.4
Het ziekenhuis citeert ter onderbouwing van haar standpunt een arrest van het Hof Amsterdam. In die zonder vindplaats geciteerde tekst (Hof: het gaat het ziekenhuis kennelijk om Hof Amsterdam 11 maart 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BP9722) wordt slechts een deel van de relevante overwegingen van het hof weergegeven. Daarin wordt een uitwerking gegeven van het arrest van de Hoge Raad van 2 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1939. In dat arrest overweegt de Hoge Raad ten aanzien van de samenloop van een ontbindingsvergoeding met een wachtgelduitkering het volgende:
“Indien de rechter in de ontbindingsprocedure – zonder bekend te zijn met een tussen partijen overeengekomen afvloeiingsregeling – een vergoeding naar billijkheid heeft toegekend, dient de rechter die in een latere procedure heeft te oordelen over de vordering tot nakoming van die afvloeiingsregeling, de toegekende ontbindingsvergoeding in zijn beschouwingen te betrekken, indien het debat van partijen daartoe aanleiding geeft. Uitgangspunt in laatstbedoelde procedure is dat de afvloeiingsregeling moet worden nagekomen. Indien de werkgever zich op het standpunt stelt dat in verband met de toegekende ontbindingsvergoeding nakoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, zoals bedoeld in art. 6:248 lid 2 BW, onaanvaardbaar is, dan dient de rechter op grond van zijn uitleg van de overeenkomst vast te stellen of partijen daarbij rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat naast de afvloeiingsregeling door de rechter een ontbindingsvergoeding wordt vastgesteld. Indien dat het geval is, zal in het algemeen geen sprake zijn van onaanvaardbaarheid in evenbedoelde zin. Indien dat niet het geval is, kan daarvan sprake zijn, maar in verband met de terughoudendheid die bij de toepassing van deze maatstaf geboden is, slechts bij hoge uitzondering. Is de rechter in de ontbindingsprocedure wel bekend met de tussen partijen overeengekomen afvloeiingsregeling, dan dient hij – zoals hiervoor (…) reeds aan de orde kwam – bij het bepalen van de ontbindingsvergoeding ervan uit te gaan dat die regeling zal worden nagekomen, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat zulks in het betrokken geval niet mag worden verwacht.”
5.3.5
De uitspraak van de Hoge Raad strekt ertoe dat door uitleg van de overeenkomst tussen partijen dient te worden vastgesteld of de cumulatie van de twee uitkeringen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Afhankelijk van de omstandigheden is daarmee samenloop van beide uitkeringen rechtens soms wel maar soms ook niet mogelijk. In de rechtspraak van feitenrechters zijn om die reden zowel uitspraken te vinden waarin de samenloop wordt toegestaan als uitspraken waarin dat niet het geval is.
5.3.6
In de onderhavige zaak wordt in artikel 14.2 CAO de ontbindingsvergoeding niet genoemd bij de uitkeringen waarmee bij de vaststelling van de suppletieverplichting door de werkgever rekening moet worden gehouden. Dit terwijl de uitkeringen en vergoedingen waarmee wel rekening dient te worden gehouden gedetailleerd zijn opgesomd. De betreffende CAO-bepaling dient te worden uitgelegd naar de taalkundige betekenis van de daarin opgenomen bewoordingen gelezen in de context van de gehele regeling en rekening houdend met de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe die tekstinterpretatie leidt (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 (DSM/Fox)). Nu de rechter bij de toepassing van de beperkende of de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid terughoudend dient te zijn, geldt dat van de taalkundige betekenis niet dient te worden afgeweken behoudens bijzondere bijkomende omstandigheden die door het ziekenhuis niet zijn aangevoerd. Dit vindt bevestiging in de omstandigheid dat in de ontbindingsbeschikking al rekening is gehouden met de mogelijke samenloop van de ontbindingsvergoeding en de wachtgelduitkering.
5.3.7
In de ontbindingsbeschikking tussen partijen heeft de kantonrechter onder 6.4.9 aangaande de mogelijke samenloop van ontbindingsvergoeding en wachtgelduitkering immers het volgende overwogen:
“6.4.9. Flevoziekenhuis heeft ter zitting aangevoerd, dat de vergoeding in mindering moet strekken op mogelijke wachtgeldaanspraken. Dit argument geeft geen aanleiding voor een aanpassing van de correctiefactor. Daarbij is meegewogen dat niet vast staat dat [geïntimeerde] aanspraak op wachtgeld heeft. Ook Flevoziekenhuis spreekt van "mogelijke" wachtgeldaanspraken. Daar komt bij dat Flevoziekenhuis bereid is geweest te investeren in detachering en/of een opleiding met baangarantie voor [geïntimeerde] . Aangenomen mag worden dat daar ook kosten mee gemoeid zouden zijn geweest, welke Flevoziekenhuis zich heeft bespaard. De grootte-orde hiervan is niet bekend gemaakt, hetgeen voor risico van het ziekenhuis wordt gelaten.”
5.3.8
De kantonrechter zag in de ontbindingsbeschikking in het bestaan van een mogelijke wachtgelduitkering geen aanleiding tot beperking van de ontbindingsvergoeding tot nihil. Materieel is dat hetgeen het ziekenhuis in de onderhavige procedure bepleit door de ontbindingsvergoeding in mindering te brengen op het zonder die vergoeding bestaande contractuele recht op een wachtgelduitkering. In zoverre is de mogelijke uitkering van een wachtgelduitkering verdisconteerd in de vastgestelde ontbindingsvergoeding.
5.3.9
Het vorenstaande brengt mee dat grief V faalt.
5.4
Grief VI
5.4.1
Het ziekenhuis heeft er zich ten slotte over beklaagd dat de rechtbank haar in de conclusie van antwoord onder 6.1 gedane bewijsaanbod ongemotiveerd heeft gepasseerd:
“6.2 Slechts voor zover Flevoziekenhuis gehouden zou wordenom
haar stellingen te bewijzen, biedt zij dit aan. Flevoziekenhuis biedt in het bijzonder aan te bewijzen dat er geen sprake is van een grond, als genoemd in artikel 14.2 lid 1 van de wachtgeldregeling in de CAO Ziekenhuizen.6.3 Flevoziekenhuis biedt aan om haar stellingen te bewijzen door middel van alle middelen rechtens, in het bijzonder door het horen van getuigen, waaronder functionarissen van Flevoziekenhuis en van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) welke vereniging partij is bij de CAO en derhalve betrokken is geweest bij de totstandkoming van de wachtgeldregeling.”
5.4.2
Het hof overweegt dienaangaande het volgende. In het citaat uit haar conclusie van antwoord waarnaar het ziekenhuis verwijst, biedt zij
geenbewijs aan van feiten en omstandigheden. Haar bewijsaanbod komt erop neer dat zij aanbiedt een standpunt, te weten dat geen sprake is van een grond, als genoemd in artikel 14.2 lid 1 van de wachtgeldregeling, nader te onderbouwen. Daartoe heeft het ziekenhuis in hoger beroep alle gelegenheid gehad, welke gelegenheid zij ook heeft benut. Dat zulks haar niet mag baten omdat het hof haar standpunten afwijst maakt dat niet anders. Aan het aanbod de totstandkomingsgeschiedenis van de CAO te bewijzen wordt mede voorbij gegaan omdat de CAO dient te worden uitgelegd volgens de onder 5.3.6 beschreven CAO-norm, waarbij de totstandkomingsgeschiedenis voor de uitleg van de CAO niet van belang is.
5.4.3
Grief VI faalt.

6.Slotsom

Nu alle grieven falen zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd en zal het ziekenhuis als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep (1 punt, tarief II).

7.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, van 11 december 2013 (zaak- en rolnummer: 621566 CV EXPL 12-10943);
veroordeelt het ziekenhuis in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 308,- voor verschotten en op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. van Rijssen, H.E. de Boer en A.E.B. ter Heide en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
22 december 2015.